Samenstelling
Tivicay
(als natriumzout)
Bijlage 2
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Tablet, dispergeerbaar
- Sterkte
- 5 mg
- Verpakkingsvorm
- met toebehoren
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Vocabria
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor injectie met verlengde afgifte
- Sterkte
- 200 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 3 ml + toebehoren
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 30 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is meestal een tripeltherapie. Deze bestaat uit twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s) in combinatie met een derde actief antiretroviraal middel uit een van de volgende drie klassen: bij voorkeur een integraseremmer (INSTI) met een hoge barrière tot resistentie (dolutegravir of bictegravir), en in specifieke situaties met een non-nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NNRTI), of een proteaseremmer (PI) met een farmacokinetische booster (cobicistat of ritonavir). Bij de meeste personen met HIV is ook een behandelregime bestaande uit twee middelen mogelijk, meestal dolutegravir/lamivudine (een INSTI met één NRTI), na uitsluiting van enkele exclusiecriteria. De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op nvhb.nl.
Dolutegravir is een INSTI. In combinatie met emtricitabine of lamivudine plus tenofovir(alafenamide of –disoproxil) is het een eerste keus behandeling bij therapie-naïeve volwassenen met HIV-1. Een andere eerste keus combinatietherapie, bij personen zonder HBV-co-infectie, bestaat uit abacavir (alleen toepassen bij bewezen HLA-B*5701-negatieve personen) met dolutegravir plus lamivudine. Hiervan is ook een combinatietablet beschikbaar.
Aan de vergoeding van dolutegravir zijn voorwaarden verbonden, zie de Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is meestal een tripeltherapie. Deze bestaat uit twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s) in combinatie met een derde actief antiretroviraal middel uit een van de volgende drie klassen: bij voorkeur een integraseremmer (INSTI) met een hoge barrière tot resistentie (bictegravir of dolutegravir), en in specifieke situaties met een non-nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NNRTI), of een proteaseremmer (PI) met een farmacokinetische booster (cobicistat of ritonavir). Bij de meeste personen met HIV is ook een behandelregime bestaande uit twee middelen mogelijk, meestal dolutegravir/lamivudine (een INSTI met één NRTI), na uitsluiting van enkele exclusiecriteria. De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op nvhb.nl.
De antiretrovirale therapie bij voorbehandelde (therapie-ervaren) patiënten met een HIV-1 infectie is sterk individueel gericht. Het basisprincipe van een switch naar een andere combinatiebehandeling is het herstellen of handhaven van een virusonderdrukking zonder toekomstige behandelopties (te veel) in gevaar te brengen.
Cabotegravir in combinatie met rilpivirine heeft geen plaats in de behandeling van therapie-naïeve volwassenen met HIV-1, maar kan worden toegepast bij therapie-ervaren volwassenen die virologisch onderdrukt zijn. Vanwege de toediening (2 intramusculaire injecties eens per 2 maanden) en verhoogde kans op resistentieontwikkeling bij verminderde therapietrouw is deze behandeling niet even geschikt voor alle patiënten.
Bij patiënten met bepaalde baselinefactoren is er een verband met een verhoogd risico op virologisch falen. Het gaat dan om de aanwezigheid van ten minste twee van de volgende risicofactoren: 1) gearchiveerde mutaties in het HIV-1 die resistentie tegen rilpivirine opleveren, geïdentificeerd door middel van provirale resistentietests, 2) HIV-1-subtype A6/A1, of 3) een BMI > 30 kg/m².
Na het staken van de injecties is het essentieel om een alternatief, volledig suppressief antiretroviraal schema in te stellen binnen twee maanden na de laatste injecties.
Aan de vergoeding van cabotegravir zijn voorwaarden verbonden, zie de Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Behandeling van een HIV-1-infectie bij volwassenen en kinderen vanaf 4 weken oud (en die ten minste 3 kg wegen), in combinatie met andere antiretrovirale geneesmiddelen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van een HIV-1-infectie bij volwassenen die virologische suppressie (HIV-1 RNA < 50 kopieën/ml) vertonen op een stabiel antiretroviraal behandelregime, zonder bewijs van virale resistentie in heden of verleden voor, en zonder eerder virologisch falen met middelen uit de NNRTI en INI-klasse, en in combinatie met rilpivirine-injectie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (ook) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op TDM-protocollen van antiretrovirale middelen van tdm-protocollen.nl.
Let op: de filmomhulde tabletten en de dispergeerbare tabletten zijn niet op een milligram-tegen-milligrambasis onderling uitwisselbaar. De dispergeerbare tabletten bieden een hogere blootstelling aan het geneesmiddel. Voor patiënten die overschakelen van filmomhulde tabletten op dispergeerbare tabletten en vice versa moeten de doseringaanbevelingen gevolgd worden die specifiek zijn voor die toedieningsvorm.
HIV-1-infectie zónder gedocumenteerde of klinisch vermoede resistentie tegen integraseremmers
Volwassenen (incl. ouderen)
Filmomhulde tablet: 50 mg 1×/dag. Dispergeerbare tablet: 30 mg (zes dispergeerbare tabletten van 5 mg) 1×/dag.
Bij combinatie met inductoren (etravirine (zonder gebooste HIV-proteaseremmer), efavirenz, nevirapine, carbamazepine, oxcarbazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine of sint-janskruid): volgens de fabrikant de bovengenoemde doses 2×/dag geven. Let op: deze informatie wijkt soms af van die genoemd op de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Kinderen ≥ 6 jaar én met een lichaamsgewicht ≥ 20 kg
Filmomhulde tablet: Lichaamsgewicht ≥ 20 kg: 50 mg 1×/dag. Kinderen < 20 kg dienen de dispergeerbare tabletten te gebruiken (zie voorschrift hieronder).
Kinderen ≥ 4 weken met lichaamsgewicht ≥ 3 kg
Dispergeerbare tablet: De aanbevolen dosis wordt bepaald door het lichaamsgewicht (en soms ook leeftijd) van het kind; 3–6 kg: 5 mg 1×/dag; 6–10 kg: leeftijd < 6 maanden: 10 mg 1×/dag, leeftijd ≥ 6 maanden: 15 mg 1×/dag; 10–14 kg: 20 mg 1×/dag, 14–20 kg: 25 mg 1×/dag, ≥ 20 kg: 30 mg 1×/dag. Alternatieve dosering (verdeeld over 2 doses waarvan één in de ochtend en één in de avond): 6–10 kg: leeftijd < 6 maanden: 5 mg 2×/dag, leeftijd ≥ 6 maanden: 10 mg 2×/dag; 10–14 kg: 10 mg 2×/dag, ≥ 14 kg: 15 mg 2×/dag.
Kinderen die inductoren gebruiken
Bij combinatie met inductoren (etravirine (zonder gebooste HIV-proteaseremmer), efavirenz, nevirapine, carbamazepine, oxcarbazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine of sint-janskruid): volgens de fabrikant is een dosisaanpassing aan de orde: de bovenstaande eenmaaldaagse doses 2× per dag geven. Wij verwijzen voor meer informatie over de interacties met andere geneesmiddelen naar de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool. Let wel dat hier geen kinderdoseringen worden behandeld.
HIV-1-infectie mét gedocumenteerde of klinisch vermoede resistentie tegen integraseremmers
Volwassenen (incl. ouderen)
Filmomhulde tablet: 50 mg 2×/dag. Dispergeerbare tablet: 30 mg (6 dispergeerbare tabletten van 5 mg) 2×/dag. Zie voor resistentiegegevens de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Vermijd de combinatie met sommige inducerende geneesmiddelen bij deze patiënten (met gedocumenteerde of vermoede resistentie tegen integraseremmers). Dergelijke inducerende middelen zijn bv. etravirine (zonder gebooste HIV-proteaseremmer), efavirenz, nevirapine, fosamprenavir/ritonavir, rifampicine, sint-janskruid en sommige anti-epileptica (carbamazepine, oxcarbazepine, fenobarbital en fenytoïne); zie ook HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Het verhogen van de dosis naar 100 mg 2×/dag (met de filmomhulde tablet) kan de effectiviteit verhogen (op basis van farmacokinetische/farmacodynamische modellen) bij patiënten met integrase-resistentie én met beperkte behandelopties vanwege gevorderde multi-klasseresistentie. De werkzaamheid en veiligheid van deze dosering is niet vastgesteld, maar kan worden overwogen bij Q148 én ≥ 2 secundaire mutaties van G140A/C/S, E138A/K/T of L74I. Atazanavir mag in geen enkele combinatie met deze dosering gebruikt worden in verband met de aanzienlijk verhoogde blootstelling aan dolutegravir hierbij.
Kinderen
Er zijn onvoldoende gegevens om in deze situatie, (vermoede) resistentie tegen integraseremmers, voor kinderen een doseeradvies te geven.
Verminderde nierfunctie: Er is geen dosisaanpassing nodig bij een licht tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min, zonder dialyse). Er zijn geen gegevens beschikbaar over patiënten die gedialyseerd worden, er worden echter geen verschillen in de farmacokinetiek verwacht bij deze populatie.
Verminderde leverfunctie: Er is geen dosisaanpassing nodig bij Child-Pughscore 5–9. Voorzichtig toepassen bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore ≥ 10); er zijn geen gegevens beschikbaar over de toepassing (of farmacokinetiek) hierbij.
Vergeten dosis: Deze alleen nog innemen als de volgende (geplande) dosis minstens 4 uur later moet worden ingenomen.
Toediening
- Dolutegravir kan met en zonder voedsel worden ingenomen.
- Bij gedocumenteerde of klinisch vermoede resistentie tegen integraseremmers dolutegravir innemen met voedsel om de blootstelling te verhogen (vooral bij Q148-mutaties).
- Om het risico op verslikken te verlagen, laat een kind van < 20 kg de dispergeerbare tabletten gebruiken.
Doseringen
Vóór het starten van deze therapie met injecties is zorgvuldige selectie van patiënten noodzakelijk. De patiënt moet instemmen met het vereiste injectieschema en geïnformeerd worden over het belang van het zich houden aan de geplande toedieningsbezoeken, om de virale suppressie in stand te houden en het risico op 'virale rebound' en mogelijke ontwikkeling van resistentie door gemiste doses te verlagen.
Na staken van de injecties is het essentieel om een alternatief, volledig suppressief antiretroviraal schema in te stellen binnen 2 maanden na de laatste injecties.
De flacon met 2 ml, bedoeld voor één dosis per maand, is in Europa niet beschikbaar.
HIV-1-infectie
Volwassenen (incl. ouderen)
Optionele orale 'lead in': Cabotegravir 30 mg/dag en rilpivirine 25 mg/dag gedurende ca. één maand (ten minste 28 dagen) om de verdraaglijkheid van cabotegravir en rilpivirine te beoordelen. Ga daarna over op tweemaandelijkse i.m.-toediening.
Tweemaandelijkse i.m.-toediening: Geef een startinjectie cabotegravir 600 mg op de laatste dag van de orale 'lead in', en rilpivirine voor injectie 900 mg, op afzonderlijke gluteale injectieplaatsen. Na eén maand een tweede injectie cabotegravir 600 mg en rilpivirine voor injectie 900 mg. Vervolgens tweemaandelijks cabotegravir 600 mg en rilpivirine 900 mg i.m. geven. Dit kan max. 7 dagen vóór óf ná de datum van het tweemaandelijkse injectieschema.
Kortdurende orale toediening i.p.v. injecties cabotegravir: Als de patiënt een geplande injectie met > 7 dagen uitstelt, kan oraal behandeld worden: cabotegravir 30 mg/dag i.c.m. rilpivirine 25 mg/dag. De eerste dosis 2 maanden (+/- 7 dagen) na de laatste injecties cabotegravir en rilpivirine innemen. Toediening van de injecties hervatten op de dag waarop de orale toediening wordt afgerond. Gebruik de orale behandeling om maximaal één tweemaandelijkse injectie te vervangen. Bij een orale behandeling langer dan 2 maanden wordt een andere orale behandeling aanbevolen.
Bij braken binnen 4 uur na het innemen van een tablet, nog een tablet innemen. Bij braken meer dan 4 uur na inname hoeft geen dosis ingenomen te worden tot de volgende geplande dosis.
Gemiste doses
- Oraal: Bij een vergeten tablet, deze alsnog innemen, echter niet als dit binnen 12 uur van de volgende inname valt; de vergeten dosis vervalt dan.
- Injectie: Beoordeel, als een patiënt een gepland injectiebezoek mist, of het hervatten van deze behandeling nog wel geschikt is voor die patiënt. Als de patiënt van plan is om een injectiebezoek op te schuiven, zie dan het doseervoorschrift 'kortdurende orale toediening i.p.v. injecties cabotegravir' hierboven. Kortdurende orale toediening kan max. 2 maanden het ontvangen van de injecties vervangen.
- Gemiste tweemaandelijkse injectie:
- Injectiebezoek voor injectie 2 gemist:
- ≤ 2 maanden sinds laatste injectie: hervat met een injectie van 600 mg en ga daarna verder met het tweemaandelijkse schema.
- > 2 maanden sinds laatste injectie: start opnieuw met injectie van 600 mg, gevolgd door een tweede startinjectie van 600 mg één maand later. Vervolg daarna het tweemaandelijkse schema.
- Injectiebezoek voor injectie 3 of later gemist:
- ≤ 3 maanden sinds laatste injectie: hervat met een injectie van 600 mg en ga daarna verder met het tweemaandelijkse schema.
- > 3 maanden sinds laatste injectie: start opnieuw met een injectie van 600 mg, gevolgd door een tweede startinjectie van 600 mg één maand later. Vervolg daarna het tweemaandelijkse schema.
- Injectiebezoek voor injectie 2 gemist:
Verminderde leverfunctie: Er is geen dosisaanpassing nodig bij een lichte of matig-ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5-9). Cabotegravir is niet onderzocht bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10-15) en wordt daarom bij hen niet aanbevolen.
Verminderde nierfunctie: Er is geen dosisaanpassing nodig bij een lichte tot ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min zonder dialyse). Cabotegravir is niet onderzocht bij patiënten met terminaal nierfalen die nierfunctievervangende therapie krijgen. Omdat cabotegravir voor > 99% aan plasma-eiwitten gebonden is wordt niet verwacht dat dialyse de blootstelling aan cabotegravir verandert, toch is voorzichtigheid in een dergelijk geval geboden.
Toediening
- Oraal: De tabletten kunnen met of zonder voedsel worden ingenomen. Als de tabletten op hetzelfde tijdstip worden ingenomen als de rilpivirine tabletten, dan innemen met een maaltijd.
- Intramusculair: Schud de flacon gedurende zeker 10 seconden, draai de flacon daarna om en controleer de suspensie. Die moet er uniform uitzien; schud anders opnieuw. Het is normaal om kleine luchtbellen te zien. De injectie ventrogluteaal (aanbevolen) of dorsogluteaal toedienen. Houd rekening met de BMI van de patiënt om zeker te zijn dat de naald lang genoeg is om de bilspier te bereiken. Wees voorzichtig om onbedoelde injectie in een bloedvat te voorkomen. Cabotegravir altijd gelijktijdig toedienen met de injectie rilpivirine, de volgorde van de injecties is niet belangrijk.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Misselijkheid, diarree.
Vaak (1-10%): duizeligheid, slapeloosheid, abnormale dromen, vermoeidheid, depressie, angst. Braken, flatulentie, (boven)buikpijn. Jeuk, huiduitslag. Stijging waarden van ALAT, ASAT en creatinekinase (CK).
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid zoals huiduitslag. Hepatitis. Immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS). Spierpijn, gewrichtspijn. Suïcidale gedachten of suïcidepoging, in het bijzonder bij een voorgeschiedenis van depressie of psychiatrische ziekte.
Zelden (0,01-0,1%): acuut leverfalen, bilurubine-waarde verhoogd (in combinatie met verhoogde transaminasewaarden).
Verder zijn gemeld: overgevoeligheidsreacties met orgaandisfunctie, waaronder ernstige leverreacties. Psychose.
Gewicht, serumlipiden en bloedglucosespiegels kunnen toenemen tijdens de behandeling met cART.
Kinderen: Op basis van beschikbare gegevens uit nog lopende onderzoeken zijn er bij kinderen (> 4 weken oud, met een lichaamsgewicht ≥ 3 kg) geen bijkomende bijwerkingen naast de bij volwassenen waargenomen bijwerkingen (hierboven vermeld).
Bijwerkingen
Bijwerkingen voor behandelschema bestaande uit cabotegravir plus rilpivirine:
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Koorts. Bij de i.m.-injectie: injectieplaatsreacties zoals pijn, knobbel, induratie (bij ca. 76-84%).
Vaak (1-10%): duizeligheid. Angst, depressie, slapeloosheid, abnormale dromen. Misselijkheid, braken, (boven)buikpijn, flatulentie, diarree. Spierpijn. Huiduitslag (erythemateus, gegeneraliseerd, vlekkerig, (maculo)papuleus, morbilliform, jeukend). Vermoeidheid, malaise, asthenie. Gewichtstoename. Bij de i.m-injectie: injectieplaatsreacties zoals zwelling, erytheem, jeuk, hematoom, warmte.
Soms (0,1-1%): type I hypersensitiviteit, urticaria, angio-oedeem. Hepatotoxiciteit. Verhoogde waarden van transaminasen, bilirubine. Suïcidale gedachten of suïcidepoging, in het bijzonder bij een voorgeschiedenis van psychiatrische aandoeningen. Slaperigheid. Bij de i.m.-injectie: vasovagale reacties (als respons op injecties). Injectieplaatsreacties zoals cellulitis, abces, anesthesie, bloeding, verkleuring.
Interacties
Dolutegravir wordt met name gemetaboliseerd door UGT1A1, het is verder substraat voor CYP3A4, UGT1A3 en UGT1A9. Daarnaast maakt dolutegravir gebruik van de transport-eiwitten P-glycoproteïne (Pgp), 'breast cancer resistance proteine' (BCRP) en organisch kationtransporteiwit 2 (OCT2). Gelijktijdige toediening met geneesmiddelen die deze enzymen en transporters remmen of induceren kan de plasmaconcentratie van dolutegravir beïnvloeden. Zie voor de combinatie met inductoren ook de rubriek Doseringen.
In vitro remt dolutegravir de renale transporteiwitten OCT2 en MATE1. Een verlaging (van 10–14%) van de creatinineklaring is in vivo waargenomen (de secretiefractie is afhankelijk van OCT2 en MATE1-transport). In vivo kan dolutegravir de plasmaconcentratie verhogen van geneesmiddelen waarbij de uitscheiding afhankelijk is van OCT2 en/of MATE1. Gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen met een smalle therapeutische breedte, die substraat zijn van OCT2 is gecontra-indiceerd. Een voorbeeld van zo'n substraat is fampridine; gelijktijdig gebruik kan mogelijk insulten veroorzaken.
Zie voor meer informatie over deze en de andere interacties van dolutegravir en eventuele benodigde dosisaanpassingen de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Interacties
Cabotegravir is geïndiceerd voor behandeling van HIV-1 in combinatie met een injectie rilpivirine, raadpleeg daarom ook: rilpivirine#interacties. De injecties zijn bedoeld als volledige behandeling tegen HIV en mogen niet worden gecombineerd met andere antiretrovirale middelen.
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd met de injectie cabotegravir. De gegevens over interacties hieronder zijn afkomstig van onderzoeken met oraal cabotegravir.
Cabotegravir wordt voornamelijk gemetaboliseerd via uridinedifosfaat-glucuronosyltransferase (UGT)1A1 en in mindere mate via UGT1A9. Verwacht wordt dat krachtige inductoren van UGT1A1 of -1A9 de plasmaconcentratie van cabotegravir verlagen, wat leidt tot een gebrek aan werkzaamheid van cabotegravir.
- Carbamazepine, oxcarbazepine, fenytoïne, fenobarbital en rifampicine zijn voorbeelden van UGT-inductoren die de plasmaconcentratie van cabotegravir significant kunnen verlagen. Gelijktijdig gebruik van deze UGT-inductoren is volgens de fabrikant gecontra-indiceerd.
- Ook primidon is een UGT-inductor.
- Bij gebruik van een UGT1A1–remmer wordt verwacht dat de toename van de blootstelling niet klinisch relevant is. Daarom zijn dosisaanpassingen niet nodig in aanwezigheid van een UGT1A1-remmer (bv. atazanavir, erlotinib, sorafenib).
Vermijd gelijktijdig gebruik van rifabutine, vanwege afname van de plasmaconcentratie van cabotegravir.
In vitro remt cabotegravir de organische aniontransporteiwitten OAT1 en OAT3. Wees daarom voorzichtig met gelijktijdige toediening van OAT1/3-substraten met een nauwe therapeutische breedte, zoals methotrexaat.
In vivo is cabotegravir geen CYP3A4-remmer. In vitro is ook geen inductie gezien van CYP1A2, -2B6 of -3A4.
Op grond van het in vitro en klinische interactieprofiel wordt niet verwacht dat cabotegravir de plasmaconcentraties verandert van andere antiretrovirale geneesmiddelen, waaronder HIV-proteaseremmers, NRTI's, NNRTI's, HIV-integraseremmers, influxremmers of ibalizumab.
Voor antacida die polyvalente kationen (bv. magnesium, aluminium of calcium) bevatten wordt aanbevolen deze in te nemen ten minste 2 uur vóór of 4 uur ná oraal cabotegravir.
De plasmaconcentratie van ethinylestradiol en levonorgestrel verandert niet significant door cabotegravir. Volgens de fabrikant is er geen dosisaanpassing van orale anticonceptiemiddelen (OAC's) nodig bij gelijktijdig gebruik met cabotegravir.
Zie voor deze en eventuele andere interacties van cabotegravir en eventuele benodigde dosisaanpassingen de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Zwangerschap
Dolutegravir passeert de placenta. Bij zwangeren met HIV bedraagt de mediane foetale navelstrengconcentratie ca. 1,3× de maternale plasmaconcentratie.
Teratogenese: Ervaring vanuit een surveillancestudie naar geboorte-uitkomsten in Botswana wijst op een verhoogde incidentie van neuralebuisdefecten (0,19%) bij kinderen van moeders die zijn blootgesteld aan dolutegravir rondom het moment van conceptie en in het 1e trimester (7 gevallen op 3591 bevallingen vs. 21 gevallen uit 19.361 zwangerschappen bij vrouwen met een behandelregime zonder dolutegravir op moment van conceptie). De incidentie van neuralebuisdefecten in de algemene populatie varieert van 0,5–1 geval per 1000 levendgeborenen (0,05–0,1%). Gegevens uit het antiretrovirale zwangerschapsregister (> 850 vrouwen blootgesteld aan dolutegravir in het 1e trimester) duiden niet op een verhoogd risico op ernstige afwijkingen bij de geboorte, maar zijn onvoldoende om het risico op neuralebuisdefecten vast te stellen. De meeste neuralebuisdefecten treden op tijdens de eerste 4 weken van de embryonale ontwikkeling. Meer dan 1000 zwangerschapsuitkomsten na toepassing in het 2e en 3e trimester wijzen niet op meer kans op foetale/neonatale bijwerkingen.
Farmacologisch effect: De blootstelling (AUC) aan dolutegravir is lager gedurende de laatste twee trimesters van de zwangerschap; de AUC is 29–37% lager, de Cmin daalt met 34–51%.
Advies: Tijdens het 1e trimester alleen op strikte indicatie gebruiken; bespreek de voordelen en risico's van het voortzetten van dolutegravir versus het overschakelen naar een ander antiretroviraal regime, rekening houdend met de zwangerschapsduur en kritieke periode voor het ontwikkelen van neuralebuisdefecten. Ook in het 2e en 3e trimester dolutegravir alleen op strikte indicatie gebruiken, als het verwachte voordeel zwaarder weegt dan het eventuele risico voor de foetus.
Overig: Adviseer een vruchtbare vrouw over het risico op neuralebuisdefecten als zij zwanger raakt wanneer dolutegravir voortgezet wordt, en geef in overweging om adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Bij dieren passeert cabotegravir de placenta en is het aantoonbaar in foetaal weefsel.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren, geen teratogene effecten, maar bij supratherapeutische blootstelling is reproductietoxiciteit waargenomen (lager lichaamsgewicht, toename van aantal doodgeboorten en neonatale mortaliteit).
Farmacologisch effect: Onbekend. Cabotegravir is aangetoond in de systemische circulatie gedurende 12 maanden of langer na een injectie.
Advies: Alleen op strikte indicatie toepassen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden (mediane verhouding van dolutegravir in de moedermelk vs. maternaal plasma: 0,033). Er is onvoldoende bekend over de effecten op de zuigeling.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV. In geval van dolutegravir wordt het ook ontraden vanwege eventuele bijwerkingen bij de zuigeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbevestigd bij de mens, maar wordt wel verwacht. Ja, bij dieren.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV.
Contra-indicaties
Zie de link binnen de rubriek Interacties voor de contra-indicaties m.b.t. gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
De werkzaamheid van dolutegravir is aanzienlijk minder bij virale strengen met Q148 én > 2 secundaire mutaties van G140A/C/S, E138A/K/T of L74I; hiermee rekening houden bij bekende resistentie voor integraseremmers. Een behandelschema bestaande uit de twee middelen dolutegravir (50 mg 1×/dag) en lamivudine (300 mg 1×/dag) is alléén geschikt voor de behandeling van een HIV-1-infectie bij volwassenen als er geen bekende of vermoede resistentie is tegen de klasse van integraseremmers of lamivudine. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het gebruik van de combinatie dolutegravir en lamivudine als behandelschema van twee middelen bij kinderen.
Bij optreden van eerste symptomen van ernstige huidreacties of overgevoeligheidsreacties (zoals ernstige huiduitslag, huiduitslag met gestegen leverenzymconcentraties, koorts, algehele malaise, vermoeidheid, pijn in spieren en gewrichten, blaren, laesies in de mond, conjunctivitis, faciaal oedeem, angio-oedeem, eosinofilie) de behandeling direct staken en de klinische status inclusief transaminasewaarden en bilirubine controleren; te laat staken van de behandeling kan tot een levensbedreigende reactie leiden.
Immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) is gemeld, doorgaans in de eerste 2–4 weken tot 6 maanden na de start van cART (antiretrovirale combinatietherapie). Vooral bij ernstige immuundeficiëntie (CD4-getal < 100 cellen/mm³) bij aanvang van de behandeling is er meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg, zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie. Ook gemeld zijn auto-immuunziekten, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Toepassing van antiretrovirale therapie bij chronische hepatitis B of C geeft meer kans op (mogelijk fatale) leverafwijkingen, controle van leverfunctiewaarden wordt aanbevolen. Dit geldt vooral bij patiënten bij wie de anti-hepatitis B-behandeling wordt gestaakt.
Gewicht, serumlipiden en bloedglucosespiegels kunnen toenemen tijdens de behandeling met cART. Voor lipiden en gewicht is er in sommige gevallen bewijs voor een effect van de behandeling. Voor de controle van serumlipiden en bloedglucose, zie de vastgestelde HIV-behandelrichtlijn (zie link in rubriek Advies). Behandel lipidenstoornissen waar dat klinisch aangewezen is.
Hoewel de oorzaak multifactorieel wordt geacht, zijn er gevallen van osteonecrose gemeld bij gevorderde HIV-ziekte en/of langdurig gebruik van antiretrovirale combinatietherapie; bij optreden van pijn en stijfheid in de gewrichten of van moeilijker bewegen, de patiënt hierop controleren.
Voor de behandeling van vruchtbare vrouwen zie ook rubriek Zwangerschap.
Onvoldoende onderzocht: Er zijn weinig gegevens over de farmacokinetiek, werkzaamheid en veiligheid bij een leeftijd ≥ 65 jaar. Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij:
- ernstig gestoorde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15);
- dialysepatiënten;
- kinderen < 4 weken oud;
- een lichaamsgewicht < 3 kg.
Waarschuwingen en voorzorgen
Baselinefactoren in verband met virologisch falen: Volgens multivariabele analyses wordt een combinatie van ten minste twee van de volgende baselinefactoren in verband gebracht met een verhoogd risico op virologisch falen; houd hier vóór aanvang van deze behandeling rekening mee:
- gedocumenteerde resistentie mutaties van het virus voor rilpivirine;
- HIV-1-subtype A6/A1;
- of een BMI ≥ 30 kg/m².
Wees voorzichtig bij patiënten met een onvolledige of onduidelijke behandelgeschiedenis, zonder resistentieanalyses vóór de behandeling, in geval van een BMI ≥ 30 kg/m² of HIV-1-subtype A6/A1.
Risico op resistentie na staken van de behandeling: Na het staken van de injecties is het essentieel om een alternatief, volledig suppressief antiretroviraal schema in te stellen binnen 2 maanden na de laatste injecties.
Langetermijngevolgen injectie: Restconcentraties cabotegravir kunnen langdurig in de systemische circulatie aanwezig blijven (tot 12 maanden of langer). Houd bij staken van de injecties rekening met deze eigenschap (met bv. implicaties voor bijwerkingen, interacties, zwangerschap, lactatie).
Hepatotoxiciteit is gemeld, zowel bij patiënten met als zonder bekende leverziekte. Controleer de leverchemie. Staak deze behandeling bij vermoeden van hepatotoxiciteit.
Co-infectie met HBV/HCV: De behandeling niet starten bij patiënten met een co-infectie met HBV; hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Behandel deze patiënten volgens de huidige behandelrichtlijnen. Er zijn beperkt gegevens over patiënten met een co-infectie met HCV; controle van de leverfunctie wordt bij hen aanbevolen.
Overgevoeligheidsreacties zijn gemeld met HIV-integraseremmers, waaronder cabotegravir. Ze worden gekenmerkt door huiduitslag, constitutionele bevindingen en soms orgaandisfunctie, waaronder leverletsel. Wees alert op symptomen hiervan, zoals ernstige huiduitslag, of huiduitslag in combinatie met koorts, algehele malaise, vermoeidheid, spier- of gewrichtspijn, blaren, mondlaesies, conjunctivitis, oedeem van het gelaat, hepatitis, eosinofilie of angio-oedeem. Staak de behandeling met cabotegravir en andere verdachte geneesmiddelen bij dergelijke klachten en controleer de klinische status inclusief transaminasewaarden. Start met de orale 'lead in' om patiënten die mogelijk risico lopen te identificeren.
Immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) is gemeld, doorgaans in de eerste 2–4 weken tot 6 maanden na de start van cART (antiretrovirale combinatietherapie). Vooral bij ernstige immuundeficiëntie (CD4-getal < 100 cellen/mm³) bij aanvang van de behandeling is er meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg, zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie. Ook gemeld zijn auto-immuunziekten, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen (< 18 jaar); er zijn geen gegevens beschikbaar.
Overdosering
Symptomen
Tot een dosering van 250 mg zijn geen andere symptomen waargenomen dan de beschreven bijwerkingen.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met dolutegravir contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met cabotegravir contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Anti-HIV-middel; een 'integrase strand transfer inhibitor' (INSTI), ook wel integraseremmer. Dolutegravir remt het virale enzym integrase, waardoor het DNA van het HIV niet kan integreren in het DNA van de gastheer-T-cel. Dit verhindert de vermenigvuldiging van het virus.
Kinetische gegevens
F | de absolute biologische beschikbaarheid is niet vastgesteld. De blootstelling (AUC0-∞) aan dolutegravir is verhoogd bij inname met een vetrijke maaltijd (stijging met 66%); bij een normaal vetrijke of vetarme maaltijd stijging van de AUC0-∞ met respectievelijk 41% en 33%. De relatieve biologische beschikbaarheid van de dispergeerbare tablet is ca. 1,6× hoger dan die van de filmomhulde tablet. |
T max | 1–3 uur (nuchter), toenemend van 3 tot 5 uur bij inname met een toenemend vetrijkere maaltijd. |
V d | 0,24–0,29 l/kg. |
Overig | Passeert de bloed-hersenbarrière; de concentratie in liquor is vergelijkbaar met de ongebonden plasmaconcentratie. Dolutegravir is ook aanwezig in de voortplantingskanalen, -weefsels, het cervicovaginaal vocht en in sperma. De blootstelling aan dolutegravir is lager tijdens de laatste twee trimesters van de zwangerschap, zie ook de rubriek Zwangerschap. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | primair in de lever, vnl. door glucuronidering via UGT1A1 en voor een klein deel via CYP3A4, UGT1A3 en UGT1A9. |
Eliminatie | onveranderd met de feces (ca. 53%; mogelijk een deel opnieuw gevormd vanuit het glucuronide); met de urine vnl. als metabolieten (ca. 32%). Door de hoge eiwitbinding is er geen significante eliminatie door dialyse. |
T 1/2el | ca. 14 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-HIV-middel; een 'integrase strand transfer inhibitor' (INSTI), ook wel integraseremmer. Cabotegravir remt het virale enzym integrase door zich te binden aan de integrase-actieve plaats, waardoor de retrovirale DNA-streng van het HIV niet kan integreren in het DNA van de gastheer-T-cel. Doordat deze stap essentieel is voor de HIV-replicatiecyclus, verhindert dit de vermenigvuldiging van het virus.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal: snel, na i.m.-injectie: traag vanuit de gluteusspier. |
T max | mediane Tmax: oraal na 3 uur, na i.m.-injectie na ca. 7 dagen. |
Overig | oraal: steady-state binnen 7 dagen, i.m.-injectie na 44 weken. Op de eerste dag in plasma detecteerbaar, aanhoudend tot 52 weken of langer na een enkelvoudige injectie. |
V d | ca. 0,18 l/kg. |
Overig | Enige distributie naar de extracellulaire ruimte. Cabotegravir is aanwezig in het vrouwelijke en mannelijke voortplantingsstelsel, incl. rectaal weefsel, en in de liquor cerebrospinalis. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | primair door UGT1A1, deels door UGT1A9. |
Eliminatie | Primair door metabolisme. Ca. 47% van de totale dosis onveranderd met de feces. Ca. 27% van de totale dosis met de urine, voornamelijk als glucuronidemetaboliet, de renale eliminatie van onveranderd cabotegravir is < 1%. Vanwege de hoge eiwitbinding is het niet waarschijnlijk dat dialyse cabotegravir uit de circulatie kan verwijderen. |
Overig | Cabotegravir ondergaat mogelijk een enterohepatische kringloop; het is onbekend of het uitgescheiden onveranderde cabotegravir in de feces, geheel of gedeeltelijk, veroorzaakt wordt door niet-geabsorbeerd geneesmiddel óf door uitscheiding via de galwegen van het glucuronideconjugaat. Dit kan verder worden afgebroken tot het moedermolecuul in het darmlumen. |
T 1/2el | na oraal gebruik: ca. 41 uur. |
T 1/2el | na i.m.-injectie: naar schatting ca. 5,6–11,5 weken (na een enkelvoudige dosis). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
dolutegravir hoort bij de groep HIV-integraseremmers.
Groepsinformatie
cabotegravir hoort bij de groep HIV-integraseremmers.