Samenstelling
Lemtrada XGVS Genzyme Europe bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1,2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Zeposia
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Bristol-Myers Squibb
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 0,92 mg
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Verpakkingsvorm
- startverpakking
Bevat per verpakking: 4 capsules van 0,23 mg en 3 capsules van 0,46 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Alemtuzumab mag alleen ingezet worden bij geselecteerde patiënten in gespecialiseerde centra waar voldoende MS-expertise aanwezig is: bij ernstige, actieve 'relapsing remitting' multiple sclerose, én als zowel patiënt als behandelaar zich vastlegt in een follow-up traject waarin o.a. gedurende minstens vier jaar na de laatste infusie, maandelijkse controles zijn gegarandeerd. Alemtuzumab mag niet voorgeschreven worden bij een eerste relaps.
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor ozanimod is nog geen advies vastgesteld.
Aan de vergoeding van ozanimod zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
Volwassenen met zeer actieve 'relapsing remitting' multiple sclerose (RRMS):
- ondanks een volledige en geschikte behandeling met ten minste één ziektemodificerend middel, of
- bij snel ontwikkelende ernstige RRMS (in 1 jaar minimaal twee invaliderende exacerbaties én met 1 of meer gadolinium-aankleurende laesies op hersen-MRI, of een significante toename van de lading van T2-laesies vergeleken met een eerdere hersen-MRI).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- 'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS) met actieve ziekte bij volwassenen, gedefinieerd door exacerbaties (relapsen, schubs, opstoten) of kenmerken van ontstekingsactiviteit aangetoond door beeldvormende technieken.
- Matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa (CU) bij volwassenen, die onvoldoende reageren, niet reageren of intolerant zijn voor conventionele therapie of een biological.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Premedicatie: geef op de eerste 3 dagen van elke kuur direct vooraf aan de infusie medicatie met een corticosteroïd; deze premedicatie bestond in de onderzoeken bij MS uit 1000 mg methylprednisolon. Overweeg verder premedicatie met een analgeticum (paracetamol) en/of een antihistaminicum. Vanaf de eerste dag van elke kuur en gedurende ten minste 1 maand na behandeling is orale profylaxe tegen herpes-infectie aangewezen; in de MS-onderzoeken gebruikte men aciclovir 200 mg 2×/dag.
Alleen toedienen in een ziekenhuis met directe toegang tot intensieve zorg, met specialisten en adequate medische apparatuur voor een tijdige diagnose, beheersing van bijwerkingen, met name myocardischemie en myocardinfarct, cerebrovasculaire bijwerkingen, auto-immuunziekten en infecties. Middelen voor de behandeling van cytokinevrijgavesyndroom, overgevoeligheids- en anafylactische reacties moeten beschikbaar zijn.
Actieve RRMS
Volwassenen
Aanbevolen behandeling: twee behandelkuren via i.v.–infusie 12 mg/dag in ca. 4 uur, indien nodig gevolgd door max. twee extra behandelkuren. Eerste behandelkuur: 12 mg/dag gedurende 5 opeenvolgende dagen; na 12 maanden de tweede behandelkuur van 12 mg/dag gedurende 3 opeenvolgende dagen. Een vergeten dosis mag niet worden toegediend op dezelfde dag als een volgende geplande dosis. Indien nodig – bij patiënten met MS-ziekteactiviteit, vastgesteld door klinische testen of beeldvormende technieken – max. twee extra behandelkuren overwegen. Derde of vierde behandelkuur: 12 mg/dag gedurende 3 opeenvolgende dagen ten minste 12 maanden na de voorgaande behandelkuur.
Verleng zo nodig de infusieduur bij aanhoudende acute infusiereacties.
Veiligheidsfollow-up van patiënten is nodig vanaf de eerste behandelkuur tot ten minste 48 maanden na de laatste infusie van de laatste gegeven behandelkuur; zie rubriek Waarschuwing en voorzorgen.
Doseringen
Vóór begin van de behandeling: 1) maak een ECG ter controle op vooraf bestaande hartafwijkingen; 2) overweeg vaccinatie tegen Varicella Zoster Virus (VZV) van VZV-antilichaamnegatieve patiënten (ten minste 1 maand vóór begin behandeling); 3) sluit zwangerschap uit; 4) zorg voor een compleet bloedbeeld, transaminase- en bilirubinewaarden. Zie voor toelichting de rubriek Waarschuwing en voorzorgen.
'Relapsing remitting' multipele sclerose en colitus ulcerosa
Volwassenen
Begindosering: dag 1–4: 0,23 mg 1×/dag; dag 5–7: 0,46 mg 1×/dag. Na de 7 dagen durende dosistitratie is de onderhoudsdosis: 0,92 mg 1×/dag
Bij overschakelen van een andere ziektemodificerende therapie naar ozanimod: rekening houden met de halfwaardetijd en het werkingsmechanisme van het andere middel, om additieve immunosuppressieve effecten te voorkomen en het risico van ziektereactivering te minimaliseren. Bepaal daarom vóór de start met ozanimod het aantal perifere lymfocyten (CBC), om te controleren of de immuunsysteemeffecten van de eerdere behandeling zijn verdwenen. Na staken van interferon-β kan en glatirameer kan men normaliter direct starten met ozanimod.
Bij vergeten van een dosis: herhaal de dosistitratie van dag 1–7 in de volgende gevallen: na onderbreking van de behandeling van 1 dag of meer tijdens de eerste 14 dagen van de behandeling, na onderbreking van de onderhoudsbehandeling gedurende zeven of meer opeenvolgende dagelijkse doses tussen dag 15 en 28 van de behandeling en na een onderbreking van > 14 opeenvolgende dagen na dag 28 van de behandeling. In alle andere kortere gevallen van onderbreking de behandeling voortzetten met de geplande volgende dosering.
Bij ouderen: wees voorzichtig bij MS-patiënten > 55j. en CU-patiënten > 65 j. vanwege onvoldoende gegevens en mogelijk meer bijwerkingen met name bij langdurige behandeling. Dosisaanpassing is niet nodig.
Verminderde nierfunctie: aanpassing van de dosering is niet nodig.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–9) is, na het schema voor dosisverhoging van 7 dagen, de onderhoudsdosering 0,92 mg om de dag. Bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) is ozanimod gecontra-indiceerd.
Toediening: de capsule kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie, urineweginfectie, herpesinfectie, leukopenie, lymfopenie, incl. neutropenie, ziekte van Basedow, hyperthyroïdie, hypothyroïdie, hoofdpijn, tachycardie, overmatig blozen, misselijkheid, urticaria, (gegeneraliseerde) huiduitslag, jeuk, koorts, vermoeidheid, rillingen.
Vaak (1-10%): herpes-zoster-infectie, infectie van de ondersteluchtwegen, gastro-enteritis, orale candidiase, vulvovaginale candidiase, influenza, oorinfectie, pneumonie, vaginale infectie, tandinfectie, huidpoliepen, lymfadenopathie, immuungemedieerde trombocytopenische purpura, trombocytopenie, anemie, hematocriet verlaagd, leukocytose, 'cytokine release syndrome', hypersensitiviteit (incl. anafylaxie), autoimmune thyroïditis (incl. subacute thyroïditis), struma, schildklierautoantistoffen-positief, slapeloosheid, angst, depressie, MS-relaps, duizeligheid, hypo-esthesie, paresthesie, tremor, dysgeusie, migraine, conjunctivitis, endocriene oftalmopathie, wazig zien, vertigo, bradycardie, hartkloppingen, hypotensie, hypertensie, dyspneu, hoesten, bloedneus, hik, orofaryngeale pijn, astma, abdominale pijn, braken, diarree, dyspepsie, stomatitis, verhoogd ASAT, verhoogd ALAT, erytheem, ecchymose, alopecia, hyperhidrose, acne, huidlaesie, dermatitis, spierpijn, -zwakte, artralgie, rugpijn, pijn (in extremiteit), spierspasmen, nekpijn, skeletspierpijn, proteïnurie, hematurie, menorragie, onregelmatige menstruatie, pijn op de borst, perifeer oedeem, asthenie, influenza-achtige ziekte, malaise, pijn op infusieplaats, verhoogd creatinine in bloed, kneuzing, ernstige infusiegerelateerde reacties (als hoofdpijn, koorts, uitslag, tachycardie, atriumfibrillatie, misselijkheid, pijn op de borst en hypotensie).
Soms (0,1-1%): onychomycose, huidschimmelinfectie, tonsillitis, acute sinusitis, cellulitis, pneumonitis, tuberculose, infectie met cytomegalievirus, pancytopenie, hemolytische anemie, verworven hemofilie A, sarcoïdose, afgenomen eetlust, hyperesthesie, spanningshoofdpijn, auto-immuunencefalitis, dubbelzien, oorpijn, atriumfibrillatie, keelirritatie, pneumonitis, obstipatie, gastro-oesofageale refluxziekte, gingiva-bloeding, droge mond, dysfagie, gastro-intestinale ziekte, rectaal bloedverlies, cholecystitis (incl. acalculeuze cholecystitis en acute acalculeuze cholecystitis), blaar, gezwollen gezicht, eczeem, vitiligo, skeletspierstijfheid, nierstenen, ketonurie, neuropathieën (incl anti-GBM-ziekte), cervixdysplasie, amenorroe, gewichtsverandering, afname rode bloedcellen, positief op bacteriële test, toename bloedglucose, toename gemiddeld celvolume.
Zelden (0,01-0,1%): hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH), trombotische trombocytopenische purpura (TTP).
Verder zijn gemeld: listeriosis of Listeria-meningitis, Epstein-Barrvirus (EBV)-infectie (waaronder reactivering). Infusiegerelateerde reacties als atriumfibrilleren en anafylaxie. Pericarditis, pericardiale effusie en andere pericardiale voorvallen, zowel als onderdeel van een acute infusiereactie als later optredend. Hemorragische beroerte, cervicocefale arteriële dissectie, myocardischemie, myocardinfarct, alveolaire bloeding zijn meestal gemeld 1–3 dagen na infusie. Autoimmuunhepatitis. (EBV-gerelateerde) hepatitis. Ziekte van Still op volwassen leeftijd (AOSD= adult onset Still's disease).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Nasofaryngitis. Lymfopenie.
Vaak (1-10%): faryngitis, virale luchtweginfectie, urineweginfectie. Herpes zoster, herpes simplex. Hoofdpijn. Perifeer oedeem. Bradycardie, hypertensie, (orthostatische) hypotensie. ALAT verhoogd, gamma-glutamyltransferase (γ-GT) verhoogd, bilirubine verhoogd. Abnormale longfunctietest.
Soms (0,1-1%):Overgevoeligheid (zoals huiduitslag en urticaria). Macula-oedeem.
Zelden (0,01-0,1%): Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Leverletsel.
Bij langdurig gebruik met een S1P-receptormodulator: huidkanker, waaronder melanoom.
Interacties
Niet gelijktijdig gebruiken met of na anti-neoplastische of andere immunosuppressieve therapie vanwege kans op immuniteitsonderdrukking.
Tijdens en kort na behandeling geen levende virale vaccins toedienen; patiënten ten minste 6 weken vóór de start van de behandeling immuniseren.
Interactie-onderzoek bij MS ontbreekt. In de klinische studies moest 4 weken voor de start van de behandeling eventueel gebruik van interferon-β of glatirameer zijn gestaakt.
Interacties
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik met sterke CYP2C8-remmers (gemfibrozil, clopidogrel), omdat dit blootstelling aan de belangrijkste actieve metabolieten van ozanimod met 47–69% kan verhogen.
Vermijd gelijktijdig gebruik met CYP2C8-inductoren (rifampicine), omdat dit blootstelling aan de belangrijkste actieve metabolieten met 60% kan verlagen en daarmee de respons van ozanimod.
Vermijd gelijktijdig gebruik met MAO-B remmers (selegiline, fenelzine) omdat dit blootstelling aan de belangrijkste actieve metabolieten kan verlagen en daarmee ook de respons van ozanimod.
Vermijd gelijktijdige niet-corticosteroïde immunosuppressieve, immunomodulerende en anti-neoplastische therapie vanwege additieve immuuneffecten. Na eerdere behandeling met alemtuzumab wordt starten met ozanimod niet aanbevolen.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met een β-blokker of een calciumantagonist vanwege de kans op extra verlaging van de hartfrequentie en atrioventriculaire geleiding. Gelijktijdig gebruik van andere anti-aritmica is niet onderzocht.
Tijdens en tot 3 maanden na behandeling kan vaccinatie minder effectief zijn. Gebruik van een levend verzwakt vaccin tijdens en tot 3 maanden na behandeling vermijden vanwege kans op infecties; zie voor meer informatie over vaccinaties Waarschuwingen en voorzorgen.
Zwangerschap
Alemtuzumab passeert waarschijnlijk, evenals IgG, de placenta.
Teratogenese: Bij dieren, schadelijk gebleken. Bij de mens, onvoldoende gegevens.
Advies: Alleen op zeer strikte indicatie gebruiken.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en ten minste 4 maanden na de kuur.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen tot beperkte gegevens van ozanimod; van een andere S1P-receptormodulator is een verdubbeld risico op aangeboren afwijkingen gemeld. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken, inclusief foetale sterfte, misvormingen van skelet en organen (bloedvaten). De S1P-receptor is betrokken bij vaatvorming tijdens de embryogenese.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap, en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken. Als de vrouw zwanger wordt tijdens gebruik, ozanimod staken, informatie geven over de schadelijke effecten voor de foetus en zorgen voor echografisch onderzoek.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten. Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens). Ja (bij dieren).
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden tijdens en gedurende ten minsten 4 maanden na de laatste infusie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- HIV (humaan immunodeficiëntievirus)-infectie;
- een actieve infectie (tot compleet herstel);
- niet onder controle gebrachte hypertensie;
- voorgeschiedenis van dissectie van cervicocefale arteriën;
- voorgeschiedenis van beroerte;
- voorgeschiedenis van myocardinfarct of angina pectoris;
- bekende coagulopathie, bij gebruik van bloedplaatjesaggregatieremmers of anticoagulantia;
- andere auto-immuunziekten naast MS.
Contra-indicaties
- immunodeficiëntie;
- ernstige actieve infecties, actieve chronische infecties zoals hepatitis en tuberculose;
- actieve maligniteiten;
- ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15);
- deze hart-gerelateerde aandoeningen in de voorgaande 6 maanden: een myocardinfarct, instabiele angina pectoris, beroerte, voorbijgaande ischemische aanval (TIA), gedecompenseerd hartfalen (dat ziekenhuisopname vereiste), of New York Heart Association (NYHA)-klasse III/IV hartfalen;
- voorgeschiedenis zonder pacemaker van tweedegraads atrioventriculair (AV)-blok type Mobitz-II of derdegraads AV-blok of sicksinussyndroom;
- gebruik bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Stel bij patiënten met een actieve infectie de behandeling uit totdat de infectie volledig onder controle is. Onderzoek vóór start van de therapie alle patiënten volgens lokale richtlijnen op zowel actieve als inactieve (latente) tuberculose-infecties. Infecties met cytomegalievirus (CMV) incl. reactivatie van CMV zijn gemeld, meestal binnen 2 maanden na toediening. Ook soms fatale gevallen van Epstein-Barrvirus (EBV)-infectie (waaronder reactivering) zijn gemeld. Screen vrouwelijke patiënten jaarlijkse op het humaan papillomavirus. Overweeg screening voor aanvang van behandeling bij patiënten met veel kans op een HBV- en/of HCV-infectie. Wees voorzichtig bij dragers van het HBV en/of HCV, vanwege de kans op onomkeerbare leverschade door een mogelijke virusreactivatie. Test voor aanvang van de behandeling patiënten die geen waterpokken hebben gehad en die niet zijn gevaccineerd tegen het varicella-zostervirus (VZV), op antilichamen tegen VZV; overweeg VZV-vaccinatie bij antilichaamnegatieve patiënten; stel vervolgens het begin van de behandeling tot 6 weken na de vaccinatie uit. Om de kans op listeriosis (listeria meningitis) te verminderen gedurende 2 weken voor de behandeling tot ten minste 1 maand erna het eten van rauw of ongaar vlees, niet-gepasteuriseerde melkproducten als zachte kazen vermijden. Adviseer patiënten symptomen van een infectie te melden en van pneumonitis, zoals dyspneu, hoest, piepende ademhaling, pijn of beklemd gevoel op de borst en ophoesten van bloed.
PML (progressieve multifocale leuko-encefalopathie) incl. fatale gevallen, is gemeld. Maak voor elke toediening een MRI-scan ter controle op tekenen van PML omdat MRI bevindingen vooraf kunnen gaan aan klinische symptomen. Voer indien nodig verdere evaluatie uit, waaronder testen op JC-virus in hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Wees alert op symptomen van PML (bv. cognitieve, neurologische of psychiatrische symptomen). Adviseer om familieleden en verzorgers te informeren zodat die mogelijke PML-symptomen opmerken, waarvan de patiënt zich niet bewust is. Overweeg bij neurologische symptomen en/of nieuw hersenletsel op de MRI, PML als een differentiaaldiagnose. Na een diagnose van PML, alemtuzumab niet (opnieuw) starten.
Niet gebruiken bij inactieve ziekte of bij patiënten stabiel op de huidige behandeling. Patiënten vooraf informeren over de voordelen en risico's en laten instemmen met een follow-up van ten minste 48 maanden na de laatste infusie van de laatst gegeven behandelkuur.
Wees voorzichtig bij auto-immuunziekten anders dan MS en bij een vooraf bestaande en/of actieve maligniteit.
Veiligheidsfollow-up: voer vóór start van de behandeling en vervolgens eenmaal per maand gedurende ten minste 48 maanden na de laatste infusie, een volledige bloedtelling met differentiële telling uit, een microscopische urineanalyse en serumcreatininespiegel-bepaling. Doe deze testen vervolgens op basis van klinische bevindingen die wijzen op immuungemedieerde trombocytopenische purpura (ITP), verworven hemofilie A of nefropathieën. Start bij klinisch significante wijzigingen ten opzichte van de uitgangswaarde van serumcreatinine, onverklaarde hematurie en/of proteïnurie, onderzoek naar nefropathieën en verwijs onmiddellijk door naar een gespecialiseerde arts. Vroege detectie en behandeling van nefropathieën en van ITP kunnen het risico op een slechte uitkomst verkleinen. De patiënt dient bij symptomen van ITP als snelle vorming van blauwe plekken, petechiën, spontane mucocutane bloeding (bv. bloedneus, haemoptysis), heviger dan normale of onregelmatige menstruele bloeding medische hulp te vragen. ITP kan ook na de laatste infusie ontwikkelen en vereist onmiddellijke behandeling. Haemoptysis kan ook een indicatie zijn voor het Goodpasture-syndroom of verworven hemofilie A. Bij verdenking van ITP een volledige bloedtelling uitvoeren. Gebruik de volledige bloedtelling ook voor controle op cytopenie, waaronder neutropenie.
Na behandeling kunnen patiënten meerdere auto-immuunziekten ontwikkelen, zowel ernstige als levensbedreigende, naast MS; denk aan schildklieraandoeningen, ITP, TTP, nefropathieën, auto-immuunhepatitis en verworven hemofilie A, sarcoïdose. Bij optreden van auto-immuniteit, patiënt ook beoordelen op andere auto-immuungerelateerde aandoeningen. Wees ervan bewust dat auto-immuunziekten mogelijk ook na de controleperiode van 48 maanden kunnen optreden.
Bepaal bij patiënten met symptomen van verworven hemofilie A (anti-factor VIII-antistoffen) het coagulathopathiebeeld, incl. aPTT. Instrueer patiënten over de symptomen van hemofilie, zoals subcutane hematomen, uitgebreide blauwe plekken, hematurie, bloedneus, maag-darmbloeding of een andere bloeding. Adviseer om bij optreden van een van deze symptomen, medische hulp te zoeken.
Auto-immuunencefalitis is gemeld, gekenmerkt door snelle progressie van geheugenstoornissen, veranderde geestelijke toestand of psychiatrische klachten meestal in combinatie met nieuw beginnende focale neurologische afwijkingen en convulsies. Start bij vermoeden van auto-immuunencefalitis onderzoek om de diagnose te bevestigen of uit te sluiten.
Voer een schildklierfunctietest uit vóór aanvang van de behandeling en vervolgens om de 3 maanden tot 48 maanden na de laatste infusie. Doe na deze periode deze test op basis van aanwijzingen voor schildklierdisfunctie of bij zwangerschap.
Auto-immuunhepatitis: controleer de leverfunctie vóór de behandeling en maandelijks tot ten minste 48 maanden na de laatste infusie. Informeer patiënten over het risico op auto-immuunhepatitis, leverschade en verwante symptomen.
Hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH) is een levensbedreigend syndroom van pathologische immuunactivering met extreme systemische ontsteking, met als symptomen koorts, hepatomegalie en cytopenieën. Informeer patiënten over de symptomen van HLH en dat het enkele maanden tot 4 jaar na behandeling kan optreden.
Infusiegerelateerde reacties treden vaker op tijdens de eerste kuur dan tijdens de volgende kuren. Premedicatie kan de effecten van infusiegerelateerde reacties verminderen; zie ook de rubriek Dosering. Observeer patiënten tijdens en gedurende ten minste 2 uur na infusie op infusiegerelateerde reacties. Bij ernstige infusiegerelateerde reacties de intraveneuze infusie onmiddellijk staken. Hulpmiddelen voor behandeling van anafylaxie of ernstige reacties moeten beschikbaar zijn.
Ziekte van Still op volwassen leeftijd (AOSD) is gemeld. Deze zeldzame ontstekingsaandoening wordt gekenmerkt door een combinatie van de volgende symptomen: koorts, artritis, huiduitslag en leukocytose bij afwezigheid van infecties, maligniteiten en andere reumatische aandoeningen. Overweeg onderbreken of stoppen van de behandeling bij optreden van deze combinatie van symptomen als er geen alternatieve oorzaak voor is.
Informeer patiënten over tekenen en de tijd tot aanvang van de voorvallen van andere ernstige bijwerkingen die meestal 1–3 dagen na de infusie optraden, maar soms ook later kunnen optreden: hemorragische beroerte (gemeld ook bij patiënten < 50 jaar en zonder voorgeschiedenis van hypertensie of bloedingsstoornissen), myocardinfarct, -ischemie (ook gemeld bij < 40 jaar en zonder cardiovasculaire risicofactoren), cervicocefale arteriële dissectie, pulmonale alveolaire bloeding.
Controleer vitale functies, incl. hartslag en bloeddruk, vóór en tijdens de infusie. Stop de infusie bij ernstige bijwerkingen of bij symptomen die wijzen op ontwikkeling van een ernstige bijwerking (myocardischemie, hemorragische beroerte, cervicocefale arteriële dissectie, pulmonale alveolaire bloeding).
Pneumonitis treedt meestal de eerste maand na behandeling op; adviseer patiënten om symptomen waaronder dyspneu, hoest, piepende ademhaling, pijn of beklemd gevoel op de borst en hemoptoë te melden.
Acute acalculeuze cholecystitis, een aandoening die gepaard kan gaan met hoge morbiditeit en mortaliteit, is gemeld binnen 24 uur tot 2 maanden na de infusie met alemtuzumab. Bij vermoeden van acute acalculeuze cholecystitis (met symptomen buikpijn koorts, misselijkheid en braken) evalueer en behandel onmiddellijk.
Er zijn geen onderzoeksgegevens bij patiënten ouder dan 61 jaar. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen (< 18 j.) en bij mensen met een lever- en nierfunctiestoornis is niet onderzocht.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire effecten
Voer vóór aanvang van de behandeling bij alle patiënten een ECG uit ter controle op vooraf bestaande hartafwijkingen. Zorg bij vooraf bestaande hartafwijkingen voor eerste-dosis-monitoring.
Afname van de hartslag: Ozanimod geeft binnen 4 uur na start van de behandeling een tijdelijke afname van de hartslagfrequentie, bouw daarom de dosis de eerste zeven dagen via titratie op. De daling is op dag 1 na ca. 5 uur maximaal (met gem. 5 tot 6 slagen/min). Gedurende de volgende dagen, is geen klinisch relevante daling waargenomen. Indien nodig kan men verlaging van de hartfrequentie tegengaan met parenteraal atropine of isoprenaline.
Tijdelijke vertraging van de atrioventriculaire geleiding is waargenomen aan de start van de behandeling, volgens een vergelijkbaar tijdspatroon als de hartslagdaling; deze verdwijnt meestal binnen 24 uur. De vertraging manifesteert zich meestal als eerstegraads atrioventriculair (AV) blok (verlengd PR-interval) op ECG.
Eerste-dosis-monitoring: Controleer patiënten met de hartaandoeningen: sinusbradycardie (hartslag < 55 slagen/min), voorgeschiedenis van tweedegraads AV-blok (type Mobitz-I, Wenckebach-blok), voorgeschiedenis van myocardinfarct, of voorgeschiedenis van hartfalen (NYHA-klasse I en II), na de eerste dosis gedurende een periode van zes uur elk uur op klachten en verschijnselen van bradycardie, met meting van pols en bloeddruk. Herhaal na 6 uur de ECG meting. Aanvullende monitoring wordt aanbevolen als na 6 uur:
- de hartslag < 45 slagen/min is;
- er aanwijzingen zijn dat de maximale hartslagverlaging nog niet is bereikt;
- het ECG een nieuw tweedegraads of hoger AV-blok laat zien;
- de QTc ≥ 500 ms is.
Start in deze gevallen met een geschikte behandeling en zet de observatie voort totdat de klachten/bevindingen zijn verdwenen. Als een medische behandeling nodig is, vervolg de monitoring dan gedurende de nacht en hervat de controleperiode van zes uur na de tweede dosis.
Overleg met cardioloog: Vraag vóór het begin van de behandeling eerst advies van een cardioloog voor de meest geschikte controlestrategie: bij een voorgeschiedenis van symptomatische bradycardie, terugkerende syncope, hartstilstand, cerebrovasculaire ziekte, (risico op) significante QT-verlenging (> 500 ms) of ongecontroleerde hypertensie, bij ernstige onbehandelde slaapapneu, bij gebruik van andere geneesmiddelen die bradycardie kunnen geven (met uitzondering van β-blokkers of calciumantagonisten) of bij gebruik van anti-aritmica klasse Ia (zoals kinidine en disopyramide) en III (amiodaron, sotalol) die in verband zijn gebracht met 'torsade de pointes' bij bradycardie (het gebruik bij deze middelen is niet onderzocht).
Hypertensie: Controleer de bloeddruk tijdens behandeling regelmatig; ozanimod heeft een bloeddrukverhogend effect.
Vanwege het immunosuppressieve effect is er bij behandeling meer kans op infecties. Voorafgaand aan de behandeling moet een recent (van de laatste 6 maanden of na stopzetten van een eerdere behandeling) compleet bloedbeeld (CBC) beschikbaar zijn. Bepaal tijdens de behandeling periodiek het CBC. Bij een absoluut lymfocytenaantal < 0,2 × 109/l de behandeling onderbreken totdat herstel (> 0,5 × 109/l) is opgetreden.
Infecties
Bij een actieve infectie de behandeling uitstellen. Tot 3 maanden na staken van de behandeling is controle op infecties nodig. Patiënten dienen symptomen van infectie gelijk aan de arts te melden. Overweeg bij optreden van een ernstige infectie onderbreking van de behandeling.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is gemeld na behandeling met ozanimod. De symptomen van PML lijken op die van multipele sclerose (progressieve zwakte aan 1 kant van het lichaam, veranderingen in zicht en/of denken, soms karakterveranderingen). Bij vermoeden van PML een MRI-scan van de hersenen laten maken en de behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten.
Vaccinaties kunnen tijdens behandeling minder effectief zijn; indien vaccinatie met een levend verzwakt virus nodig is, dit ten minste 1 maand vóór behandeling met ozanimod toedienen. Test patiënten zonder bevestigde voorgeschiedenis van waterpokken of zonder gedocumenteerde vaccinatie tegen het VZV vóór de start van een behandeling op VZV-antilichamen. Vaccineer antilichaamnegatieve patiënten vóór aanvang van de behandeling tegen VZV, en stel vervolgens de start van de behandeling met 1 maand uit voor een volledig effect van de vaccinatie. Vermijd tijdens behandeling en gedurende de 3 maanden na het stoppen met ozanimod gebruik van levend verzwakte virusvaccins.
Overige waarschuwingen
Huidtumoren: Het immunosuppressieve effect kan het risico op maligniteit, waaronder huidtumoren verhogen. Huidkanker waaronder melanoom is gemeld tijdens behandeling met andere S1P-receptormodulatoren. Bij ozanimod is basocellulair carcinoom gemeld. Vanwege een risico op maligne huidtumoren dienen patiënten zich tijdens behandeling te beschermen tegen zonlicht en mogen ze geen fototherapie met UV-B straling of PUVA krijgen.
Posterieur reversibel encefalopathie-syndroom (PRES): Bij vermoeden van PRES - met symptomen als plotselinge ernstige hoofdpijn, verwardheid, insulten en verminderd gezichtsvermogen -, de behandeling staken.
Vanwege de kans op macula-oedeem, bij optreden van visusstoornissen een oogheelkundig onderzoek uitvoeren (onderzoek van de oogfundus, inclusief macula). Bij patiënten met een voorgeschiedenis van diabetes mellitus, uveïtis of een retina-aandoening is er meer kans op macula-oedeem, en wordt oogheelkundig onderzoek vóór aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling aanbevolen. Bij optreden van macula-oedeem de behandeling (tijdelijk) staken.
Wees voorzichtig bij ernstige respiratoire aandoeningen, longfibrose en COPD.
Leverfunctiestoornis: Ernstig leverletsel is gemeld dat kan leiden tot de noodzaak van een levertransplantatie. Tekenen van leverletsel, waaronder verhoogde leverenzymen in serum en verhoogd totaal bilirubine, zijn al vanaf tien dagen na de eerste dosis opgetreden. Patiënten met een leverfunctiestoornis hebben meer risico op verhoging van leverenzymen; zie ook de rubriek Dosering. Voorafgaand aan de behandeling moeten recente (van de laatste zes maanden) transaminase- en bilirubinewaarden beschikbaar zijn. Als geen klinische symptomen (onverklaarbare misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie of geelzucht en/of donkere urine) optreden, transaminase- en bilirubinewaarden controleren in maand 1, 3, 6, 9 en 12 en vervolgens periodiek. Bij levertransaminasewaarden > 5× ULN frequenter controleren, waaronder op bilirubine in serum en alkalische fosfatase (AF). Bij bevestiging van een levertransaminasewaarde > 5× ULN, of ten minste 3× de ULN die in verband wordt gebracht met een verhoging van bilirubine in serum van ten minste 2× de ULN, de behandeling onderbreken en pas hervatten als de waarden zijn genormaliseerd. Als klinische symptomen optreden (onverklaarbare misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie of geelzucht en/of donkere urine) de leverenzymwaarden controleren en bij bevestiging van een significante leverbeschadiging de behandeling staken.
Staken van de behandeling: Bij sommige patiënten zijn na staken van een andere S1P-receptormodulator ernstige exacerbaties van MS gemeld, waaronder rebound van de ziekte. Controleer daarom na staken van ozanimod op relevante klachten en symptomen van terugkeer van ziekteactiviteit en stel indien nodig een geschikte behandeling in.
Vrouwen die zwanger kunnen worden: Zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: Wees voorzichtig bij patiënten van 55 jaar en ouder vanwege een verhoogd risico op bijwerkingen; er zijn beperkte gegevens. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar; er zijn geen gegevens.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met alemtuzumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ozanimod contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Gehumaniseerd IgG1-κ monoklonaal antilichaam dat specifiek gericht is tegen 21–28 kD oppervlakteglycoproteïne CD52, dat in hoge concentratie voorkomt op B-lymfocyten en T-lymfocyten en in lagere concentratie op natural killer-cellen, monocyten en macrofagen. Door binding van alemtuzumab aan CD52 ontstaat lysis van lymfocyten via complement-fixatie en antilichaamafhankelijke celgemedieerde cytotoxiciteit. Het werkingsmechanisme bij MS, is nog niet geheel verklaard; immunomodulerende effecten via depletie en repopulatie van lymfocyten spelen waarschijnlijk een rol. Na elke behandelkuur is er depletie van circulerende T- en B-lymfocyten (laagste waarden die na 1 maand), waarna door repopulatie van lymfocyten de B-cellen meestal binnen 6 maanden zijn aangevuld, maar het aantal CD3+- en CD4+ -lymfocyten 12 maanden na behandeling nog niet terug op de referentiewaarde is. Bij circa 40% van de patiënten bereikte het totaal aantal lymfocyten 6 maanden na elke behandelkuur de ondergrens van de normaalwaarde (LLN); bij circa 80% 12 maanden na elke kuur.
Kinetische gegevens
T max | dag 5 (eerste kuur); dag 3 (tweede kuur). |
Metabolisering | afbraak tot kleine peptiden en afzonderlijke aminozuren door proteolytische enzymen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum, sfingosine-1-fosfaat (S1P)-receptormodulator. Ozanimod bindt selectief aan twee van de vijf G-eiwitgekoppelde receptoren (GPCR’s) van S1P, namelijk S1P1 en S1P5. Als een functionele antagonist op de S1P1-receptoren op lymfocyten, zorgt het ervoor dat lymfocyten niet meer uit de lymfeknopen kunnen treden. Het precieze werkingsmechanisme bij MS en CU is onbekend, maar heeft wellicht te maken met verminderde migratie van lymfocyten naar het centraal zenuwstelsel en de darmen.
Kinetische gegevens
F | 84%. |
T max | 6–8 uur (ozanimod); 10 uur (actieve metaboliet CC112273). |
V d | 79,9 l/kg. |
Eiwitbinding | 98,2% (ozanimod); 99,8% (actieve metaboliet CC112273); 99,3% (actieve metaboliet CC1084037). |
Metabolisering | door diverse metaboliseringsroutes (zonder overheersend enzymsysteem) tot o.a. de actieve metabolieten CC112273 en CC1084037; na herhaalde toediening zijn de AUC van deze actieve metabolieten resp. 13× en 2,5× die van ozanimod. MAO-B is verantwoordelijk voor de vorming van CC112273 en CYP2C8 en oxidoreductasen zijn betrokken bij het metabolisme van CC112273. |
Eliminatie | als inactieve metabolieten via de urine en feces. |
T 1/2el | effectief ca. 11 dagen (actieve metaboliet CC112273). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
alemtuzumab hoort bij de groep MS-middelen.
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
ozanimod hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk