Samenstelling
Bevacizumab XGVS Doorgeleverde bereiding
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,05 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Beovu XGVS Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,165 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij de behandeling van nieuwe patiënten met natte leeftijdsgebonden maculadegeneratie is intravitreaal bevacizumab eerste keus. Geef als tweede keus aflibercept of ranibizumab (geen voorkeur). Bevacizumab heeft de voorkeur boven ranibizumab en aflibercept op basis van kostenverschillen, niet-inferioriteit en inzichten over systemische bijwerkingen. Zie voor meer informatie en de aanbevelingen ten aanzien van het switchen naar een biosimilar van een anti-VEGF middel de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023), module Keuze van anti-VEGF middel.
Overweeg bij mild centraal diabetisch macula oedeem en een nog goede visus (≥ 0,8), een afwachtend beleid met regelmatige controle (bv. elke 3 mnd). Begin bij visusdaling op basis van centraal diabetisch macula oedeem te behandelen met een intravitreale VEGF-remmer. Start met bevacizumab, maar overweeg aflibercept bij een visus ≤ 0,4. Zie voor het verdere beleid de overige aanbevelingen in de module Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de NIV-richtlijn Diabetische retinopathie (2017).
Advies
Bij de behandeling van nieuwe patiënten met natte leeftijdsgebonden maculadegeneratie is intravitreaal bevacizumab eerste keus. Geef als tweede en derde keus aflibercept of ranibizumab (geen voorkeur). Bevacizumab heeft de voorkeur boven ranibizumab en aflibercept op basis van kostenverschillen, niet-inferioriteit en inzichten over systemische bijwerkingen. Zie voor meer informatie en de aanbevelingen ten aanzien van het switchen naar een biosimilar van een anti-VEGF middel de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023), module Keuze van anti-VEGF middel.
Brolucizumab kan worden overwogen als middel van vierde keuze, echter heeft het een minder gunstig bijwerkingenprofiel. Vanwege het verhoogde risico op intra-oculaire ontsteking met gelijktijdige retinale vasculitis en/of retinale vaatocclusie gelden er volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) specifieke aanbevelingen; zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Overweeg bij mild centraal diabetisch macula oedeem en een nog goede visus (≥ 0,8), een afwachtend beleid met regelmatige controles (bv. elke 3 mnd). Begin bij visusdaling op basis van centraal diabetisch macula oedeem te behandelen met een intravitreale VEGF-remmer. Start met bevacizumab, maar overweeg aflibercept bij een visus ≤ 0,4. Zie voor het verdere beleid de overige aanbevelingen in de module Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de NIV-richtlijn Diabetische retinopathie (2017).
Indicaties
- Offlabel: neovasculaire ('natte') leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD).
- Offlabel: visusdaling op basis van centraal diabetisch macula-oedeem (DME).
Indicaties
Bij volwassenen met:
- neovasculaire ('natte') leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD);
- visusverslechtering door diabetisch macula-oedeem (DME).
Doseringen
Overweeg bij ogen met gevorderd glaucoom een ontlastende voorste oogkamer punctie te verrichten vóór de intravitreale injectie; zie ook de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023).
Uitsluitend toedienen met geschikte druppelanesthesie en preoperatieve desinfectie met povidonjodiumoogdruppels onder aseptische omstandigheden, en door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie.
Offlabel: neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Volwassenen
Volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023): start met inductiefase: Intravitreale injectie: 1,25 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/4 weken in het aangetaste oog gedurende 3 opeenvolgende cycli (totaal 4 injecties). Evalueer vier weken na de derde injectie het effect en vervolg bij volledige respons (> 95% afname intra- of subretinaal vocht) met een 'treat-and-extend' beleid. Overweeg bij een partiële respons (5–95% afname intra- of subretinaal vocht en/of centrale retinadikte) herhaling van de inductiefase of wissel van anti-VEGF middel. Zie voor meer informatie en voor het beleid bij non-respons het Stroomschema behandeling nLMD en de module Follow-up van de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023).
Offlabel: visusdaling op basis van centraal diabetisch macula-oedeem (DME)
Volwassenen
Offlabel: volgens de NIV-richtlijn Diabetische retinopathie (update 2023) heeft het starten met maandelijkse intravitreale injecties met anti-VEGF middelen gedurende 3–6 maanden de voorkeur. Hierna lijkt een treat- en extend (TE) schema (OCT gecontroleerd) betere resultaten te geven dan een maandelijks injectieschema.
Doseringen
Let op! de wegwerpspuit bevat een overmaat aan vloeistof; voorafgaand aan de injectie de overmaat verwijderen.
Uitsluitend toedienen met geschikte druppelanesthesie en preoperatieve desinfectie met povidonjodium-oogdruppels, onder aseptische omstandigheden, en door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie.
Brolucizumab niet starten bij een intra-oculaire druk van ≥ 30 mmHg; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Volwassenen (incl. ouderen)
Inductiebehandeling: Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/4 weken (maandelijks) voor de eerste 3 doses. Een beoordeling van de ziekteactiviteit wordt aanbevolen 16 weken (4 mnd) na start van de behandeling. Als alternatief kan 6 mg 1×/6 weken worden toegediend voor de eerste 2 doses. Een beoordeling van de ziekteactiviteit wordt aanbevolen 12 weken (3 mnd) na start van de behandeling. Een derde dosis kan worden toegediend op basis van ziekteactiviteit, te beoordelen aan de hand van gezichtsscherpte en/of anatomische parameters in week 12.
Onderhoudsbehandeling: Na de laatste oplaaddosis kunnen de behandelintervallen individueel worden aangepast op basis van ziekteactiviteit, te beoordelen aan de hand van gezichtsscherpte en/of anatomische parameters. Overweeg bij patiënten zonder ziekteactiviteit toediening elke 12 weken (3 mnd) en bij patiënten met ziekteactiviteit elke 8 weken (2 mnd). Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Diabetisch macula–oedeem (DME)
Volwassenen (incl. ouderen)
Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/6 weken in het aangetaste oog voor de eerste 5 doses. Daarna de behandelintervallen individueel aanpassen op basis van de ziekteactiviteit (d.w.z. gezichtsscherpte en/of anatomische parameters). Overweeg bij patiënten zonder ziekteactiviteit toediening elke 12 weken (3 mnd) en bij patiënten met ziekteactiviteit elke 8 weken (2 mnd). Na 12 maanden behandeling kunnen bij patiënten zonder ziekteactiviteit behandelintervallen tot 16 weken (4 mnd) worden overwogen. Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Verminderde lever- of nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Toediening: Uitsluitend voor eenmalig gebruik en voor de behandeling van één oog.
Bijwerkingen
De meeste bijwerkingen zijn toe te schrijven aan de oculaire injectieprocedure.
Gemeld zijn: endoftalmitis, uveïtis, andere oogontsteking, cataract, scheuring van het retinale epitheel en retinaloslating.
Bij gebruik van andere intravitreale VEGF-remmers zijn niet-oculaire bloedingen en arteriële trombotische complicaties gemeld. Er is een theoretisch risico op arteriële trombo-embolische aandoeningen, waaronder het optreden van een hersen- of myocardinfarct, na intravitreale toepassing ten gevolge van systemische VEGF-remming; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bijwerkingen
De meeste bijwerkingen kunnen worden toegeschreven aan de oculaire injectieprocedure.
Lokaal
Vaak (1-10%): verhoogde intra-oculaire druk, cataract, oogpijn, glasvochtloslating, glasvochtbloeding, retinale bloeding, retinale vaatocclusie, retinascheur, retinale pigment-epitheelscheur, uveïtis, iritis, iridocyclitis, 'mouches volantes', keratitis punctata, abrasie van de cornea, conjunctivale bloeding, conjunctivitis, wazig zien.
Soms (0,1-1%): blindheid, endoftalmitis, retinaloslating, loslating van het retinale pigmentepitheel, vitritis, ontsteking in en/of 'flare' van de voorste oogkamer, (epi)scleritis, cornea-oedeem, conjunctivale hyperemie, verhoogde traanproductie.
Verder zijn gemeld: retinale vaatocclusie, retinale vasculitis; vooral bij vrouwen en Japanse patiënten. Zie voor meer informatie Waarschuwingen en voorzorgen.
Intra-oculaire ontstekingsverschijnselen treden vaker op bij patiënten met verhoogde antilichaamvorming; zie voor meer informatie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Systemisch
Vaak (1-10%): overgevoeligheidsreacties zoals huiduitslag, urticaria, jeuk en erytheem.
Bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers zijn niet-oculaire bloedingen en arteriële trombotische complicaties gemeld. Er is een theoretisch risico op arteriële trombo-embolische aandoeningen, waaronder het optreden van een hersen- of myocardinfarct, na intravitreaal gebruik van brolucizumab ten gevolge van systemische VEGF-remming; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Interacties
Ontraad gelijktijdig gebruik met andere anti-VEGF middelen, zowel systemisch als oculair.
Interacties
Over gelijktijdig gebruik met andere anti-VEGF-geneesmiddelen (systemisch of oculair) zijn geen gegevens beschikbaar; dergelijk gelijktijdig gebruik wordt ontraden.
Zwangerschap
Monoklonale antilichamen passeren geleidelijk in toenemende mate tijdens het 2e en 3e trimester de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij systemisch gebruik van bevacizumab zijn foetale afwijkingen gemeld. Bij dieren is het schadelijk gebleken na zeer hoge systemische blootstelling (skeletafwijkingen, foetale resorptie).
Farmacologisch effect: VEGF is een groeifactor die belangrijk is tijdens de zwangerschap, daarom kunnen VEGF-remmers (remming van vorming van bloedvaten) de embryonale en foetale ontwikkeling negatief beïnvloeden. Hoewel de verwachte systemische blootstelling na intraoculaire toediening laag is, zijn schadelijke effecten bij de foetus en/of op de placenta op grond van het werkingsmechanisme niet uit te sluiten.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient effectieve anticonceptie te gebruiken tijdens en gedurende ten minste 3 maanden na de laatste intravitreale injectie.
Zwangerschap
Brolucizumab passeert waarschijnlijk niet makkelijk de placenta.
Teratogenese: Bij mens en dier, onvoldoende gegevens. VEGF is een groeifactor die belangrijk is tijdens de zwangerschap, daarom kunnen VEGF-remmers (remming vorming van bloedvaten) de embryonale en foetale ontwikkeling negatief beïnvloeden. Hoewel de verwachte systemische blootstelling na intraoculaire toediening zeer laag is, zijn schadelijke effecten bij de foetus en/of op de placenta op grond van het werkingsmechanisme niet geheel uit te sluiten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Volgens de fabrikant dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 1 maand na de laatste intravitreale injectie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Vanwege de molecuulgrootte wordt geen passieve overgang van bevacizumab in de moedermelk verwacht. Het is onbekend of er actieve overgang plaatsvindt. De verwachte systemische blootstelling bij de moeder na intraoculaire toediening is laag. Daarnaast worden deze grote moleculen waarschijnlijk in het maag-darmkanaal van de zuigeling geïnactiveerd, mocht er toch enige blootstelling via de melk zijn.
Advies: Vanwege ontbrekende gegevens en uit voorzorg desondanks het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, zowel bij mens als dier. Hoewel de verwachte systemische blootstelling bij de moeder na intraoculaire toediening zeer laag is, zijn nadelige effecten bij de zuigeling niet geheel uit te sluiten.
Advies: Vanwege ontbrekende gegevens het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden. Volgens de fabrikant het geven van borstvoeding ontraden tot ten minste 1 maand na de laatste intravitreale injectie.
Contra-indicaties
- actieve of vermoede (peri)oculaire infectie;
- actieve intraoculaire ontsteking.
Contra-indicaties
- actieve of vermoede (peri)oculaire infectie;
- actieve intra-oculaire ontsteking;
- volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023): bij een voorgeschiedenis van intra-oculaire ontsteking of retinale occlusie in de afgelopen 12 maanden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Intravitreale injectie en reacties: Controleer de patiënt in de week na de intravitreale injectie, zodat bij het optreden van een infectie vroegtijdige behandeling mogelijk is. Instrueer de patiënt om mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (zie rubriek Bijwerkingen) direct te melden. Laat daarbij direct contact opnemen bij één of meer van de volgende klachten: oogpijn, verergering van de roodheid van het oog, wazig of verminderd zicht, een toegenomen aantal kleine deeltjes in het zicht, of verhoogde gevoeligheid voor licht.
Bij risicofactoren voor de ontwikkeling van een RPE-scheur (retinale pigmentepitheelscheur) zoals bij uitgebreide en/of snelle loslating van het retinale pigmentepitheel (RPE-loslating) voorzichtig zijn, omdat een RPE-scheur vaak voorkomt bij natte LMD-patiënten met RPE-loslating die intravitreale anti-VEGF-middelen krijgen.
Arteriële trombotische voorvallen: Fabrikanten van intravitreale VEGF-remmers adviseren bij een voorgeschiedenis van een hersen- of myocardinfarct voorzichtig te zijn, vanwege relatief weinig gegevens over de veiligheid bij de behandeling van deze patiënten met intravitreale VEGF-remmers. Arteriële trombotische voorvallen zijn gemeld bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers en er is een theoretisch risico dat deze geassocieerd zijn met VEGF-remming. Volgens de richtlijnen Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) en Diabetische retinopathie (update 2023) zijn er bij de behandeling met anti-VEGF middelen geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op arterieel trombo-embolische voorvallen. Vanwege de gevolgen bij het niet behandelen van LMD lijkt het volgens de richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie verantwoord ook te starten met anti-VEGF intravitreale injecties bij patiënten die in het voorafgaande jaar een hersen- of myocardinfarct hebben gehad. Mocht dit optreden gedurende de behandeling dan dient de oogarts zich wel te vergewissen van een adequate analyse door neuroloog of cardioloog.
Controleer bij patiënten met slecht gereguleerd glaucoom, de intra-oculaire druk en de perfusie van de oogzenuw (papil) wegens mogelijke tijdelijke toename van de intra-oculaire druk binnen 60 min na intravitreale injectie. Overweeg bij ogen met gevorderd glaucoom een ontlastende voorste oogkamer punctie te verrichten vóór de intravitreale injectie; zie ook de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023). In de richtlijn staat de aanbeveling om minimaal één keer per jaar het glaucoomrisico te evalueren (middels een oogdrukmeting) bij patiënten die herhaaldelijk behandeld worden met intravitreale injecties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Intravitreale injectie en reacties: Controleer de patiënt in de week na de intravitreale injectie, zodat bij het optreden van een infectie vroegtijdige behandeling mogelijk is. De patiënt instrueren om mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (intra-oculaire ontsteking, glasvochtbloeding, retinaloslating en/of scheur, traumatisch cataract) direct te melden. Daarbij direct contact laten opnemen bij één of meer van de volgende klachten: oogpijn of toegenomen ongemak, toename van de roodheid van het oog, waziger zien of verminderd zicht, een toegenomen aantal zwevende kleine deeltjes in het zicht, of een verhoogde gevoeligheid voor licht (fotofobie).
Het risico op een intra-oculaire ontsteking, vaak gepaard gaande met retinale vasculitis en/of retinale vaatocclusie, na intravitreale injectie met brolucizumab is in de eerste 6 maanden van behandeling het grootst. Volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) gelden er daarom specifieke aanbevelingen bij de toepassing:
- Geef brolucizumab niet in beide ogen op hetzelfde moment;
- Geef brolucizumab niet in ogen met een actieve of doorgemaakte intra-oculaire ontsteking of doorgemaakte retinale (occlusieve) vasculitis in de voorafgaande 12 maanden;
- Bespreek de bijwerkingen en instrueer de patiënt om zich extra te laten controleren bij klachten zoals 'floaters', visusdaling of fotofobie;
- Controleer 2–4 weken na iedere intravitreale injectie met brolucizumab op intra-oculaire ontsteking en retinale (occlusieve) vasculitis gedurende de eerste 6 maanden. Maak bij twijfel een fluorescentie angiogram;
- Staak de behandeling direct in geval van een intra-oculaire ontsteking en/of retinale vasculitis.
Volgens de fabrikant moet het interval tussen twee doses tijdens de onderhoudsbehandeling minstens 8 weken bedragen, vanwege de hogere incidentie van intra-oculaire ontsteking (waaronder retinale vasculitis) en retinale vaatocclusie bij een korter interval.
Immunogeniciteit door antilichaamvorming kan zich ook uiten in (een toename van de ernst van) een intra-oculaire ontsteking (zie bovenstaande alinea). Na langdurige toediening werden bij 23–25% van de LMD-patiënten en bij 16–23% van de DME-patiënten (na 88 weken resp. 96 weken toediening) antilichamen tegen brolucizumab gedetecteerd, en werden er een groter aantal bijwerkingen met betrekking tot intra-oculaire ontsteking waargenomen. Antilichamen tegen brolucizumab werden niet geassocieerd met een veranderde klinische werkzaamheid.
Behandeling staken bij regmatogene retinale loslating of stadium 3 of 4 maculaire gaten. Loslating van het retinapigment-epitheel (RPE) met een grote afmeting en/of hoge intensiteit is een risicofactor voor het ontwikkelen van een scheur in het RPE-blad.
Arteriële trombotische voorvallen; De fabrikant adviseert bij een voorgeschiedenis van een TIA, beroerte of myocardinfarct in de voorafgaande 3 maanden voorzichtig te zijn, vanwege relatief weinig gegevens over de veiligheid bij de behandeling van deze patiënten met intravitreale VEGF-remmers. Arteriële trombotische voorvallen zijn gemeld bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers en er is een theoretisch risico dat deze geassocieerd zijn met VEGF-remming. Volgens de richtlijnen Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) en Diabetische retinopathie (update 2023) zijn er bij de behandeling met anti-VEGF middelen geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op arterieel trombo-embolische voorvallen.
Toename intra-oculaire druk: Controleer bij patiënten met slecht gereguleerd glaucoom, de intra-oculaire druk en de perfusie van de oogzenuw (papil) wegens het mogelijk optreden van toename van de intra-oculaire druk binnen 30–60 min na injectie. Injecteer geen brolucizumab als de intra-oculaire druk ≥ 30 mmHg bedraagt. Steriele paracentese-uitrusting dient uit voorzorg beschikbaar te zijn.
Behandeling onderbreken of niet starten bij:
- een afname in de best gecorrigeerde gezichtsscherpte (BCVA) van ≥ 30 letters vergeleken met de laatste beoordeling;
- een intra-oculaire druk ≥ 30 mmHg;
- een retinascheur;
- een subretinale bloeding in het centrum van de fovea óf als de bloeding ≥ 50% van het totale laesie-oppervlak is;
- een intra-oculaire operatieve ingreep in de afgelopen of komende 28 dagen.
Bij diabetespatiënten met een HbA1c > 10% of met proliferatieve diabetische retinopathie is relatief weinig ervaring. Er is geen ervaring bij diabetespatiënten met niet-gecontroleerde hypertensie.
Onderzoeksgegevens
- De veiligheid en werkzaamheid van toediening in beide ogen tegelijkertijd en bij kinderen is niet onderzocht;
- Brolucizumab is niet onderzocht bij een verminderde leverfunctie; naar verwachting heeft een leverfunctiestoornis geen invloed op de (zeer geringe) systemische blootstelling, omdat het metabolisme niet afhangt van de leverfunctie; zie ook de rubriek Kinetische gegevens;
- Een lichte tot matig-ernstige nierfunctiestoornis heeft geen invloed op de totale systemische blootstelling. Brolucizumab is niet onderzocht bij een ernstige nierfunctiestoornis.
Overdosering
Controleer in geval van overdosering (toediening van een groter dan aanbevolen injectievolume) de intra-oculaire druk en behandel deze indien nodig.
Eigenschappen
Bevacizumab is een recombinant gehumaniseerd monoklonaal antilichaam (IgG1), dat zich bindt aan de vasculaire endotheliale groeifactor A (VEGF-A)-isovormen. Hierdoor wordt voorkomen dat VEGF-A zich bindt aan de receptoren VEGFR-1 en VEGFR-2. Door de binding van VEGF-A te blokkeren, voorkomt bevacizumab endotheliale celproliferatie, waardoor de pathologische neovascularisatie en de vasculaire doorlaatbaarheid afneemt.
Kinetische gegevens
Metabolisering | als endogeen IgG, dus via proteolytisch katabolisme in het gehele lichaam (incl. endotheelcellen). |
T 1/2el | 18–20 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Brolucizumab is een gehumaniseerd monoklonaal Fv-antilichaamfragment bestaande uit één keten (scFv). Het bindt met een hoge affiniteit aan VEGF-A-isovormen en voorkomt daarmee dat VEGF-A bindt aan de receptoren (VEGFR-1 en VEGFR-2). Door de binding van VEGF-A te remmen, onderdrukt brolucizumab endotheliale celproliferatie, waardoor pathologische neovascularisatie wordt verminderd en de vasculaire doorlaatbaarheid afneemt.
Kinetische gegevens
T max | < 1 dag (plasma). |
Metabolisering | niet afhankelijk van de lever- (of nier)functie; naar verwachting via proteolyse. |
Eliminatie | passief via de urine. |
T 1/2el | 4,3 ± 1,9 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
bevacizumab (intravitreaal) hoort bij de groep maculadegeneratiemiddelen.
Groepsinformatie
brolucizumab hoort bij de groep maculadegeneratiemiddelen.