Samenstelling
Orencia XGVS Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 125 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,4 ml, 0,7 ml, 1 ml, pen 1 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Verpakkingsvorm
- flacon 250 mg
Het concentraat bevat na bereiding 25 mg/ml. Bevat 8,625 mg natrium per injectieflacon.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Uplizna XGVS Aanvullende monitoring Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen.
Abatacept komt bij RA in aanmerking na falen van een csDMARD, bij voorkeur in combinatie met methotrexaat.
Advies
Voor dit geneesmiddel is geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling van neuromyelitis optica-spectrumstoornis (NMOSD).
Indicaties
- Reumatoïde artritis:
- In combinatie met methotrexaat voor de behandeling van volwassenen met matig-ernstige tot ernstige actieve reumatoïde artritis met onvoldoende respons op eerdere therapie met één of meer 'disease modifying antirheumatic drugs' (DMARDs) inclusief methotrexaat (MTX) of een TNF-α-blokker.
- In combinatie met methotrexaat voor de behandeling van volwassenen met hoog-actieve en progressieve reumatoïde artritis die niet eerder zijn behandeld met methotrexaat.
- Actieve arthritis psoriatica bij volwassenen met onvoldoende respons op eerdere DMARD-behandeling, inclusief methotrexaat, en voor wie extra systemische therapie voor psoriatische huidlaesies niet is vereist.
- Matige tot ernstige actieve polyarticulaire juveniele idiopathische artritis (pJIA) bij kinderen ≥ 2 jaar met inadequate respons op of intolerantie voor andere DMARD’s, in combinatie met methotrexaat of als monotherapie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Neuromyelitis optica-spectrumstoornis (NMOSD, 'neuromyelitis optica spectrum disorder') bij volwassenen die seropositief zijn voor anti-aquaporine-4 immunoglobuline G (AQP4-IgG), als monotherapie.
Doseringen
Reumatoïde artritis
Volwassenen
i.v.-infusie: lichaamsgewicht < 60 kg: 500 mg; 60–100 kg: 750 mg; > 100 kg: 1000 mg. Toedienen als i.v.-infusie gedurende 30 minuten. Na 2 en 4 weken herhalen en daarna elke 4 weken. Bij onvoldoende klinische respons binnen 6 maanden, voortzetten van de behandeling heroverwegen.
subcutaan: na een oplaaddosis als i.v.-infusie binnen een dag starten met de s.c.-injectie van 125 mg, gevolgd door 125 mg 1× per week. Indien geen i.v.-infusie kan worden gegeven kan ook direct worden gestart met de wekelijkse subcutane injecties. Bij onvoldoende klinische respons binnen 6 maanden, voortzetten van de behandeling heroverwegen.
Een vergeten subcutane dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen indien dit nog binnen 3 dagen na de geplande datum is; daarna het oorspronkelijk schema volgen. Indien de vergeten dosis pas later wordt opgemerkt op basis van medische beoordeling de patiënt adviseren wanneer de volgende dosis te nemen.
Bij switchen van de i.v.- naar de s.c.-toediening: de eerste s.c.-dosis geven op het moment van de eerstvolgende geplande i.v.-dosis.
Arthritis psoriatica
Volwassenen
i.v.-infusie: lichaamsgewicht < 60 kg: 500 mg; 60–100 kg: 750 mg; > 100 kg: 1000 mg. Toedienen als i.v.-infusie gedurende 30 minuten. Na 2 en 4 weken herhalen en daarna elke 4 weken. Bij onvoldoende klinische respons binnen 6 maanden, voortzetten van de behandeling heroverwegen.
subcutaan: 125 mg 1× per week, zonder i.v. oplaaddosis. Bij onvoldoende klinische respons binnen 6 maanden, voortzetten van de behandeling heroverwegen.
Een vergeten subcutane dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen indien dit nog binnen 3 dagen na de geplande datum is; daarna het oorspronkelijke schema volgen. Indien de vergeten dosis pas later wordt opgemerkt op basis van medische beoordeling de patiënt adviseren wanneer de volgende dosis te nemen.
Bij switchen van de i.v.- naar de s.c.-toediening: de eerste s.c.-dosis geven op het moment van de eerstvolgende geplande i.v.-dosis.
Polyarticulaire juveniele idiopathische artritis
Kinderen 6–17 jaar
i.v.-infusie: lichaamsgewicht < 75 kg: 10 mg/kg lichaamsgewicht; 75–100 kg: 750 mg; > 100 kg: 1000 mg. Toedienen als i.v.-infusie gedurende 30 minuten. Na 2 en 4 weken herhalen en daarna elke 4 weken. Bij onvoldoende klinische respons binnen 6 maanden, voortzetten van de behandeling heroverwegen.
Kinderen 2–17 jaar
subcutaan: lichaamsgewicht 10–25 kg: 50 mg 1×/week; 25–50 kg: 87,5 mg 1×/week; ≥ 50 kg: 125 mg 1×/week. Er wordt geen i.v. oplaaddosis gegeven.
Bij switchen van de i.v.- naar de s.c.-toediening: de eerste s.c.-dosis geven op het moment van de eerstvolgende geplande i.v.-dosis.
Ouderen: een dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: er zijn geen doseringsadviezen wegens het ontbreken van gegevens.
Verminderde nierfunctie: er zijn geen doseringsadviezen wegens het ontbreken van gegevens.
Toedieningsinformatie: direct na aanmaken van het concentraat dit voor infusie verdunnen tot 100 ml met fysiologisch zout. De eindconcentratie mag niet hoger zijn dan 10 mg/ml.
De injectieplaatsen voor de subcutane injectie afwisselen; niet toedienen op plaatsen waar de huid gevoelig, rood, gekneusd of hard is.
Doseringen
Voorafgaand aan de infusie premedicatie geven, die bestaat uit een corticosteroïd (bv. methylprednisolon intraveneus 80-125 mg) ca. 30 min voorafgaand aan inebilizumab, een antihistaminicum en een antipyreticum (bv. paracetamol oraal 500-650 mg) beide 30-60 min voorafgaand aan inebilizumab, ter preventie en bestrijding van infusiegerelateerde reacties.
Controleer patiënt op infusiereacties gedurende en tot ten minste één uur na de infusie.
NMOSD
Volwassenen (incl. ouderen)
I.v. als infusie: oplaaddosis 300 mg, 2 weken later gevolgd door 300 mg. De onderhoudsdosering: 300 mg 1×/6 maanden.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig, omdat IgG-monoklonale antilichamen niet hoofdzakelijk via de renale route worden geklaard.
Verminderde leverfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig, omdat IgG-monoklonale antilichamen niet hoofdzakelijk via de hepatische route worden geklaard.
Gemiste dosis: deze zo spoedig mogelijk toedienen en niet uitstellen tot de volgende geplande dosis.
Toediening
- Voor gebruik het concentraat verdunnen tot een eindconcentratie van 1 mg/ml;
- De bereide oplossing intraveneus toedienen door middel van een infusiepomp met een toenemende snelheid tot het einde (ongeveer 90 minuten); het eerste half uur met 42 ml/uur, het tweede half uur met 125 ml/uur en daarna 333 ml/uur.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfecties (waaronder tracheïtis, nasofaryngitis en sinusitis).
Vaak (1-10%): infecties van de lagere luchtwegen (inclusief bronchitis), pneumonie, influenza en bij COPD tevens COPD-exacerbaties. Urineweginfecties, herpes infecties (waaronder herpes simplex, orale herpes en herpes zoster), hoest, buikpijn, diarree, misselijkheid, braken, mondulcera, stomatitis aphthosa, dyspepsie, huiduitslag (inclusief dermatitis), hypertensie, vermoeidheid, asthenie, hoofdpijn, gestoorde leverfunctie.
Soms (0,1-1%): gastritis, rinitis, oorinfectie, tandinfectie, sepsis, skeletspierstelselinfecties, huidabces, verminderde gezichtsscherpte, conjunctivitis, droge ogen, droge huid, erytheem, overmatig zweten, urticaria, alopecia, jeuk, acne, overgevoeligheidsreacties, artralgie, pijn in de extremiteiten, meer kans op bloeduitstortingen, psoriasis, onychomycose, depressie, angst, slaapstoornis (inclusief slapeloosheid), amenorroe, menorragie, exacerbatie van astma of COPD, bronchospasmen, piepen, dyspneu, keelbeklemming, hypotensie, opvliegers, blozen, tachycardie, bradycardie, duizeligheid, palpitaties, vasculitis, migraine, paresthesieën, pyelonefritis, gewichtstoename, trombocytopenie, leukopenie, huidpapilloom, basaalcelcarcinoom.
Zelden (0,01-0,1%): bacteriëmie, bekkenontsteking, tuberculose, maag-darminfectie, lymfoom, maligne longneoplasie, plaveiselcelcarcinoom.
Gemeld zijn beklemd gevoel in de keel en dyspneu na subcutane injectie.
Bij kinderen met pJIA is tevens vaak gemeld: infectie bovenste luchtwegen (waaronder sinusitis, nasofaryngitis en rinitis), otitis media, otitis externa, hematurie, koorts. Een geval van abces in een ledemaat is gemeld bij een patiënt met pJIA gedurende de 20 maanden extensieperiode.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): urineweginfectie, luchtweginfectie, nasofaryngitis, griep. Gewrichtspijn, rugpijn. Immunoglobulinewaarden verlaagd. Infusiereactie (zoals hoofdpijn, misselijkheid, slaperigheid, dyspneu, koorts, myalgie, huiduitslag).
Vaak (1-10%): pneumonie, cellulitis, herpes zoster, sinusitis. Lymfopenie, (vertraagd beginnende) neutropenie.
Soms (0,1-1%): sepsis, subcutaan abces, bronchiolitis.
Interacties
Combinatie met een TNF-α-blokker geeft een hogere frequentie van algemene en ernstige infecties en wordt daarom afgeraden.
Gelijktijdig toediening van biologische immunosuppressiva of immunomodulerende middelen kan het effect van abatacept op het immuunsysteem versterken.
Levend verzwakte vaccins niet tijdens of gedurende drie maanden na de behandeling met abatacept geven. Vaccinaties met gedode verwekkers of afgeleid antigeen zijn tijdens immunosuppressieve therapie mogelijk minder effectief door een verminderde immuunrespons; het vermogen voor een klinisch significante immuunrespons is niet significant afgeremd. Bij juveniele idiopathische artritis de door de vaccinatierichtlijnen voorgeschreven vaccins alsnog toedienen vóór beginnen van de behandeling met abatacept.
Er zijn onvoldoende gegevens om de veiligheid van abatacept in combinatie met anakinra of rituximab te beoordelen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van immunosuppressiva, waaronder systemische corticosteroïden, kan het risico op infecties verhogen. De effecten van inebilizumab op B-cellen en immunoglobulinen kunnen gedurende 6 maanden of langer na toediening aanhouden. Bij start na andere immunosuppressiva met langdurige immuuneffecten of bij start van andere immunosuppressiva met langdurige immuuneffecten na inebilizumab, rekening houden met de werkingsduur en de werkingswijze van deze geneesmiddelen vanwege mogelijke additieve immunosuppressieve effecten.
Vaccinatie met levende verzwakte of levende vaccins wordt niet aanbevolen tijdens de behandeling en tot B-celrepletie. Immunisaties ten minste 4 weken vóór de start van inebilizumab toedienen.
Zwangerschap
Abatacept passeert de placenta.
Teratogenese: Onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: het kind heeft meer kans op infecties.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Vruchtbare vrouwen dienen adequate anticonceptie toe te passen gedurende de behandeling met abatacept tot en met 14 weken na toediening van de laatste dosering. De NVR-richtlijn Biologicals ontraadt gebruik tijdens de zwangerschap en adviseert 6 maanden vóór de geplande conceptie abatacept te staken. Dien geen levend vaccin toe aan kinderen die in utero zijn blootgesteld aan abatacept, tot 14 weken na de laatste toediening van abatacept aan de moeder tijdens de zwangerschap.
Zwangerschap
Inebilizumab passeert de placenta.
Farmacologisch effect: Bij blootstelling tijdens de zwangerschap kan depletie van B-cellen optreden bij pasgeborenen.
Advies: Gebruik ontraden, tenzij strikt noodzakelijk. Pasgeborenen die in utero zijn blootgesteld aan inebilizumab, controleren op B-celdepletie. Levende of levende verzwakte vaccins niet toedienen aan zuigelingen van moeders die blootgesteld zijn aan inebilizumab tijdens de zwangerschap, totdat herstel van de B-celtellingen bij de zuigeling is bevestigd. Niet-levende vaccins kunnen worden toegediend vóór herstel van B-celdepletie en verlaging van de Ig-waarden, controleer of een beschermende immuunrespons wordt bereikt.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 6 maanden na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Bij de mens onbekend.
Advies: Geen borstvoeding geven gedurende de behandeling met abatacept tot en met 14 weken na toediening van de laatste dosering.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Uitscheiding van IgG-antilichamen in de moedermelk vindt plaats tijdens de eerste dagen na de geboorte, maar dit neemt daarna snel af tot lage concentraties. Een nadelig effect bij de zuigeling gedurende deze korte periode kan niet worden uitgesloten.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af.
Contra-indicaties
Ernstige en onbeheersbare infecties zoals sepsis en opportunistische infecties. De behandeling niet beginnen bij actieve infecties met inbegrip van chronische of lokale infecties.
Contra-indicaties
- ernstige actieve infectie, waaronder actieve chronische infectie zoals hepatitis B;
- actieve of onbehandelde latente tuberculose;
- voorgeschiedenis van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML);
- ernstig immuungecompromitteerde toestand;
- actieve maligniteiten.
Waarschuwingen en voorzorgen
(Reacivatie van) Infecties: wees door de verminderde afweer voorzichtig bij ouderen, bij een voorgeschiedenis van recidiverende infecties of bij onderliggende ziekten die een predispositie kunnen vormen voor infecties. Bij ouderen (> 65 j.) komen ernstige infecties vaker voor. Bij COPD zijn met abatacept ernstige bijwerkingen gezien, waaronder COPD-exacerbaties. Voorafgaand aan behandeling controleren op latente tuberculose en virale hepatitis. Bij overzetten van een TNF-α-blokker op abatacept controleren op tekenen van infecties. Bij optreden van een ernstige infectie de behandeling staken.
De afweer tegen maligniteiten kan mogelijk wordt aangetast. De mogelijke rol van abatacept op de ontwikkeling van maligniteiten is onbekend. Patiënten – in het bijzonder bij risicofactoren voor huidkanker – regelmatig controleren op aanwezigheid van niet-melanotische huidkanker.
Controleer op tekenen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zoals ontwikkeling of verergering van neurologische, cognitieve of gedragsmatige afwijkingen. Gevallen van PML zijn gemeld, meestal in combinatie met andere immunosuppressieve medicatie. Bij vermoeden van PML de behandeling onderbreken en passende diagnostiek verrichten. Als de diagnose PML wordt bevestigd de behandeling definitief staken.
Bij ernstige allergische of anafylactische reacties de behandeling permanent staken.
Bij het uitvoeren van werkzaamheden rekening houden met verminderde gezichtsscherpte en duizeligheid.
Een test voor bloedglucose die glucosedehydrogenase pyrroloquinolinequinone (GDH-PQQ) bevat, niet gebruiken.
Bij kinderen is intraveneus gebruik bij leeftijd < 6 jaar of subcutaan bij < 2 jaar af te raden vanwege het ontbreken van gegevens over de veiligheid en werkzaamheid.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vóór het starten van de behandeling de volgende testen uitvoeren:
- Kwantitatieve serumimmunoglobulinen, telling van B-cellen en volledige bloedtelling, waaronder differentiële tellingen;
- Screening op hepatitis B-virus (HBV);
- Screening op hepatitis C-virus (HCV), evt. behandeling hiervan beginnen vóór het starten van inebilizumab;
- Screening op (latente) tuberculose.
Infusiegerelateerde - en overgevoeligheidsreacties kunnen optreden, zoals hoofdpijn, misselijkheid, slaperigheid, dyspneu, koorts, myalgie, huiduitslag of andere symptomen. Infusiegerelateerde reacties kwamen het vaakst voor bij de eerste infusie, maar ook bij volgende infusies. Geef vóór start van infusie premedicatie en controleer tijdens infusie op reacties (zie rubriek Doseringen). Staak behandeling definitief bij levensbedreigende infusiereacties, en geef een passende ondersteunende behandeling. Bij minder ernstige infusiereacties de infusie tijdelijk stoppen , de infusiesnelheid verlagen en/of een symptomatische behandeling toedienen.
De gevoeligheid voor infecties kan verhoogd zijn door verlaging van het aantal lymfocyten en van de Ig-gehalten in het perifere bloed. Beoordeel een volledige bloedtelling vóór start, waaronder differentiële tellingen en immunoglobulinen, en periodiek tijdens en na stopzetting van de behandeling tot B-celrepletie. Het is niet bekend wanneer B-celrepletie wordt bereikt. B-celdepletie beneden de ondergrens van de normaalwaarde werd behouden bij 94% van de patiënten gedurende ten minste 6 maanden na de behandeling. Controleer op een klinisch belangrijke infectie voorafgaand aan elke infusie. Bij een infectie de infusie uitstellen totdat de infectie verdwenen is. Instrueer patiënten om bij symptomen van een infectie dit onmiddellijk te melden. Overweeg stopzetting van de behandeling bij een ernstige opportunistische infectie of recidiverende infecties als de Ig-gehalten op een verzwakt immuunsysteem wijzen.
Bepaal neutrofielen bij aanwijzingen voor een infectie. Gevallen van vertraagd beginnende neutropenie zijn gemeld (meestal graad 1 of 2) ten minste 4 weken na de infusie.
Niet toedienen bij patiënten met actieve hepatitis B-infectie die positief zijn voor hepatitis B-oppervlakteantigeen (HBsAg) of hepatitis B-core-antilichaam (HBcAb). Risico op HBV-reactivering is waargenomen met andere antilichamen die B-celdepletie veroorzaken. Patiënten die chronische dragers van HBV [HBsAg+] zijn, dienen een gespecialiseerde arts op het gebied van leverziekten te raadplegen vóór het starten van en tijdens de behandeling.
Controleer vóór start op (latente) tuberculose; behandel een latente tuberculose.
Controleer op tekenen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zoals ontwikkeling of verergering van neurologische, cognitieve of gedragsmatige afwijkingen. Een JCV-infectie die leidt tot PML is waargenomen bij patiënten die werden behandeld met andere antilichamen die B-celdepletie veroorzaken. Bij vermoeden van PML de behandeling onderbreken en passende diagnostiek verrichten. Als de diagnose PML wordt bevestigd de behandeling definitief staken.
Zorg voor benodigde immunisaties ten minste 4 weken vóór start van de behandeling. Vaccinatie met levende verzwakte of levende vaccins ontraden tijdens de behandeling en tot B-celrepletie. De werkzaamheid en veiligheid van immunisatie met levende of levende verzwakte vaccins na behandeling met inebilizumab is niet onderzocht.
Immuunmodulerende geneesmiddelen kunnen het risico op maligniteiten verhogen. Beperkte gegevens lijken niet te wijzen op een verhoogd risico op maligniteiten.
Bij verlies van werkzaamheid door vermoedelijk immunogeniciteit, de B-celtellingen volgen als directe maatstaf van klinische impact.
De veiligheid en werkzaamheid zijn niet onderzocht bij patiënten met een ernstig verminderde nier- of leverfunctie, bij kinderen tot 18 jaar, bij patiënten met een bekende congenitale of verworven immunodeficiëntie, waaronder een HIV-infectie of splenectomie en niet in combinatie met andere immunosuppressiva.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met inebilizumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Abatacept is een humaan fusie-eiwit geproduceerd met recombinant-DNA-techniek. Voor activatie van T-lymfocyten zijn twee signalen van antigeenpresenterende cellen nodig: herkenning van een specifiek antigeen door een T-cel receptor en een co-stimulatiesignaal. Een belangrijke co-stimulatie is de binding van CD80- en CD86-moleculen op het oppervlak van antigeenpresenterende cellen aan de CD28-receptor op de T-lymfocyt. Abatacept remt deze co-stimulatie door selectieve binding aan CD80- en CD86. Door verminderde activatie van T-lymfocyten wordt de antigeenspecifieke immuunrespons van deze cellen geremd.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 79%. |
V d | 0,11 l/kg. |
T 1/2el | ca. 14 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Inebilizumab is een recombinant gehumaniseerd IgG1-monoklonaal antilichaam dat specifiek bindt aan CD19, een celoppervlakteantigeen dat aanwezig is op pre-B- en rijpe B-cellymfocyten, waaronder plasmablasten en bepaalde plasmacellen. Binding aan het celoppervlak op B-cellymfocyten leidt tot antilichaam-afhankelijke cellulaire cytolyse en fagocytose. Er wordt verondersteld dat B-cellen een centrale rol spelen bij de pathogenese van NMOSD. Het therapeutische effect van inebilizumab houdt waarschijnlijk verband met B-celdepletie en mogelijk met de onderdrukking van de afgifte van antilichamen, antigeenpresentatie, interactie tussen B-cellen en T-cellen, en de productie van ontstekingsmediatoren.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,04 l/kg (centraal en perifeer). |
Metabolisering | door proteolytische enzymen die uitgebreid in het lichaam verdeeld zijn. |
Eliminatie | via het reticulo-endotheliale systeem. |
T 1/2el | ca. 18 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
abatacept hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- inebilizumab (L04AG10) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- ritlecitinib (L04AF08) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
inebilizumab hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- ritlecitinib (L04AF08) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk