Samenstelling
Benepali XGVS Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, wegwerpspuit 1 ml, pen 1 ml
Enbrel XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, wegwerpspuit 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'MyClic'
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- voorgevulde pen 0,5 ml, voorgevulde pen 1 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Sterkte
- 25 mg
Met solvens 1 ml.
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof voor kinderen
- Sterkte
- 10 mg
Met solvens 1 ml.
Erelzi XGVS Aanvullende monitoring Sandoz bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, wegwerpspuit 1 ml, 'sensoready' pen 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Flixabi XGVS Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/flacon
Inflectra XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/flacon
Remicade XGVS Merck Sharp & Dohme bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/flacon
Remsima XGVS Celltrion Healthcare
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/flacon
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1 ml, pen 1 ml
Zessly XGVS Aanvullende monitoring Sandoz bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/flacon
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen. Etanercept komt bij RA in aanmerking na falen van een csDMARD, bij voorkeur in combinatie met methotrexaat.
Geef bij psoriasis altijd een indifferent middel als basisbehandeling. Overweeg een dikke schilferlaag te behandelen met een ontschilferingsmiddel vóór start van de lokale medicamenteuze behandeling. Start bij volwassenen bij laesies op de romp of extremiteiten met een klasse-3-corticosteroïd en bij laesies in lichaamsplooien of gelaat met een klasse-2-corticosteroïd. Combineer dit bij onvoldoende effect met een lokaal vitamine-D-analoog. Als een remissie of het maximaal haalbare behandeldoel is bereikt, blijft minder frequente of minder intensieve onderhoudsbehandeling vaak nodig. Bij onvoldoende resultaat van een lokale therapie, worden in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen toegepast. Etanercept is een optie als inductie- of onderhoudsbehandeling voor patiënten met matige tot ernstige chronische plaque-psoriasis, indien foto(chemo)therapie en conventionele systemische behandelingen ontoereikend of gecontra-indiceerd zijn, of niet worden verdragen. Zie voor meer informatie de NVDV-richtlijn Psoriasis.
Zie voor de plaatsbepaling van etanercept binnen JIA de richtlijn Juveniele Idiopatische Artritis (JIA) op richtlijnendatabase.nl.
Voor de medicamenteuze behandeling van arthritis psoriatica staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Zie voor de behandeling van axiale spondyloartritis de richtlijn Diagnostiek en behandeling van Axiale Spondyloartritis op nvr.nl.
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen.
Infliximab komt bij RA in aanmerking na falen van een csDMARD, bij voorkeur in combinatie met methotrexaat.
Bij de behandeling van de ziekte van Crohn is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Adalimumab en infliximab zijn vergelijkbaar effectief; persoonlijke ervaring, wijze van toediening, patiëntkarakteristieken en voorkeur van de patiënt zijn in de praktijk bepalend voor de keuze. Van infliximab zijn biosimilars beschikbaar; switchen naar en tussen biosimilars is mogelijk, mits de patiënt goed is geïnformeerd en adequaat klinisch wordt gemonitord, bij voorkeur in het kader van onderzoek.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylatenen TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Adalimumab, golimumab en infliximab zijn vergelijkbaar effectief; persoonlijke ervaring, wijze van toediening, patiëntkarakteristieken en voorkeur van de patiënt zijn in de praktijk bepalend voor de keuze. Van infliximab zijn biosimilars beschikbaar; switchen naar en tussen biosimilars is mogelijk, mits de patiënt goed is geïnformeerd en adequaat klinisch wordt gemonitord, bij voorkeur in het kader van onderzoek.
Voor de medicamenteuze behandeling van artritis psoriatica staat op richtlijnendatabase.nl de geldende behandelrichtlijn.
Zie voor de behandeling van spondylitis ankylopoetica de richtlijn Diagnostiek en behandeling van Axiale Spondyloartritis op nvr.nl.
Geef bij psoriasis altijd een indifferent middel als basisbehandeling. Overweeg een dikke schilferlaag te behandelen met een ontschilferingsmiddel vóór start van de lokale medicamenteuze behandeling. Start bij volwassenen bij laesies op de romp of extremiteiten met een klasse-3-corticosteroïd en bij laesies in lichaamsplooien of gelaat met een klasse-2-corticosteroïd. Combineer dit bij onvoldoende effect met een lokaal vitamine-D-analoog. Als een remissie of het maximaal haalbare behandeldoel is bereikt, blijft minder frequente of minder intensieve onderhoudsbehandeling vaak nodig. Bij onvoldoende resultaat van een lokale therapie, worden in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen toegepast. Infliximab is een optie als inductie- of onderhoudsbehandeling voor patiënten met matige tot ernstige chronische plaque-psoriasis, indien foto(chemo)therapie en conventionele systemische behandelingen ontoereikend of gecontra-indiceerd zijn, of niet worden verdragen. Zie voor meer informatie de NVDV-richtlijn Psoriasis.
Indicaties
- Reumatoïde artritis
- Matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen in combinatie met methotrexaat indien de respons op 'disease modifying antirheumatic drugs' (DMARD's), waaronder methotrexaat (tenzij gecontra-indiceerd) ontoereikend is gebleken. Bij intolerantie voor methotrexaat of indien verdere behandeling met methotrexaat ongeschikt is als monotherapie.
- Ernstige actieve en progressieve reumatoïde artritis bij volwassenen die niet eerder behandeld zijn met methotrexaat.
- Juveniele idiopathische artritis
- Polyartritis (reumafactor positief of negatief) en uitgebreide oligoartritis bij kinderen vanaf 2 jaar die een ontoereikende respons hebben gehad op, of die intolerant zijn gebleken voor methotrexaat.
- Enthesis-gerelateerde artritis bij adolescenten met onvoldoende respons op conventionele therapie of indien deze niet verdragen werd.
- Arthritis psoriatica
- Actieve en progressieve arthritis psoriatica bij volwassenen, bij wie de respons op eerdere DMARD-therapie onvoldoende is gebleken.
- Arthritis psoriatica bij kinderen vanaf 12 jaar met een ontoereikende respons op of intolerantie voor methotrexaat.
- Axiale spondylartritis
- Ernstige spondylitis ankylopoetica bij volwassenen bij wie de respons op conventionele therapie onvoldoende was.
- Ernstige niet-radiografische axiale spondylartritis bij volwassenen, met objectieve ontstekingsverschijnselen (bv. aangegeven door een verhoogd C-reactief proteïne (CRP) en/of met MRI) die onvoldoende reageren op NSAID's.
- Plaque psoriasis
- Matige tot ernstige plaque psoriasis bij volwassenen met onvoldoende respons op, intolerantie of een contra-indicatie voor andere systemische therapie waaronder ciclosporine, methotrexaat of PUVA.
- Chronische ernstige plaque psoriasis bij kinderen vanaf 6 jaar met onvoldoende respons op, intolerantie of een contra-indicatie voor andere systemische therapie of fototherapieën.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Reumatoïde artritis (RA) in combinatie met methotrexaat:
- actieve RA bij volwassenen met onvoldoende respons op 'disease modifying antirheumatic drugs' (DMARD's), inclusief methotrexaat;
- ernstige en progressieve RA bij volwassenen die niet eerder werden behandeld met methotrexaat of andere DMARD's.
- Ziekte van Crohn:
- matig tot ernstige, actieve ziekte van Crohn bij volwassenen met geen reactie op, intolerantie óf een contra-indicatie voor een volledige en adequate behandeling met een corticosteroïd en/of een immunosuppressivum;
- matig tot ernstige, actieve ziekte van Crohn bij kinderen van 6–17 jaar met geen reactie op, intolerantie óf een contra-indicatie voor conventionele therapieën waaronder behandeling met een corticosteroïd, een immunomodulator en primaire voedingstherapie;
- actieve ziekte van Crohn met fistelvorming bij volwassenen met geen reactie op een volledige en adequate conventionele behandeling (zoals antibiotica, drainage en immunosuppressiva).
- Colitis ulcerosa:
- matig tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij volwassenen met onvoldoende reactie op, contra-indicatie voor óf niet verdragen van conventionele therapie met inbegrip van corticosteroïden en 6-mercaptopurine of azathioprine;
- ernstige, actieve colitis ulcerosa bij kinderen 6–17 jaar met onvoldoende reactie op, contra-indicatie voor óf niet verdragen van conventionele therapie met inbegrip van corticosteroïden en 6-mercaptopurine of azathioprine.
- Actieve en progressieve artritis psoriatica bij volwassenen met onvoldoende respons op eerdere behandeling met DMARD's, in combinatie met methotrexaat of als monotherapie bij intolerantie of contra-indicatie voor methotrexaat.
- Ernstige spondylitis ankylopoetica (ziekte van Bechterew) bij volwassenen met onvoldoende respons op conventionele therapie.
- Matige tot ernstige plaque-psoriasis bij volwassenen met geen respons op, intolerantie of een contra-indicatie voor andere systemische therapie waaronder ciclosporine, methotrexaat of psoraleen-ultraviolet A (PUVA).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Reumatoïde artritis
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c. 25 mg 2×/week of 50 mg 1×/week. Heroverweeg de behandeling als na 12 weken geen klinische respons is bereikt.
Juveniele idiopatische artritis
Kinderen ≥ 2 jaar
s.c. 0,4 mg/kg (max. 25 mg/dosis) 2×/week met een interval van 3–4 dagen of 0,8 mg/kg (max. 50 mg/dosis) 1×/week. Bij onvoldoende respons na 4 maanden overwegen de behandeling te staken.
Arthritis psoriatica
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c. 25 mg 2×/week of 50 mg 1×/week. Heroverweeg de behandeling als na 12 weken geen klinische respons is bereikt.
Spondylitis ankylopoetica
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c. 25 mg 2×/week of 50 mg 1×/week. Heroverweeg de behandeling als na 12 weken geen klinische respons is bereikt.
Ernstige niet-radiografisch te vinden axiale spondylartritis
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c. 25 mg 2×/week of 50 mg 1×/week. Heroverweeg de behandeling als na 12 weken geen klinische respons is bereikt.
Plaque psoriasis
Volwassenen (incl. ouderen)
s.c. 25 mg 2×/week of 50 mg 1×/week. Indien een snellere respons nodig is 50 mg 2×/week gedurende max. 12 weken; daarna 25 mg 2×/week of 50 mg 1×/week. De behandeling voortzetten tot remissie wordt bereikt, maximaal 24 weken. Voor sommige patiënten kan voortdurende behandeling na 24 weken geschikt zijn. De behandeling staken bij geen respons na 12 weken. Bij herbehandeling een dosering van 25 mg 2×/week of 50 mg 1×/week aanhouden.
Kinderen ≥ 6 jaar
s.c. 0,8 mg/kg lichaamsgewicht (max. 50 mg/dosis) 1×/week gedurende max. 24 weken. De behandeling staken bij geen respons na 12 weken. Bij herbehandeling hetzelfde doseringsvoorschrift aanhouden.
Verminderde lever- of nierfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Vergeten dosis: injecteer alsnog, tenzij de volgende dosis de volgende dag gegeven moet worden. In dat geval de vergeten dosis overslaan en overgaan naar het gebruikelijke schema. Geen dubbele dosis op één dag om een vergeten dosis in te halen.
Toediening
- De injectievloeistof voor gebruik niet schudden;
- Subcutaan toedienen in dij, buik of achterkant bovenarm;
- Wissel injectieplaatsen af en niet injecteren in gebieden die rood, hard, gekneusd of gevoelig zijn, niet in striae of littekens;
- Bij psoriasis niet in verheven, dikke, rode of schilferige huidplekken of laesies injecteren.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Infliximab van tdm-monografie.org.
De patiënt dient minstens 1–2 uur na de i.v.-infusie onder medisch toezicht te blijven met het oog op acute aan infusie gerelateerde reacties. Geef vooraf eventueel een antihistaminicum, hydrocortison en/of paracetamol of verlaag de infusiesnelheid om het risico op aan infusie gerelateerde reacties te verminderen, vooral bij eerdere reacties.
Reumatoïde artritis
Volwassenen (incl. ouderen)
Intraveneus 3 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie en daarna om de 8 weken. Overweeg bij onvoldoende of geen respons meer na 12 weken de dosering te verhogen met stappen van 1,5 mg/kg tot maximaal 7,5 mg om de 8 weken of een toediening van 3 mg/kg om de 4 weken te geven. Gebruik in combinatie met methotrexaat. Eventuele herbehandeling starten binnen 16 weken na de laatste infusie; relatief weinig gegevens over herbehandeling na deze periode wijzen op een verhoogde incidentie van vertraagde overgevoeligheid. Bij geen respons binnen 12 weken de behandeling heroverwegen.
Subcutaan starten met oplaaddoses die intraveneus of subcutaan kunnen zijn. Subcutaan starten met 120 mg 1×/week in week 0, 1, 2, 3 en 4 en vervolgens 120 mg 1×/2 weken als onderhoudsdosering; of intraveneus starten met twee i.v.-infusies 3 mg/kg met een tussenperiode van 2 weken en vervolgens subcutaan 120 mg 1×/2 weken, te beginnen 4 weken na de tweede intravenueze toediening van t) Gebruik infliximab in combinatie met methotrexaat. Bij geen respons na 12 weken voortzetting behandeling heroverwegen. Eventuele herbehandeling starten binnen 16 weken na de laatste toediening.
Matige tot ernstige actieve ziekte van Crohn
Volwassenen (incl. ouderen)
Intraveneus: 5 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, 2 weken na de eerste infusie herhalen. Als geen verbetering optreedt na 2 doses of binnen 6 weken, de behandeling staken. Bij responders de behandeling voortzetten met een onderhoudsbehandeling: 5 mg/kg lichaamsgewicht 6 weken na de begindosis, daarna om de 8 weken. Een alternatief is herbehandeling met een dosis van 5 mg/kg lichaamsgewicht bij opvlammen van de ziekte. Een eventuele herbehandeling starten binnen 16 weken na de laatste infusie.
Subcutaan 120 mg 1×/2 weken, te beginnen 4 weken na de laatste toediening van i.v.-infusies (2 infusies van 5 mg/kg met een tussenperiode van 2 weken, evt. na 4 weken gevolgd door een derde infusie van 5 mg/kg). Bij geen respons na de i.v.-oplaaddoses, verdere behandeling staken. Als geen verbetering optreedt binnen 6 weken, de behandeling staken. Een eventuele herbehandeling starten binnen 16 weken na de laatste toediening.
Kinderen 6–17 jaar
Intraveneus: 5 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie, daarna om de 8 weken. Eventueel het toedieningsinterval per patiënt aanpassen om de klinische respons te behouden. Als geen verbetering optreedt binnen 10 weken, de behandeling staken.
Fistels bij een actieve ziekte van Crohn
Volwassenen (incl. ouderen)
Intraveneus 5 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie. Als geen verbetering optreedt na 3 doses, de behandeling staken. Bij responders kan vervolgd worden met een onderhoudsbehandeling van 5 mg/kg lichaamsgewicht om de 8 weken. Een alternatief is herbehandeling bij opvlammen van de ziekte met een dosis 5 mg/kg lichaamsgewicht en vervolgens om de 8 weken.
Subcutaan 120 mg 1×/2 weken, te beginnen 4 weken na de laatste toediening van i.v.-infusies (2 infusies van 5 mg/kg met een tussenperiode van 2 weken, evt. na 4 weken gevolgd door een derde infusie van 5 mg/kg). Bij geen respons na de i.v.-doses, verdere behandeling staken. Als geen verbetering optreedt binnen 14 weken na de eerste infusie, de behandeling staken.
Colitis ulcerosa
Volwassenen (incl. ouderen)
Intraveneus 5 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie en daarna om de 8 weken. Als geen verbetering optreedt binnen 14 weken (3 doses), de behandeling staken. De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 8 weken, zijn niet vastgesteld.
Subcutaan 120 mg 1×/2 weken, te beginnen 4 weken na de laatste toediening van i.v.-infusies (2 infusies van 5 mg/kg met een tussenperiode van 2 weken, evt. na 4 weken gevolgd door een derde infusie van 5 mg/kg). Bij geen respons binnen 14 weken de behandeling heroverwegen.
Kinderen 6-17 jaar
Intraveneus 5 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie en daarna om de 8 weken. Bij geen verbetering binnen 8 weken, de behandeling staken.
Artritis psoriatica
Volwassenen (incl. ouderen)
Intraveneus 5 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie en daarna om de 8 weken. De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 8 weken, zijn niet vastgesteld.
Subcutaan 120 mg 1×/2 weken, te beginnen 4 weken na de laatste toediening van twee i.v.-infusies (5 mg/kg met een tussenperiode van 2 weken).
Spondylitis ankylopoetica
Volwassenen (incl. ouderen)
Intraveneus 5 mg/kg als i.v.-infusie over een periode van 2 uur gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie, daarna om de 6 tot 8 weken. Als binnen 6 weken geen verbetering optreedt de behandeling staken. De veiligheid en werkzaamheid van herbehandeling, anders dan om de 6 tot 8 weken, zijn niet vastgesteld.
Subcutaan 120 mg 1×/2 weken, te beginnen 4 weken na de laatste toediening van twee i.v.-infusies (5 mg/kg met een tussenperiode van 2 weken). Niet starten bij geen respons na 2 i.v.-doses.
Psoriasis
Volwassenen (incl. ouderen)
Intraveneus 5 mg/kg lichaamsgewicht als i.v.-infusie over een periode van 2 uur, gevolgd door dezelfde behandeling 2 en 6 weken na de eerste infusie en daarna om de 8 weken. Als binnen 14 weken (4 doses) geen verbetering optreedt, de behandeling staken. Relatief weinig gegevens over herbehandeling wijzen op een verminderde werkzaamheid en verhoogde incidentie van infusiereacties.
Subcutaan 120 mg 1×/2 weken, te beginnen 4 weken na de laatste toediening van twee i.v.-infusies (5 mg/kg met een tussenperiode van 2 weken). Bij geen verbetering binnen 14 weken, behandeling staken.
Verminderde nier -of leverfunctie: gebruik is niet onderzocht. Er kan geen doseringsadvies worden gegeven.
Gemiste subcutane dosis: een vergeten dosis alsnog injecteren als dit binnen 7 dagen na de gemiste dosering is en daarna het oorspronkelijke tweewekelijkse dosisschema volgen. Als de dosis 8 of meer dagen te laat is, de gemiste dosering overslaan en wachten tot de volgende geplande dosis volgens het tweewekelijkse dosisschema.
Bij onderbreking van de onderhoudsbehandeling en het noodzakelijk is om de behandeling opnieuw te beginnen, opnieuw starten met een enkelvoudige i.v.-dosis gevolgd door de aanbevelingen voor een (subcutane) onderhoudsdosering zoals hierboven beschreven. Herinductietherapie wordt niet aanbevolen.
Bij het overstappen van de onderhoudsbehandeling van intraveneuze formulering naar de subcutane formulering: start de subcutane formulering op het tijdstip van de volgende geplande intraveneuze infusies. Er is onvoldoende informatie over het overstappen van intraveneus > 3 mg/kg infliximab voor reumatoïde artritis of 5 mg/kg infliximab voor de ziekte van Crohn om de 8 weken , naar subcutane toediening. Er zijn geen gegevens over het overstappen van subcutaan naar intraveneuze toediening.
Toediening
- Intraveneus toedienen in twee uur. Overweeg na de derde infusie de volgende infusies toe te dienen in ten minste 1 uur. Als bij een verkorte infusie een infusiereactie optreedt, overweeg voor volgende infusies een lagere infusiesnelheid bij voortzetting van de behandeling. Verkorte infusies met doses > 6 mg/kg zijn niet onderzocht.
- Subcutane toediening thuis kan na adequate instructie worden overwogen, zo nodig met medische opvolging. Laat de patiënt medische hulp inroepen bij symptomen van een ernstige allergische reactie vóór toediening van de volgende dosis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): infecties, met name bovensteluchtweginfectie (meestal verkoudheid en sinusitis), cystitis, huidinfectie, urticaria. Hoofdpijn. Reacties op injectieplaats, deze zijn meestal mild (bloeding, hematoom, erytheem en/of jeuk, pijn of zwelling) en komen vooral in de eerste maand voor, daarna minder vaak; gemiddelde duur 3–5 dagen.
Vaak (1-10%): allergische reacties, auto–antilichaamvorming, jeuk, uitslag, koorts.
Soms (0,1-1%): vormen van niet-melanome huidkanker (vooral bij patiënten met psoriasis), angio-oedeem, urticaria, psoriasiforme huiduitslag, psoriasis (incl. nieuwe of erger wordende pustuleuze, voornamelijk op handpalmen en voetzolen), verergering van congestief hartfalen, inflammatoire darmziekte, ernstige infecties (waaronder pneumonie, cellulitis, septische artritis, sepsis en parasitaire infectie), anemie, leukopenie, neutropenie, trombocytopenie, stijging van leverenzymwaarden, uveïtis, scleritis, systemische vasculitis (waaronder antineutrofiele cytoplasmatische antilichaampositieve vasculitis).
Zelden (0,01-0,1%): ernstige allergische of anafylactische reactie, sarcoïdose, tuberculose, opportunistische infecties (inclusief invasieve schimmel, protozoaire, bacteriële, atypische mycobacteriële en virale infecties waaronder herpes zoster, Legionella, Candida, Pneumocystis, Aspergillus, en Histoplasma), Stevens-Johnsonsyndroom, erythema multiforme, lichenoïde reacties, cutane vasculitis (incl. leukocytoclastische vasculitis), (subacute) cutane lupus erythematodes, lupusachtig syndroom, glomerulonefritis, lymfoom, maligne melanoom, ontstaan van congestief hartfalen, leukemie, pancytopenie, sommige met fatale afloop, (soms fatale) interstitiële longaandoening (inclusief pneumonitis en longfibrose), auto-immuun hepatitis, perifere demyelinisatie (waaronder het syndroom van Guillain-Barré, (chronische inflammatoire) demyeliniserende polyneuropathie en multifocale motorische neuropathie), epileptische aanval, demyelinisatie van het CZS, wijzend op multipele sclerose of gelokaliseerde demyeliniserende aandoeningen zoals optische neuritis en myelitis transversa.
Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie, toxische epidermale necrose.
Verder zijn gemeld: Merkel-celcarcinoom, Kaposi–sarcoom, macrofaagactivatiesyndroom (MAS), verergering van symptomen van dermatomyositis, Listeria, hepatitis B-reactivering. Bij behandeling van kinderen met JIA zijn ernstige bijwerkingen gerapporteerd: varicella met symptomen van aseptische meningitis, appendicitis, gastro–enteritis, depressie/persoonlijkheidsstoornis, huidulcus, oesofagitis/gastritis, uveïtis, septische shock door streptokokken groep A, diabetes mellitus type I, infectie van weke delen en postoperatieve wonden, inflammatoire darmziekten.
Bij combinatie met methotrexaat kunnen sommige bijwerkingen vaker voorkomen: stijging leverenzymwaarden (vaak), interstitiële longaandoening (soms) en auto-immuunhepatitis (soms).
Tijdens de behandeling kunnen auto-immuunantilichamen zich ontwikkelen; de klinische betekenis hiervan is nog onbekend.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): virale infecties (zoals herpes, COVID-19 (bij s.c.-toediening)). Buikpijn.
Vaak (1-10%): bacteriële infecties, koorts. Hoofdpijn, duizeligheid, vertigo, hypo-esthesie, paresthesie. Plotselinge roodheid van hals en gezicht, tachycardie. Op serumziekte gelijkende reactie. Hogere- en lagere-luchtweginfecties, dyspneu, sinusitis. Epistaxis. Misselijkheid, diarree, obstipatie, dyspepsie, gastro-intestinale bloedingen, gastro-oesofageale reflux. Leverfunctiestoornissen, verhoogde transaminasewaarden. Huiduitslag, jeuk, urticaria, psoriasis (incl. psoriasis pustulosa), toegenomen transpiratie, droge huid. Spierpijn, artralgie, rugpijn. Vermoeidheid, pijn op de borst, reacties op de injectieplaats (zoals pijn, zwelling, uitslag en korstvorming), pijn. Anemie, leukopenie, neutropenie.
Soms (0,1-1%): anafylactische reacties. Hypertensie, hypotensie, bradycardie, syncope, aritmie, palpitaties, ecchymose, hematomen, petechiën, tromboflebitis, vasospasme, cyanose, perifere ischemie, nieuw of verergerend hartfalen. Bronchospasme, pleuritis, pleurale effusie, pulmonaal oedeem, allergische reactie van de luchtwegen. Abcessen, cellulitis, verstoord genezingsproces, actieve (met name extrapulmonale) tuberculose, schimmelinfectie (bv. candidiase, onychomycose), lymfadenopathie, lupusachtig syndroom. Convulsies, neuropathie, begin of verergering van demyelinisatie, lijkend op MS. Depressie, verwardheid, agitatie, amnesie, apathie, nervositeit, slaperigheid, slapeloosheid. Conjunctivitis, endoftalmitis, keratitis, keratoconjunctivitis, hordeolum, periorbitaal oedeem. Cheilitis, diverticulitis, pancreatitis, cholecystitis, intestinale perforatie, intestinale stenose. Schimmelachtige dermatitis/onychomycosis, eczeem/seborroe, bulleuze eruptie, hyperkeratose, rosacea, abnormale huidpigmentatie, huidpapilloom, alopecia. Urineweginfectie (incl. pyelonefritis), vaginitis. Oedeem, opvliegers, (koude) rillingen. Auto-antilichamen, complementfactorafwijking. Lymfocytose, lymfopenie, trombocytopenie. Dyslipidemie. Gewichtstoename.
Zelden (< 0,1%): gestoorde bloedsomloop. Anafylactische shock, granulomateuze laesies, toxische epidermale necrose, Stevens-Johnsonsyndroom, erythema multiforme, furunculose, lineaire IgA bulleuze dermatose (LABD), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), lichenoïde reacties, sarcoïd-achtige reactie. Meningitis, sepsis (soms fataal), opportunistische infecties (zoals pneumocystose, histoplasmose, aspergillose, cryptokokkose, coccidioïdomycose, blastomycose, atypische mycobacteriën, listeriosis, salmonellose, cytomegalovirus), parasitaire infecties, reactivering hepatitis B. Agranulocytose (ook bij zuigelingen die in utero zijn blootgesteld aan infliximab), pancytopenie, trombotische trombocytopenische purpura. Lymfoom, non-Hodgkinlymfoom, ziekte van Hodgkin, leukemie, melanoom, baarmoederhalskanker.
Zeer zelden (< 0,01%): myelitis transversa. Hepatocellulaire beschadiging.
Verder zijn gemeld: tijdelijk minder goed zien tijdens of binnen 2 uur na de infusie. Serumziekte, vasculitis, hemolytische anemie, idiopatische trombocytopenische purpura. Na herbehandeling zijn ernstige infusiereacties gemeld. Cerebrovasculaire accidenten (vrijwel gelijktijdig met infusie). Myocardischemie of -infarct en aritmie (soms gelijktijdig met infusie), pericardeffusie. Interstitiële longziekte (incl. pneumonitis en longfibrose). Geelzucht, leverfalen. Polyneuropathie (chronisch inflammatoir demyeliniserend en multifocaal motorisch), Guillain-Barrésyndroom, neuritis optica, verergering van dermatomyositis. Hepatosplenisch T-cellymfoom (vooral bij adolescenten en jongvolwassen mannen met ziekte van Crohn of colitis ulcerosa), Merkel-celcarcinoom, Kaposi-sarcoom. Vaccin doorbraakinfectie na in utero blootstelling.
Bij kinderen komen infecties, anemie, leukopenie, neutropenie, bloed in de feces, roodheid in het gezicht en allergische luchtwegreacties vaker voor dan bij volwassenen (en vaker bij behandeling om de 8 dan om de 12 weken). Botbreuk is gemeld maar een causaal verband is niet vastgesteld.
Interacties
Bij toepassing van anakinra in combinatie met etanercept is een hogere incidentie van ernstige infecties (7%) en neutropenie gezien dan bij de afzonderlijke stoffen. Gelijktijdige toediening van anakinra met TNF-α-blokkerende middelen wordt afgeraden. Combinatie van een TNF-α-blokker met abatacept geeft een toename van de incidentie van ernstige bijwerkingen en wordt daarom afgeraden.
Bij gelijktijdig gebruik van sulfasalazine kan leukopenie optreden.
Bij patiënten die bloedglucoseverlagende middelen gebruiken kan hypoglykemie optreden na start van de behandeling met etanercept; de bloedglucoseverlagende behandeling aanpassen.
Levend vaccins niet tijdens behandeling met etanercept geven. Toediening van levende vaccins aan zuigelingen gedurende 16 weken na de laatste toediening aan de moeder wordt afgeraden.
Interacties
Er zijn aanwijzingen dat gelijktijdige toediening van methotrexaat of een andere immunomodulator de vorming van antilichamen tegen infliximab vermindert, dat er minder infusie-reacties optreden en dat de plasmaconcentratie van infliximab toeneemt.
Vanwege onvoldoende gegevens levende vaccins niet tijdens behandeling met infliximab geven. Ook zijn er aanwijzingen dat vaccinatie met niet-levende vaccins tijdens de behandeling met anti-TNF therapie een lagere immuunrespons kan uitlokken. Aan een zuigeling die in utero is blootgesteld aan infliximab niet eerder een levend vaccin toedienen dan ten minste 12 maanden na de geboorte. Als er een klinisch voordeel is, overweeg eerder toedienen als bij de zuigeling de infliximabconcentratie niet waarneembaar is of als infliximab alleen tijdens het eerste trimester van de zwangerschap is toegediend. Geen levend vaccin aan een zuigeling toedienen die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder infliximab krijgt, tenzij bij de zuigeling geen infliximab aantoonbaar is.
Therapeutische infectieuze agentia (zoals BCG-vaccin als blaasinstillatie) niet gelijktijdig toedienen.
Gelijktijdig gebruik van anakinra of abatacept met TNF-α blokkerende middelen wordt afgeraden, aangezien bij toepassing van anakinra of abatacept in combinatie met etanercept een hogere incidentie van ernstige infecties en neutropenie is gezien.
Wees voorzichtig bij de overstap van de ene DMARD op de andere, omdat overlappende activiteit de kans op bijwerkingen zoals infecties vermeerdert.
Zwangerschap
Etanercept passeert de placenta nauwelijks.
Teratogenese: Bij de mens redelijk veel onderzocht. Het geeft waarschijnlijk geen hogere kans op aangeboren afwijkingen.
Farmacologisch effect: Omdat etanercept de placenta nauwelijks passeert, is een verhoogd risico op immunosuppressie en infecties in het eerste levensjaar niet waarschijnlijk.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Overig: De fabrikant adviseert een vruchtbare vrouw om adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 3 weken na de laatste toediening. Het gebruik kan gevolgen hebben voor vaccinaties voor de zuigeling, zie ook de rubriek Interacties.
Zwangerschap
Infliximab passeert in het eerste trimester de placenta nauwelijks. Vanaf het tweede trimester neemt de placentapassage door actief transport toe. De passage is het hoogste vlak voor de partus. De concentratie in navelstrengbloed is een factor 2 tot 3 maal hoger dan de concentratie in het bloed van de moeder.
Teratogenese: Bij de mens veel onderzocht. Het geeft geen hogere kans op aangeboren afwijkingen en miskramen. Het is niet duidelijk of er meer kans is op vroeggeboorte en laag geboortegewicht.
Farmacologisch effect: Kan nog maanden in het lichaam van het kind aanwezig blijven, zeker bij gebruik tot in het derde trimester. Het is bij baby's tot 12 maanden na de geboorte in het serum detecteerbaar. Hierdoor kan het de afweer van de baby mogelijk onderdrukken na de geboorte.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in het eerste trimester. Voor tweede en derde trimester de mogelijke nadelige effecten afwegen tegen het belang van behandeling van de moeder.
Overig: De fabrikant adviseert een vruchtbare vrouw adequate anticonceptie toe te passen gedurende en tot ten minste 6 maanden na de laatste behandeling. Het gebruik kan gevolgen hebben voor vaccinaties voor de zuigeling, zie ook de rubriek Interacties.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Etanercept is een groot molecuul. Grote moleculen gaan nauwelijks over in de moedermelk. Bovendien worden ze in het maagdarmkanaal van de zuigeling grotendeels geïnactiveerd en slecht opgenomen. Systemische effecten bij de zuigeling door blootstelling via de borstvoeding lijken daardoor onwaarschijnlijk.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Overig: Geen levend vaccin aan een zuigeling toedienen die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder etanercept krijgt. Overweeg toediening 16 weken na staken van de borstvoeding (of op een eerder tjdstip als bij de zuigeling geen etanercept aantoonbaar is).
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Gaat mogelijk in kleine hoeveelheden over in de moedermelk met name in de eerste week post partum. Nadelige effecten zijn tot op heden niet gemeld. Waarschijnlijk worden deze grote moleculen in het maag-darmkanaal van de neonaat geïnactiveerd.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Overig: Geen levend vaccin aan een zuigeling toedienen die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder infliximab krijgt, tenzij bij de zuigeling geen infliximab aantoonbaar is.
Contra-indicaties
- sepsis of kans op sepsis;
- bij actieve infecties met inbegrip van chronische of lokale infecties.
Contra-indicaties
- Tuberculose of andere ernstige infecties zoals abcessen, sepsis, opportunistische infecties;
- Matig of ernstig hartfalen (NYHA-klasse III–IV);
- Overgevoeligheid voor muizenproteïnen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij een chronische infectie of een voorgeschiedenis van recidiverende infecties of bij onderliggende ziekten die een predispositie kunnen vormen voor infecties zoals gevorderde of slecht gecontroleerde diabetes. Patiënten voor, tijdens en na de behandeling met etanercept zorgvuldig controleren op infecties, waaronder tuberculose en invasieve schimmelinfecties. Bij ontwikkeling van ernstige infecties, sepsis of vermoeden van acute tuberculose de behandeling staken. Voor aanvang van de behandeling dient screening op tuberculose plaats vinden met een thoraxfoto en een tuberculine huidtest. Bij latente tbc profylactisch anti-tuberculosetherapie starten alvorens tot behandeling met etanercept over te gaan. Patiënten voor aanvang van de behandeling screenen op hepatitis B. Dragers van het virus die behandeling met etanercept nodig hebben zorgvuldig monitoren op symptomen van actieve ziekte en bij reactivering van hepatitis B de behandeling staken. Tijdens behandeling met etanercept kan hepatitis C verergeren, daarom met voorzichtigheid gebruiken bij patiënten met hepatitis C in de voorgeschiedenis.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van bloeddyscrasieën. Bij aanhoudende koorts, keelpijn, blauwe plekken, bloeding of bleekheid de patiënt onmiddellijk onderzoeken (incl. volledig bloedbeeld); bij bloeddyscrasie de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij recidiverende infecties, (verergering van) congestief hartfalen (er zijn nieuwe gevallen gemeld tijdens behandeling met etanercept), bij demyeliniserende ziekten en vanwege een toegenomen mortaliteit bij matig tot ernstige alcoholische hepatitis.
Bij duidelijke blootstelling aan varicellavirus dient de behandeling met etanercept tijdelijk te worden gestaakt en profylactische behandeling met varicella zoster-immunoglobuline te worden overwogen.
Indien mogelijk een lopend vaccinatieprogramma voltooien voor beginnen van de behandeling met etanercept.
Een mogelijk risico van ontwikkeling van lymfomen, leukemie of andere hematopoëtische of vaste maligniteiten door behandeling met een TNF–α-antagonist kan niet worden uitgesloten. Er zijn meldingen van melanoom en niet–melanome huidkanker (NMHK) bij behandeling met een TNF–α-antagonist; daarom wordt periodiek huidonderzoek aanbevolen, vooral bij risicopatiënten.
De veiligheid en effectiviteit van etanercept bij immuungecompromitteerde patiënten of bij chronische infecties is niet beoordeeld.
De werkzaamheid en veiligheid van etanercept is niet vastgesteld bij polyarticulaire JIA bij kinderen jonger dan 2 jaar en bij plaque psoriasis bij kinderen jonger dan 6 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
(Reactivering van) infecties: wees voorzichtig bij een chronische infectie of een voorgeschiedenis van recidiverende infecties en bij gelijktijdig gebruik van immunosuppressiva. Voor aanvang van de behandeling dient screening op tuberculose plaats te vinden met bv. een thoraxfoto, tuberculine huidtest (Mantoux) en/of 'interferon gamma release assay' (IGRA). Bij latente tbc profylactisch anti-tuberculose therapie starten alvorens tot behandeling met infliximab over te gaan. Ook antituberculosetherapie starten bij risicofactoren op het ontwikkelen van tuberculose of indien adequate behandeling van tuberculose niet kon worden bevestigd. Bij een vastgestelde inactieve tuberculose, maatregelen nemen om activatie te voorkomen. Risicopatiënten screenen op hepatitis B voor aanvang van de behandeling. Dragers van het virus die behandeling met infliximab nodig hebben zorgvuldig monitoren op symptomen van actieve ziekte en bij reactivering van hepatitis B de behandeling staken. Bij ontwikkeling van ernstige infecties, sepsis of vermoeden van acute tuberculose de behandeling staken.
Comorbiditeit: wees voorzichtig bij mild hartfalen (NYHA-klasse I-II), COPD en zware rokers en bij (een voorgeschiedenis van) klinische symptomen van radiografisch aangetoonde demyeliniserende aandoeningen. Bij uitbreiding of verergering van de symptomen de toediening staken.
Acute infusie-effecten waaronder anafylactische shock en uitgestelde overgevoeligheidsreacties kunnen met name optreden tijdens de eerste en tweede infusie. Deze verminderen doorgaans door de infusiesnelheid te verlagen of tijdelijk te onderbreken. De infusie-effecten kunnen ook worden vermeden door vóór de infusie te behandelen met bijvoorbeeld antihistaminica, hydrocortison en/of paracetamol. Na subcutane toediening kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, zwelling, uitslag en korstvorming. Deze vinden direct plaats of binnen 24 uur na s.c.injectie en verdwijnen meestal vanzelf. Systemische reacties na subcutane toediening zoal uitslag, jeuk, voorbijgaand erytheem en oedeem, zijn licht tot matig van aard. Uitgestelde overgevoeligheidsreacties na een herbehandeling met infliximab na 2–4 jaar kunnen voorkomen (tot 12 dagen na de infusie). Tijdens de behandeling kunnen zich antilichamen tegen infliximab ontwikkelen; deze zijn niet altijd detecteerbaar in serum en kunnen leiden tot ernstige overgevoeligheidsreacties.
Controleer vaccinatiestatus en werk indien nodig vaccinaties bij vóór de start van de behandeling. Aan een zuigeling die in utero is blootgesteld aan infliximab niet eerder een levend vaccin toedienen dan ten minste 12 maanden na de geboorte. Als er een klinisch voordeel is, overweeg eerder toedienen als bij de zuigeling de infliximabconcentratie niet waarneembaar is of als infliximab alleen tijdens het eerste trimester van de zwangerschap is toegediend. Geen levend vaccin aan een zuigeling toedienen die borstvoeding krijgt, terwijl de moeder infliximab krijgt, tenzij bij de zuigeling geen infliximab aantoonbaar is.
Antistoffen tegen infliximab kunnen zich ontwikkelen. Er is een verband waargenomen tussen ontwikkeling van antistoffen en een verminderde responsduur.
Anti-TNF-therapie kan leiden tot het begin van een auto-immuunproces; indien zich na behandeling met infliximab een lupusachtig syndroom ontwikkelt en antilichamen tegen dubbelstrengs DNA (anti-dsDNA) zijn gevonden, dient de behandeling met infliximab te worden gestaakt.
Behandeling met een TNF-blokker vermeerdert de kans op het ontstaan van maligniteiten waaronder lymfoom; wees voorzichtig bij voorgeschiedenis of ontwikkeling van maligniteit. Controleer regelmatig de huid op huidkanker. Bij vrouwen met reumatoïde artritis die behandeld werden met infliximab nam de incidentie van baarmoederhalskanker toe; zet periodiek onderzoek voort. Gevallen van hepatosplenisch T-cellymfoom (HSTCL) zijn gemeld bij behandeling met TNF-blokkers, inclusief infliximab, na behandeling met AZA of 6-MP samen met of vlak voor een TNF-blokker en bij infliximab vooral bij adolescenten en jongvolwassenen mannen met de ziekte van Crohn of colitis ulcerosa. Screen patiënten met colitis ulcerosa die een voorgeschiedenis of een vergroot risico hebben op dysplasie of coloncarcinoom, regelmatig op dysplasie (coloscopie, biopsieën). Wees voorzichtig bij patiënten met een vergroot risico op maligniteit als gevolg van zwaar roken.
Bij operatieve ingrepen de lange halfwaardetijd in overweging nemen.
Hematologische afwijkingen: adviseer alle patiënten om onmiddellijk medische hulp te zoeken als er tekenen of symptomen optreden die kunnen duiden op bloeddyscrasieën. Overwegen te stoppen met de behandeling met infliximab bij bevestigde significante hematologische afwijkingen.
Bij kinderen en adolescenten (≤ 17 j.) is er geen ervaring met gebruik bij indicaties anders dan colitis ulcerosa en de ziekte van Crohn. De ontwikkeling van maligniteiten of hepatosplenisch T-cellymfoom is niet uitgesloten.
Eigenschappen
Etanercept is een humaan Tumor Necrosis Factor-receptor p 75 Fc fusie-eiwit geproduceerd met recombinant DNA-technologie. Benepali en Erelzi zijn een biosimilar van Enbrel. Tumor Necrosis Factor (TNF) is een cytokine in het ontstekingsproces bij reumatoïde artritis. Etanercept bindt zich specifiek en met grote affiniteit aan TNF-α en lymfotoxine, waardoor de biologische activiteit van TNF wordt geremd en een door TNF gemedieerde cellulaire respons wordt voorkomen.
Kinetische gegevens
Resorptie | langzaam vanuit de s.c. injectieplaats. |
F | 76%. |
T max | ca. 48 uur. |
V d | 0,15 l/kg bij steady-state. |
T 1/2el | ca. 70 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum, tumornecrosefactor-α-blokker. Infliximab is een chimerisch IgG1 monoklonaal antilichaam dat met hoge affiniteit bindt aan zowel oplosbare als transmembrane vormen van TNF-α maar niet aan TNF-β. Hierdoor wordt het ontstekingsproces geremd.
Kinetische gegevens
F | ca. 58% (subcutaan). |
V d | i.v. ca. 0,04–0,06 l/kg, subcutaan 0,1–0,13 l/kg. |
T 1/2el | i.v.: ca. 8–9½ dag. Subcutaan: 11,3–13,7 dagen; Bij de meeste patiënten is infliximab na 8–12 weken nog aantoonbaar in serum na i.v.-toediening. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
etanercept hoort bij de groep TNF-alfa-blokkers.
Groepsinformatie
infliximab hoort bij de groep TNF-alfa-blokkers.