Samenstelling
Mavenclad
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Merck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 10 mg
- Verpakkingsvorm
- Er zijn verpakkingen met 1, 4 of 6 tabletten verkrijgbaar.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Ocrevus XGVS Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 30 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
De uiteindelijke concentratie van het geneesmiddel na verdunning bedraagt circa 1,2 mg/ml.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 40 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 23 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Alleen bij zeer actieve ‘relapsing remitting’ MS kan worden overwogen om direct te starten met een effectievere maar risicovollere tweedelijns-DMD, zoals cladribine.
Aan de vergoeding van cladribine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller. Alleen bij zeer actieve ‘relapsing remitting’ MS kan worden overwogen om direct te starten met een effectievere maar risicovollere tweedelijns-DMD, zoals ocrelizumab.
Ocrelizumab is als eerste geneesmiddel geregistreerd voor primair progressieve multiple sclerose (PPMS).
Indicaties
- Zeer actieve relapsing multiple sclerose (RMS) bij volwassenen, zoals gedefinieerd door klinische of beeldvormingskenmerken.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Actieve relapsing multiple sclerose (RMS) bij volwassenen die is gedefinieerd door klinische of beeldvormende kenmerken;
- Vroege primair progressieve multiple sclerose (PPMS) bij volwassenen gebaseerd op ziekteduur (< 15 j.), mate van invaliditeit (EDSS 3,0–6,6) en beeldvormende kenmerken die typerend zijn voor ontstekingsactiviteit (zoals Gd-aankleurende T1-laesies en/of actieve T2-laesies).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Vóór de start en tijdens de kuur: het aantal lymfocyten moet normaal zijn vóór de start in jaar 1, en minstens 0,8 × 109/l bedragen vóór de start in het tweede jaar. Indien nodig, kan men de behandelkuur het tweede jaar maximaal 6 maanden uitstellen om de lymfocyten te laten herstellen. Indien dit herstel langer dan 6 maanden duurt, mag de patiënt geen cladribine meer krijgen.
RMS
Volwassenen
Aanbevolen behandeling: 2 kuren van elk 1,75 mg/kg/kuur/jaar. Per jaar bestaat elke kuur uit twee behandelweken: één week aan het begin van de eerste maand en één week aan het begin van de tweede maand. Indien medisch nodig (bv. voor herstel van de lymfocyten) kan men de kuur in jaar 2 met max. 6 maanden uitstellen. Elke behandelweek bestaat uit 4 of 5 dagen waarop een patiënt, afhankelijk van het lichaamsgewicht, 10 mg of 20 mg (één of twee tabletten) krijgt als één dosis/dag. De aanbevolen cumulatieve dosis van cladribine is 3,5 mg/kg lichaamsgewicht over een periode van 2 jaar. Na voltooiing van de 2 kuren is in jaar 3 en 4 geen verdere behandeling met cladribine nodig. Er is geen onderzoek verricht naar het opnieuw starten van de therapie na jaar 4. Het gebruik van oraal cladribine bij patiënten lichter dan 40 kg is niet onderzocht.
Verminderde nierfunctie: bij een lichte nierfunctiestoornis (creatinineklaring 60–89 ml/min) is geen aanpassing van de dosering nodig. Bij een matige of ernstige nierfunctiestoornis is cladribine gecontra-indiceerd omdat de veiligheid en werkzaamheid niet zijn niet vastgesteld; zie rubriek Contra-indicatie.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverfunctiestoornis is geen aanpassing van de dosering nodig omdat het belang van de leverfunctie voor de eliminatie van cladribine verwaarloosbaar wordt geacht. Bij een matige of ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore > 6) cladribine niet gebruiken omdat er geen gegevens beschikbaar zijn.
Ouderen: oraal cladribine is bij MS niet onderzocht bij patiënten > 65 jaar; het is niet bekend of deze patiënten anders reageren dan jongere patiënten; wees daarom voorzichtig.
Vergeten dosis: zodra men dit merkt, cladribine op dezelfde dag innemen volgens het behandelschema. Een vergeten dosis niet samen met de volgende geplande dosis innemen op de volgende dag, maar -indien dit nodig is- het aantal dagen van die behandelweek met 1 dag verlengen. Als twee opeenvolgende doses worden vergeten, geldt dezelfde regel en wordt het aantal dagen in de behandelingsweek met twee dagen verlengd.
Toediening
- Neem tijdens elke behandelingsweek de dagelijkse doses met tussenperioden van 24 uur op ongeveer hetzelfde tijdstip in. Als een dagelijkse dosis bestaat uit twee tabletten, neem dan beide tabletten samen in als één dosis.
- Voor sommige gewichtscategorieën kan het aantal tabletten per behandelweek verschillen.
- Hou tussen inname van cladribine en andere orale medicatie een periode van ten minste 3 uur aan, omdat de cladribinetablet hydroxypropylbetadex bevat, dat met een ander geneesmiddel een complex kan vormen waardoor de biologische beschikbaarheid van dat geneesmiddel kan toenemen.
- Neem de tabletten na verwijdering uit de blisterverpakking onmiddellijk in. Raak de tabletten alleen met droge handen aan en was de handen na inname goed. Leg de tabletten niet op een oppervlak, hou ze niet langer vast dan nodig voor het toedienen. Als een tablet op een oppervlak heeft gelegen, gebroken of in stukjes uit de blisterverpakking is gehaald, reinig het betreffende oppervlak dan grondig.
- Neem de tabletten in met water en slik ze door zonder erop te kauwen. Inname met voedsel is niet nodig.
Doseringen
Vóór de behandeling screenen op hepatitis B-virus (HBV), omdat heractivering van HBV is gemeld bij andere anti-CD-20 antilichamen (zoals rituximab).
Vóór elke infusie premedicatie toedienen: → i.v. 100 mg methylprednisolon (of equivalent ervan) 30 min voor de infusie; → en een antihistaminicum 30–60 min voor de infusie; → eventueel paracetamol 30–60 min voor de infusie.
Kort vóór elke s.c.-injectie premedicatie toedienen: → oraal 20 mg dexamethason (of equivalent ervan); → en een oraal antihistaminicum; → eventueel paracetamol.
Controleer gedurende ten minste 1 uur na de infusie of injectie op infusiegerelateerde reacties resp. injectiereacties, en overgevoeligheidsreacties. Bij infusiegerelateerde reacties niet de dosis, maar de infusiesnelheid verlagen of de behandeling staken. Bij overgevoeligheidsreacties de behandeling staken. Bij levensbedreigende injectiereacties de injectie permanent stoppen. Bij ernstige injectiereacties de injectie onderbreken en pas voltooien als alle symptomen zijn verdwenen.
Multiple sclerose
Volwassenen (incl. ouderen)
intraveneus als infusie (1,2 mg/ml): Startdosering: 300 mg, na 2 weken nogmaals 300 mg; start met een infusiesnelheid van 30 ml/uur van gedurende 30 min, vervolgens elke 30 min met stappen van 30 ml/uur verhogen tot max. 180 ml/uur; elke infusie wordt in ca. 2,5 uur toegediend. Onderhoudsdosering: 600 mg in één keer elke 6 maanden; tussen elke dosis moet ten minste 5 maanden liggen; start met een infusiesnelheid van 40 ml/uur gedurende 30 min, vervolgens elke 30 min met stappen van 40 ml/uur verhogen tot max. 200 ml/uur; elke infusie wordt in ca. 3,5 uur toegediend;indien de patiënt geen infusiegerelateerde reactie heeft gehad bij een eerdere infusie kan bij volgende doses de infusieduur worden verkort naar ca. 2 uur: start met 100 ml/uur gedurende 15 min, vervolgens 200 ml/uur gedurende 15 min, 250 ml/uur gedurende de volgende 30 min, en 300 ml/uur gedurende de resterende 60 min.
s.c.-injectie (40 mg/ml) : 920 mg elke 6 maanden (behandelinterval minstens 5 maanden). Toedienen in de buik gedurende ongeveer 10 min.
Verminderde nierfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is; zie ook de rubriek Eigenschappen.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is; zie ook de rubriek Eigenschappen.
Bij infusiegerelateerde reacties (IRR) tijdens infusie: bij levensbedreigende IRR zoals ARDS de infusie direct stoppen en de behandeling definitief staken. Bij ernstige IRR zoals dyspneu of een combinatie van symptomen de infusie direct onderbreken; indien alle symptomen zijn verdwenen herstarten met een infusiesnelheid die de helft is van de snelheid op het moment dat de reactie begon. Bij lichte tot matige IRR zoals hoofdpijn de infusiesnelheid halveren, indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Wel daarna een behandelinterval van 6 maanden (met een minimum van 5 maanden) aanhouden.
Toediening
- Infusievloeistof 1,2 mg/ml
- Startdosering: infusiesnelheid is 30 ml/uur gedurende 30 min, daarna elke 30 min in stappen van 30 ml/uur verhogen tot max. 180 ml/uur; infusieduur is ca. 2,5 uur.
- Onderhoudsbehandeling: infusiesnelheid is 40 ml/uur gedurende 30 min, daarna elke 30 min in stappen van 40 ml/uur verhogen tot max. 200 ml/uur, infusieduur is ca. 3,5 uur; indien bij een eerdere infusie geen infusiegerelateerde reactie is opgetreden, kan bij volgende dosis de infusieduur worden verkort naar 2 uur.
- Injectievloeistof 40 mg/ml
- s.c. in de buik (met uitzondering van 5 cm rond de navel) gedurende ongeveer 10 minuten, altijd toedienen door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg.
- Het gebruik van een subcutane infusieset (bijvoorbeeld vleugel/vlinder) wordt aanbevolen; een eventueel resterend volume dat achterblijft in de subcutane infusieset niet toedienen.
- Niet injecteren op plaatsen waar de huid rood, gekneusd, gevoelig of hard is, of op plaatsen met moedervlekken of littekens.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10 %): lymfopenie (bij 20–25% CTCAE-graad 3 en 4).
Vaak (1-10%): orale herpes, herpes zoster. Afname van het aantal neutrofielen. Overgevoeligheid, waaronder jeuk, urticaria, huiduitslag en zeldzame gevallen van angio-oedeem. Alopecia.
Soms (0,1-1%): leverschade.
Zeer zelden (< 0,01-%): tuberculose.
Verder is gemeld: frequenter optreden van maligniteiten (0,29 gevallen/100 patiëntjaren vs. 0,15 gevallen/100 patiëntjaren bij placebo).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfecties (waaronder nasofaryngitis), griepachtige verschijnselen. Infusiegerelateerde reacties (IRR) zoals pruritus, huiduitslag, urticaria, erytheem, geïrriteerde keel, orofaryngeale pijn, dyspneu, faryngeaal of laryngeaal oedeem, blozen, hypotensie, koorts, vermoeidheid, hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid tachycardie en anafylaxie. Injectiereacties zoals erytheem, zwelling, pijn en jeuk op de injectieplaats, en hoofdpijn, misselijkheid. Daling van immunoglobuline M.
Vaak (1-10%): sinusitis, luchtweginfectie (waaronder bronchitis), hoesten, loopneus, herpesinfectie, gastro-enteritis, conjunctivitis, cellulitis. Verlaagd immunoglobuline G in het bloed, neutropenie.
Verder is gemeld: laat optredende neuropenie.
Bij een korte infusieduur van 2 uur waren meer interventies nodig om IRR-symptomen onder controle te krijgen dan bij een langere infusieduur van 3,5 uur.
Interacties
Cladribine niet starten binnen 4 tot 6 weken na vaccinatie met een levend vaccin. Géén levende vaccins toedienen tijdens behandeling met cladribine en erna zolang het aantal witte bloedcellen niet binnen de normaalwaarden ligt, vanwege de toegenomen kans op infectie.
Vermijd vanwege een risico van additieve effecten op het immuunsysteem gelijktijdige toediening met andere geneesmiddelen die myelosuppressie of immunosuppressie veroorzaken, zoals methotrexaat, cyclofosfamide, ciclosporine of azathioprine, chronisch gebruik van corticosteroïden, of andere ziektemodificerende MS-middelen (zie rubrieken contra-indicaties en waarschuwingen/voorzorgen). Kortdurende behandeling met systemische corticosteroïden is tijdens behandeling wel toegestaan.
Bij gelijktijdig gebruik van andere stoffen met invloed op het hematologisch profiel (bv. carbamazepine) is er meer kans op hematologische bijwerkingen en wordt zorgvuldige controle van de bloedwaarden aangeraden.
Houd tussen inname van cladribine en andere orale medicatie een periode van ten minste 3 uur aan. De cladribinetablet bevat hydroxypropylbetadex, dat met een ander geneesmiddel een complex kan vormen waardoor de biologische beschikbaarheid van dat geneesmiddel kan toenemen.
Gelijktijdig gebruik met remmers van het borstkankerresistentie-eiwit (BCRP of ABCG2) als eltrombopag kan leiden tot toename van de orale biologische beschikbaarheid van cladribine. Theoretisch zouden sterke remmers van de ENT1- en CNT3-transporteiwitten (zoals nifedipine, nimodipine) de biologische beschikbaarheid, intracellulaire distributie en renale eliminatie van cladribine kunnen veranderen. Vermijd daarom voorzichtigheidshalve gelijktijdige toediening van sterke ENT1-, CNT3- of BCRP-remmers tijdens de 4 tot 5 dagen durende behandeling met cladribine. Overweeg dat door sterke inductoren van de efflux-transporteiwitten BCRP (bv. corticosteroïden) en P-glycoproteïne (bv. rifampicine, sint-janskruid) de biologische beschikbaarheid van cladribine kan afnemen; dit is niet formeel onderzocht.
Vermijd gelijktijdig gebruik met middelen die intracellulaire fosforylatie ondergaan, zoals antivirale middelen of remmers van de adenosine-opname, zoals dipyridamol, vanwege een mogelijke interactie. Vermijd ook combinatie met lamivudine omdat de werkzaamheid van cladribine mogelijk kan verminderen (door remming van de intracellulaire fosforylatie van cladribine).
Hulpstoffen: Sorbitol, in de tablet, kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
De veiligheid van vaccinatie met levende of verzwakte vaccins is niet onderzocht. De respons op tetanusvaccin, 23-valent-pneumokokken-polysaccharidevaccin (23-PPV), KLH-neoantigeen en seizoensgebonden griepvaccin is tijdens behandeling minder, vergeleken met de controlegroep.
Vermijd gelijktijdig gebruik met andere immunosuppressiva. Korte kuren met corticosteroïden ter behandeling van een relaps is tijdens behandeling wel toegestaan.
Hypotensie: Overweeg behandeling met antihypertensiva gedurende 12 uur vóór en tijdens elke infusie te onderbreken, omdat hypotensie zich als symptoom van infusiegerelateerde reacties tijdens infusie kan voordoen.
Interacties via CYP, metaboliserende enzymen of transporteiwitten worden niet verwacht.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, aangeboren afwijkingen op grond van het effect van cladribine op de DNA-synthese. Bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Vruchtbaarheid: Omdat cladribine invloed heeft op de DNA-synthese kunnen bij mensen bijwerkingen op de gametogenese worden verwacht. Mannen moeten daarom voorkomen dat hun partner tijdens en tot ten minste 6 maanden na de laatste dosis zwanger wordt.
Overig: Elk jaar zwangerschap uitsluiten vóór de start van de behandeling. Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens én tot ten minste 6 maanden na de laatste dosis.
Zwangerschap
Van ocrelizumab zijn er relatief weinig gegevens. Van immunoglobulinen is bekend dat zij de placenta passeren.
Teratogenese: Bij dieren geen aanwijzingen voor teratogene effecten.
Farmacologische effecten: Tijdelijke perifere B-celdepletie en lymfopenie bij de pasgeborene is gemeld bij gebruik van andere anti-CD20 antilichamen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Controleer kinderen die tijdens zwangerschap aan ocrelizumab zijn blootgesteld op B-celdepletie en overweeg vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit te stellen totdat de B-celwaarde van het kind is hersteld; de duur van de B-celdepletie is onbekend.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 12 maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens én gedurende 1 week na de laatste dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: ja (bij dieren); onbekend (bij mensen).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- infectie met humaan immunodeficiëntievirus (HIV);
- actieve chronische infectie (tuberculose of hepatitis);
- immuungecompromitteerde patiënten, waaronder patiënten die immunosuppressieve of myelosuppressieve behandeling ondergaan; zie ook de rubriek interacties;
- actieve maligniteit;
- matige of ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 60 ml/min);
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Contra-indicaties
- actieve infecties;
- ernstig immuungecompromitteerde patiënten;
- actieve maligniteiten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Actieve infecties eerst behandelen alvorens met cladribine te starten. Cladribine kan het afweersysteem verzwakken en latente infecties activeren; ernstige (fatale) infecties zijn gemeld. Controleer daarom vóór de start van de behandeling in jaar 1 en jaar 2 op latente infecties met name tuberculose en hepatitis B en C.
Vaccineer patiënten die niet eerder zijn blootgesteld aan varicella-zostervirus, vóór de start van de behandeling en stel vervolgens de behandeling met cladribine met 4–6 weken uit.
Controleer het aantal lymfocyten: vóór de start van de behandeling in het eerste jaar; vóór de start van de behandeling in het tweede jaar; in elk behandeljaar 2 en 6 maanden na de start van de behandeling. Als het aantal lymfocyten <500 cellen/mm³, controleer dan actief totdat de waarden stijgen. Overweeg profylaxe tegen herpes indien het aantal lymfocyten < 200 cellen/mm³ daalt. Zie verder onder de rubriek dosering.
Ernstige leverschade is gemeld. Neem vóór de behandeling in jaar 1 en 2 een uitgebreide anamnese af over eerdere leverschade (bij gebruik van andere geneesmidden). Controleer de serumwaarden van aminotransferasen, alkalische fosfatase en totaal bilirubine vóór de start van de behandelkuren in jaar 1 en jaar 2, en controleer deze tijdens de behandeling op basis van klinische symptomen. Bepaal bij onverklaarde stijging van leverenzymwaarden of symptomen van leverdysfunctie (onverklaarde misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie, geelzucht en/of donkere urine) direct de serumwaarden van transaminasen en totaal bilirubine; indien nodig onderbreek en/of stop de behandeling. Adviseer patiënten te letten op symptomen die wijzen op leverschade en om dit dan direct aan de arts te melden.
Adviseer patiënten vanwege de toegenomen kans op maligniteiten om de standaardscreeningsrichtlijnen voor kanker te volgen.
Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten gedurende de behandeling en tot 6 maanden na de laatste dosis effectieve anticonceptie toepassen. Mannen moeten gedurende de behandeling en tot 6 maanden na de laatste dosis maatregelen nemen dat hun vrouwelijke partner niet zwanger wordt.
Overleg bij bloedtransfusie met een hematoloog. Bestraal cellulaire bloedcomponenten vóór toediening om transfusie-gerelateerde graft-versus-host-ziekte te voorkomen.
Gevallen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zijn met cladribine bij MS niet gemeld, maar wel met een ander behandelschema voor haarcelleukemie. Een baseline MRI, bij voorkeur gemaakt binnen 3 maanden vóór de start met cladribine, moet daarom beschikbaar zijn.
Bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen rekening houden met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem. Bij overschakelen van een ander MS-middel een baseline MRI uitvoeren.
Bij een matige of ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore > 6) wordt gebruik niet aanbevolen.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid van cladribine bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Infusiegerelateerde reacties (IRR) en injectiereacties (IR) kunnen binnen 24 uur na elke infusie of injectie optreden, maar zijn vooral gemeld tijdens de eerste infusie/injectie. IR's kunnen lokaal (op de injectieplaats) of systemisch (als hoofdpijn, misselijkheid) zijn. Ook kunnen overgevoeligheidsreacties optreden; deze zijn mogelijk niet klinisch te onderscheiden van IRR of IR. Overgevoeligheidsreacties treden meestal op bij volgende infusies of injecties; denk hieraan bij optreden van ernstiger symptomen dan bij de eerste infusie/injectie of bij nieuwe ernstige symptomen. Bij optreden van ernstige IRR op de longen, een levensbedreigende IR, of van overgevoeligheidsreacties de infusie direct en permanent staken en de patiënt een passende behandeling geven; zie ook de rubriek Dosering. Observeer de patiënt na het einde van elke infusie of injectie nog ten minste 1 uur op mogelijke symptomen van IRR. Waarschuw de patiënt dat een IRR of IR zich nog tot 24 uur na infusie/injectie kan voordoen. Patiënt niet behandelen bij bekende IgE-gemedieerde overgevoeligheid voor ocrelizumab.
Stel bij een actieve infectie behandeling uit totdat de infectie is bestreden.
Controleer deimmuunstatus vóór de behandeling, omdat immuungecompromitteerde patiënten (lymfopenie, neutropenie, hypogammaglobulinemie) niet mogen worden behandeld. Hou bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen (zoals andere MS middelen) rekening met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem.
Wees voorzichtig bij slikproblemen, vanwege meer kans op ernstige pneumonie.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is zeer zelden gezien. PML is geassocieerd met bepaalde risicofactoren (bv. lymfopenie, gevorderde leeftijd, polytherapie met immunosuppressiva). Wees daarom alert op vroege symptomen van PML zoals een nieuw neurologisch symptoom of verergering daarvan. Bij vermoeden van PML: onderbreek de behandeling en overweeg een MRI, bevestigende testen naar JC viraal DNA in het hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Bij bevestiging van PML de behandeling permanent staken.
Heractivering van hepatitis B virus is gemeld bij behandeling met andere anti-CD20 antilichamen met soms fulminante hepatitis, leverfalen en overlijden. Daarom vóór behandeling testen op HBV. Patiënten met actieve HBV niet behandelen met ocrelizumab. Dragers van HBV en patiënten met een positieve serologie eerst verwijzen naar een expert in leverziekten en vervolgens behandelen volgens de lokale medische standaard om heractivering van hepatitis B te voorkomen.
Gevallen van laat optredende neutropenie zijn minsten 4 weken na de laatste toediening gemeld. Daarom bij symptomen van infectie het aantal neutrofielen in het bloed meten.
Bij risicofactoren voor maligne tumoren en bij patiënten die worden gecontroleerd op recidieven van maligne tumoren voor- en nadelen van behandeling afwegen; zie ook de rubriek contra-indicaties.
Vaccineer patiënten tijdens behandeling niet met levende of verzwakte vaccins en niet totdat B-celrepletie is bereikt (dit duurde in de klinische onderzoeken mediaan 72 weken). Tijdens behandeling wordt vaccinatie met geïnactiveerd seizoensgebonden griepvaccin aanbevolen. Kijk vóór behandeling met ocrelizumab de immuunstatus van de patiënt na. Indien vaccinatie nodig is, dan moet deze ten minste 6 weken vóór behandeling met ocrelizumab zijn voltooid.
Vaccinatie van neonaten en zuigelingen na blootstelling in de baarmoeder. Stel vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit tot de B-celwaarden zijn hersteld; bepaal daarom vóór vaccinatie de CD19-positieve B-celspiegels. Dien alle vaccinaties anders dan met levende of verzwakte vaccins volgens het lokale vaccinatieschema toe; overweeg vervolgens meting van de door het vaccin geïnduceerde antilichaamtiters, om na te gaan of een beschermende immuunrespons is verkregen.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.) en bij matig tot ernstig verminderde nier- of leverfunctie. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd > 55 jaar en bij licht verminderde nier- of leverfunctie.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met cladribine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ocrelizumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Synthetisch purinenucleoside dat resistent is voor afbraak door het enzym adenosinedeaminase. Cladribine wordt door het enzym deoxycytidinekinase in cellen waar veel van dit enzym aanwezig is (zoals lymfocyten), omgezet in het actieve cladribinetrifosfaat, dat in de cel cumuleert en ten slotte celdood veroorzaakt. Dit veroorzaakt selectieve depletie van delende en rustende T- en B-cellen. Het remt zowel de DNA-synthese als het DNA-herstel. Het werkingsmechanisme bij MS is niet helemaal duidelijk; men vermoed dat de effecten op de T- en B-lymfocyten zorgen voor onderbreking van de cascade van immuunvoorvallen die centraal staan bij MS. Cladribine vermindert CD4+-T-cellen sterker dan CD8+-T-cellen, CD19+-B-cellen en CD16+/CD56+ natuurlijke killercellen.
Kinetische gegevens
Overig | prodrug dat na intracellulaire fosforylering biologisch actief wordt. |
Resorptie | snel; facilitatie door transporteiwitten ENT1, CNT3 en BCRP. |
F | ca. 40%. |
T max | mediaan: op lege maag 0,5 uur (0,5-1,5 uur); met een vertrijke maaltijd 1,5 uur (1-3 uur). |
V d | 6,9–7,0 l/kg. |
Overig | (Gefosforyleerd) cladribine accumuleert vooral in lymfocyten. Passeert de bloed-hersenbarrière. |
Metabolisering | verwaarloosbaar in de lever. Is geen substraat van CYP-enzymen. In de doelcel: fosforylering tot cladribine-monofosfaat (CD-AMP) en vervolgens tot difosfaat (CD-AMP) en trifosfaat (CD-AMP). |
Eliminatie | ca. 50% renaal (actieve tubulaire uitscheiding) en ca. 50% niet renale uitscheiding (betreft intracellulaire cyclus via CP-ATP). Bij een licht gestoorde nierfunctie (60 ml/min) verwacht men een toename van de blootstelling met 25%. |
T 1/2el | ca. 1 dag. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Recombinant gehumaniseerd anti-CD20 monoklonaal antilichaam, dat zich selectief richt op B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Het geeft fagocytose en celdood van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. De capaciteit voor B-celreconstitutie en vooraf bestaande humorale immuniteit blijft behouden. Snelle B-celdepletie treedt op 14 dagen na start van de therapie (en blijft behouden gedurende de gehele therapie). In onderzoek bedroeg na de laatste infusie de mediane tijd tot aanvullen van B-cellen (B-celrepletie) 72 weken (27–174 weken). Voor de werking bij MS neemt men aan dat er immunomodulatie bij betrokken is via de vermindering in aantal en werking van B-cellen die CD20 tot expressie brengen.
Kinetische gegevens
Metabolisering | is niet onderzocht; er wordt aangenomen dat antilichamen worden afgebroken in peptiden en aminozuren (katabolisme). |
T 1/2el | 26 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
cladribine (bij multiple sclerose) hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
ocrelizumab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk