Samenstelling
Vabysmo XGVS Aanvullende monitoring Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 0,24 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Beovu XGVS Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor intraoculair gebruik
- Sterkte
- 120 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,165 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij de behandeling van nieuwe patiënten met natte leeftijdsgebonden maculadegeneratie is intravitreaal bevacizumab eerste keus. Geef als tweede keus aflibercept of ranibizumab (geen voorkeur). Bevacizumab heeft de voorkeur boven ranibizumab en aflibercept op basis van kostenverschillen, niet-inferioriteit en inzichten over systemische bijwerkingen. Zie voor meer informatie en de aanbevelingen ten aanzien van het switchen naar een biosimilar van een anti-VEGF middel de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023), module Keuze van anti-VEGF middel.
Overweeg bij mild centraal diabetisch macula oedeem en een nog goede visus (≥ 0,8), een afwachtend beleid met regelmatige controles (bv.. elke 3 maanden). Begin bij visusdaling op basis van centraal diabetisch macula oedeem te behandelen met een intravitreale VEGF-remmer. Start met bevacizumab, maar overweeg aflibercept bij een visus ≤ 0,4. Zie voor het verdere beleid de overige aanbevelingen in de module Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de NIV-richtlijn Diabetische retinopathie (2017).
Advies
Bij de behandeling van nieuwe patiënten met natte leeftijdsgebonden maculadegeneratie is intravitreaal bevacizumab eerste keus. Geef als tweede en derde keus aflibercept of ranibizumab (geen voorkeur). Bevacizumab heeft de voorkeur boven ranibizumab en aflibercept op basis van kostenverschillen, niet-inferioriteit en inzichten over systemische bijwerkingen. Zie voor meer informatie en de aanbevelingen ten aanzien van het switchen naar een biosimilar van een anti-VEGF middel de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023), module Keuze van anti-VEGF middel.
Brolucizumab kan worden overwogen als middel van vierde keuze, echter heeft het een minder gunstig bijwerkingenprofiel. Vanwege het verhoogde risico op intra-oculaire ontsteking met gelijktijdige retinale vasculitis en/of retinale vaatocclusie gelden er volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) specifieke aanbevelingen; zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Overweeg bij mild centraal diabetisch macula oedeem en een nog goede visus (≥ 0,8), een afwachtend beleid met regelmatige controles (bv. elke 3 mnd). Begin bij visusdaling op basis van centraal diabetisch macula oedeem te behandelen met een intravitreale VEGF-remmer. Start met bevacizumab, maar overweeg aflibercept bij een visus ≤ 0,4. Zie voor het verdere beleid de overige aanbevelingen in de module Behandeling van diabetisch macula oedeem (update 2023) van de NIV-richtlijn Diabetische retinopathie (2017).
Indicaties
Bij volwassenen met:
- Neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (natte LMD);
- Visusverslechtering als gevolg van diabetisch macula-oedeem (DME);
- Visusverslechtering door macula-oedeem als gevolg van retinale veneuze tak-occlusie (BRVO: 'Branch Retinal Vein Occlusion') of retinale veneuze stamocclusie (CRVO: 'Central Retinal Vein Occlusion').
Indicaties
Bij volwassenen met:
- neovasculaire ('natte') leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD);
- visusverslechtering door diabetisch macula-oedeem (DME).
Doseringen
Uitsluitend toedienen met geschikte druppelanesthesie en preoperatieve desinfectie met povidonjodium-oogdruppels, onder aseptische omstandigheden, en door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie.
Faricimab niet starten bij een intra-oculaire druk van ≥ 30 mmHg; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Controleer de medische voorgeschiedenis zorgvuldig op overgevoeligheidsreacties voor aanvang van de behandeling.
Neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (natte LMD)
Volwassenen (incl. ouderen)
Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/4 weken (maandelijks) in het aangetaste oog voor de eerste 4 doses. Pas daarna het behandelinterval individueel aan, op basis van een beoordeling van de ziekteactiviteit (anatomische en/of visuele parameters) 20 en/of 24 weken na aanvang van de behandeling. Overweeg bij patiënten zonder ziekteactiviteit toediening elke 16 weken (4 maanden), en bij patiënten met ziekteactiviteit elke 8 weken (2 maanden) of elke 12 weken (3 maanden). Als anatomische en/of visuele parameters veranderen, het behandelinterval hierop aanpassen; bij verslechtering het interval verkorten. Er zijn relatief weinig gegevens beschikbaar over de veiligheid van een behandelinterval van ≤ 8 weken tussen de injecties. Het controleschema moet worden vastgesteld door de behandelend oogarts, een maandelijkse controle tussen de injecties is niet vereist. Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Diabetisch macula–oedeem (DME)
Volwassenen (incl. ouderen)
Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/4 weken (maandelijks) in het aangetaste oog voor de eerste 4 doses. Pas daarna de behandelintervallen individueel aan volgens een 'treat and extend'-benadering. Op basis van de ziekteactiviteit (d.w.z. anatomische en/of visuele parameters) het behandelinterval verlengen tot elke 16 weken (4 maanden), in stappen van maximaal 4 weken. Als anatomische en/of visuele parameters veranderen, het behandelinterval hierop aanpassen; bij verslechtering het interval verkorten. Een behandelinterval ≤ 4 weken tussen de injecties is niet onderzocht voor deze indicatie. Het controleschema moet worden vastgesteld door de behandelend oogarts, een maandelijkse controle tussen de injecties is niet vereist. Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Macula-oedeem ten gevolge van BRVO of CRVO
Volwassenen (incl. ouderen)
Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/4 weken (maandelijks) in het aangetaste oog. Initieel kunnen 3 of meer opeenvolgende maandelijkse injecties nodig zijn. Pas daarna de behandelintervallen individueel aan volgens een 'treat and extend'-benadering. Verleng het behandelinterval op basis van de ziekteactiviteit (d.w.z. anatomische en/of visuele parameters), in stappen van maximaal 4 weken. Als de anatomische en/of visuele parameters veranderen, het behandelinterval hierop aanpassen; bij verslechtering het interval verkorten. Behandelintervallen < 4 weken en > 4 maanden tussen de injecties zijn niet onderzocht. Het controleschema moet worden vastgesteld door de behandelend oogarts, een maandelijkse controle tussen de injecties is niet vereist.
Ouderen: geen dosisaanpassing nodig voor patiënten ≥ 65 jaar. Er zijn beperkt gegevens over de veiligheid bij ouderen ≥ 85 jaar met natte LMD.
Verminderde lever- of nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Uitgestelde of gemiste dosis: beoordeel bij het volgende ingeplande bezoek of de behandeling moet worden voortgezet.
Toediening: De flacon is uitsluitend bestemd voor eenmalig gebruik en voor de behandeling van één oog.
Doseringen
Let op! de wegwerpspuit bevat een overmaat aan vloeistof; voorafgaand aan de injectie de overmaat verwijderen.
Uitsluitend toedienen met geschikte druppelanesthesie en preoperatieve desinfectie met povidonjodium-oogdruppels, onder aseptische omstandigheden, en door een oogarts met ervaring met intravitreale injectie.
Brolucizumab niet starten bij een intra-oculaire druk van ≥ 30 mmHg; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Neovasculaire (natte) leeftijdsgebonden maculadegeneratie (LMD)
Volwassenen (incl. ouderen)
Inductiebehandeling: Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/4 weken (maandelijks) voor de eerste 3 doses. Een beoordeling van de ziekteactiviteit wordt aanbevolen 16 weken (4 mnd) na start van de behandeling. Als alternatief kan 6 mg 1×/6 weken worden toegediend voor de eerste 2 doses. Een beoordeling van de ziekteactiviteit wordt aanbevolen 12 weken (3 mnd) na start van de behandeling. Een derde dosis kan worden toegediend op basis van ziekteactiviteit, te beoordelen aan de hand van gezichtsscherpte en/of anatomische parameters in week 12.
Onderhoudsbehandeling: Na de laatste oplaaddosis kunnen de behandelintervallen individueel worden aangepast op basis van ziekteactiviteit, te beoordelen aan de hand van gezichtsscherpte en/of anatomische parameters. Overweeg bij patiënten zonder ziekteactiviteit toediening elke 12 weken (3 mnd) en bij patiënten met ziekteactiviteit elke 8 weken (2 mnd). Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Diabetisch macula–oedeem (DME)
Volwassenen (incl. ouderen)
Intravitreale injectie: 6 mg (= 1 injectie van 0,05 ml) 1×/6 weken in het aangetaste oog voor de eerste 5 doses. Daarna de behandelintervallen individueel aanpassen op basis van de ziekteactiviteit (d.w.z. gezichtsscherpte en/of anatomische parameters). Overweeg bij patiënten zonder ziekteactiviteit toediening elke 12 weken (3 mnd) en bij patiënten met ziekteactiviteit elke 8 weken (2 mnd). Na 12 maanden behandeling kunnen bij patiënten zonder ziekteactiviteit behandelintervallen tot 16 weken (4 mnd) worden overwogen. Indien er geen effect (meer) optreedt de behandeling staken.
Verminderde lever- of nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Toediening: Uitsluitend voor eenmalig gebruik en voor de behandeling van één oog.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): verhoogde intraoculaire druk, cataract, oogpijn, loslating van het glasvocht, retinale pigment-epitheelscheur (alleen bij natte LMD), 'mouches volantes', conjunctivale bloeding.
Soms (0,1-1%): afname gezichtsscherpte, glasvochtbloeding, jeuk van het oog, oogirritatie, verhoogde traanproductie, oculaire hyperemie, wazig zien, iritis, uveïtis, iridocyclitis, vitritis, gevoel van een vreemd lichaam in het oog, geschaafde cornea, endoftalmitis, netvliesscheur, regmatogene netvliesloslating, conjunctivale hyperemie.
Zelden (0,01-0,1%): traumatisch cataract.
Verder zijn gemeld: arteriële trombotische complicaties; zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Retina vasculitis, retinale occlusieve vasculitis.
Bijwerkingen
De meeste bijwerkingen kunnen worden toegeschreven aan de oculaire injectieprocedure.
Lokaal
Vaak (1-10%): verhoogde intra-oculaire druk, cataract, oogpijn, glasvochtloslating, glasvochtbloeding, retinale bloeding, retinale vaatocclusie, retinascheur, retinale pigment-epitheelscheur, uveïtis, iritis, iridocyclitis, 'mouches volantes', keratitis punctata, abrasie van de cornea, conjunctivale bloeding, conjunctivitis, wazig zien.
Soms (0,1-1%): blindheid, endoftalmitis, retinaloslating, loslating van het retinale pigmentepitheel, vitritis, ontsteking in en/of 'flare' van de voorste oogkamer, (epi)scleritis, cornea-oedeem, conjunctivale hyperemie, verhoogde traanproductie.
Verder zijn gemeld: retinale vaatocclusie, retinale vasculitis; vooral bij vrouwen en Japanse patiënten. Zie voor meer informatie Waarschuwingen en voorzorgen.
Intra-oculaire ontstekingsverschijnselen treden vaker op bij patiënten met verhoogde antilichaamvorming; zie voor meer informatie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Systemisch
Vaak (1-10%): overgevoeligheidsreacties zoals huiduitslag, urticaria, jeuk en erytheem.
Bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers zijn niet-oculaire bloedingen en arteriële trombotische complicaties gemeld. Er is een theoretisch risico op arteriële trombo-embolische aandoeningen, waaronder het optreden van een hersen- of myocardinfarct, na intravitreaal gebruik van brolucizumab ten gevolge van systemische VEGF-remming; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Interacties
Er zijn geen gegevens beschikbaar over gelijktijdig gebruik met andere anti-VEGF-geneesmiddelen in hetzelfde oog. Gelijktijdige toediening met andere anti-VEGF middelen (zowel systemisch als oculair) wordt ontraden.
Interacties
Over gelijktijdig gebruik met andere anti-VEGF-geneesmiddelen (systemisch of oculair) zijn geen gegevens beschikbaar; dergelijk gelijktijdig gebruik wordt ontraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren zijn bij toepassing van supratherapeutische doses geen aanwijzingen voor schadelijkheid. VEGF is een groeifactor die belangrijk is tijdens de zwangerschap, daarom kunnen VEGF-remmers (remming vorming van bloedvaten) de embryonale en foetale ontwikkeling negatief beïnvloeden. Hoewel de verwachte systemische blootstelling na intraoculaire toediening laag is, zijn schadelijke effecten bij de foetus en/of op de placenta op grond van het werkingsmechanisme niet uit te sluiten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Volgens de fabrikant dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 3 maanden na de laatste intravitreale injectie.
Zwangerschap
Brolucizumab passeert waarschijnlijk niet makkelijk de placenta.
Teratogenese: Bij mens en dier, onvoldoende gegevens. VEGF is een groeifactor die belangrijk is tijdens de zwangerschap, daarom kunnen VEGF-remmers (remming vorming van bloedvaten) de embryonale en foetale ontwikkeling negatief beïnvloeden. Hoewel de verwachte systemische blootstelling na intraoculaire toediening zeer laag is, zijn schadelijke effecten bij de foetus en/of op de placenta op grond van het werkingsmechanisme niet geheel uit te sluiten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Volgens de fabrikant dient een vruchtbare vrouw adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 1 maand na de laatste intravitreale injectie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, zowel bij mens als dier. Hoewel de verwachte systemische blootstelling bij de moeder na intraoculaire toediening laag is, zijn nadelige effecten bij de zuigeling niet uit te sluiten.
Advies: Vanwege ontbrekende gegevens het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, zowel bij mens als dier. Hoewel de verwachte systemische blootstelling bij de moeder na intraoculaire toediening zeer laag is, zijn nadelige effecten bij de zuigeling niet geheel uit te sluiten.
Advies: Vanwege ontbrekende gegevens het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden. Volgens de fabrikant het geven van borstvoeding ontraden tot ten minste 1 maand na de laatste intravitreale injectie.
Contra-indicaties
- actieve of vermoede (peri)oculaire infectie;
- actieve intraoculaire ontsteking.
Contra-indicaties
- actieve of vermoede (peri)oculaire infectie;
- actieve intra-oculaire ontsteking;
- volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023): bij een voorgeschiedenis van intra-oculaire ontsteking of retinale occlusie in de afgelopen 12 maanden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Intravitreale injectie en reacties: Instrueer de patiënt om mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (intra-oculaire ontsteking, glasvochtbloeding, netvliesloslating en/of -scheur, traumatisch cataract) direct te melden. Laat daarbij direct contact opnemen bij de volgende klachten: oogpijn, (toename van de) roodheid van het oog, wazig of verminderd zicht, een toegenomen aantal kleine deeltjes in het zicht ('mouches volantes'), of een verhoogde gevoeligheid voor licht (fotofobie). Een verhoogde injectiefrequentie kan een verhoogd risico geven op complicaties als gevolg van de procedure.
Immunogeniciteit door antilichaamvorming kan zich ook uiten in (een toename van de ernst van) een intraoculaire ontsteking (zie bovenstaande alinea). Na langdurige toediening werden bij 13,8%, 9,6% en 14,4% van de patiënten met resp. natte LMD, DME en RVO, antilichamen tegen faricimab gedetecteerd. De incidentie van intraoculaire ontsteking en ernstige oculaire bijwerkingen was hoger in aanwezigheid van antilichamen. Antilichaamvorming tegen faricimab werd niet geassocieerd met een veranderde klinische werkzaamheid of systemische farmacokinetiek.
Retinale pigmentepitheelscheur: Wees voorzichtig bij natte LMD-patiënten met risicofactoren voor de ontwikkeling van een retinale pigmentepitheelscheur (RPE-scheur) zoals bij uitgebreide en/of hoge loslating van het retinale pigmentepitheel (RPE-loslating). Een RPE-scheur komt vaak voor bij natte LMD-patiënten met RPE-loslating én die intravitreaal worden behandeld met anti-VEGF-middelen, waaronder faricimab. Na intravitreale behandeling met faricimab trad het merendeel van deze RPE-scheuren (incidentie 2,9%) op tijdens de oplaadfase, en waren licht tot matig van ernst, zonder impact op het gezichtsvermogen.
Arteriële trombotische voorvallen zijn gemeld bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers, waaronder faricimab. Volgens de fabrikant is er een theoretisch risico dat deze geassocieerd zijn met VEGF-remming. Volgens de richtlijnen Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) en Diabetische retinopathie (update 2023) zijn er bij de behandeling met anti-VEGF middelen geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op arterieel trombo-embolische voorvallen.
Controleer bij patiënten met slecht gereguleerd glaucoom, de intra-oculaire druk en de perfusie van de oogzenuw (papil) wegens het mogelijk optreden van toename van de intra-oculaire druk binnen 60 min na intravitreale injectie, waaronder met faricimab. Injecteer geen faricimab als de intraoculaire druk ≥ 30 mmHg bedraagt. Steriele paracentese-uitrusting dient uit voorzorg beschikbaar te zijn.
Behandeling onderbreken bij:
- regmatogene netvliesloslating, stadium 3 of 4 maculaire gaten en retinale breuk; de behandeling niet hervatten totdat een geschikte herstellende ingreep is uitgevoerd;
- een afname in de best gecorrigeerde gezichtsscherpte (BCVA) van ≥ 30 letters vergeleken met de laatste beoordeling; de behandeling niet eerder dan de volgende ingeplande behandeling hervatten;
- een intra-oculaire druk ≥ 30 mmHg;
- een subretinale bloeding in het centrum van de fovea óf als de bloeding ≥ 50% van het totale laesie-oppervlak is;
- een intraoculaire operatieve ingreep in de afgelopen of komende 28 dagen; de behandeling niet eerder dan de volgende ingeplande injectie hervatten.
Bilaterale toediening: De veiligheid en werkzaamheid van toediening in beide ogen tegelijkertijd zijn niet onderzocht. Bilaterale toediening kan bijwerkingen veroorzaken in beide ogen en/of mogelijk leiden tot een verhoogde systemische blootstelling met een groter risico op systemische bijwerkingen.
Er is relatief weinig ervaring bij:
- DME-patiënten met diabetes type 1, bij een HbA1c hoger dan 10% en bij een hoog-risico proliferatieve diabetische retinopathie;
- hoge bloeddruk (≥ 140/90 mmHg) en vaatziekten;
- een behandelinterval dat aanhoudend 8 weken of korter is; dit kan geassocieerd zijn met een verhoogd risico op (ernstige) oculaire en systemische bijwerkingen;
- actieve systemische infecties;
- patiënten met natte LMD en RVO ≥ 85 jaar.
Er is geen ervaring bij:
- patiënten met diabetes of RVO met niet-gecontroleerde hypertensie;
- patiënten met RVO bij wie eerdere behandeling heeft gefaald.
Waarschuwingen en voorzorgen
Intravitreale injectie en reacties: Controleer de patiënt in de week na de intravitreale injectie, zodat bij het optreden van een infectie vroegtijdige behandeling mogelijk is. De patiënt instrueren om mogelijke symptomen van endoftalmitis of van overige reacties samenhangend met de intravitreale injectie (intra-oculaire ontsteking, glasvochtbloeding, retinaloslating en/of scheur, traumatisch cataract) direct te melden. Daarbij direct contact laten opnemen bij één of meer van de volgende klachten: oogpijn of toegenomen ongemak, toename van de roodheid van het oog, waziger zien of verminderd zicht, een toegenomen aantal zwevende kleine deeltjes in het zicht, of een verhoogde gevoeligheid voor licht (fotofobie).
Het risico op een intra-oculaire ontsteking, vaak gepaard gaande met retinale vasculitis en/of retinale vaatocclusie, na intravitreale injectie met brolucizumab is in de eerste 6 maanden van behandeling het grootst. Volgens de NOG-richtlijn Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) gelden er daarom specifieke aanbevelingen bij de toepassing:
- Geef brolucizumab niet in beide ogen op hetzelfde moment;
- Geef brolucizumab niet in ogen met een actieve of doorgemaakte intra-oculaire ontsteking of doorgemaakte retinale (occlusieve) vasculitis in de voorafgaande 12 maanden;
- Bespreek de bijwerkingen en instrueer de patiënt om zich extra te laten controleren bij klachten zoals 'floaters', visusdaling of fotofobie;
- Controleer 2–4 weken na iedere intravitreale injectie met brolucizumab op intra-oculaire ontsteking en retinale (occlusieve) vasculitis gedurende de eerste 6 maanden. Maak bij twijfel een fluorescentie angiogram;
- Staak de behandeling direct in geval van een intra-oculaire ontsteking en/of retinale vasculitis.
Volgens de fabrikant moet het interval tussen twee doses tijdens de onderhoudsbehandeling minstens 8 weken bedragen, vanwege de hogere incidentie van intra-oculaire ontsteking (waaronder retinale vasculitis) en retinale vaatocclusie bij een korter interval.
Immunogeniciteit door antilichaamvorming kan zich ook uiten in (een toename van de ernst van) een intra-oculaire ontsteking (zie bovenstaande alinea). Na langdurige toediening werden bij 23–25% van de LMD-patiënten en bij 16–23% van de DME-patiënten (na 88 weken resp. 96 weken toediening) antilichamen tegen brolucizumab gedetecteerd, en werden er een groter aantal bijwerkingen met betrekking tot intra-oculaire ontsteking waargenomen. Antilichamen tegen brolucizumab werden niet geassocieerd met een veranderde klinische werkzaamheid.
Behandeling staken bij regmatogene retinale loslating of stadium 3 of 4 maculaire gaten. Loslating van het retinapigment-epitheel (RPE) met een grote afmeting en/of hoge intensiteit is een risicofactor voor het ontwikkelen van een scheur in het RPE-blad.
Arteriële trombotische voorvallen; De fabrikant adviseert bij een voorgeschiedenis van een TIA, beroerte of myocardinfarct in de voorafgaande 3 maanden voorzichtig te zijn, vanwege relatief weinig gegevens over de veiligheid bij de behandeling van deze patiënten met intravitreale VEGF-remmers. Arteriële trombotische voorvallen zijn gemeld bij gebruik van intravitreale VEGF-remmers en er is een theoretisch risico dat deze geassocieerd zijn met VEGF-remming. Volgens de richtlijnen Leeftijdsgebonden maculadegeneratie (2023) en Diabetische retinopathie (update 2023) zijn er bij de behandeling met anti-VEGF middelen geen aanwijzingen voor een verhoogd risico op arterieel trombo-embolische voorvallen.
Toename intra-oculaire druk: Controleer bij patiënten met slecht gereguleerd glaucoom, de intra-oculaire druk en de perfusie van de oogzenuw (papil) wegens het mogelijk optreden van toename van de intra-oculaire druk binnen 30–60 min na injectie. Injecteer geen brolucizumab als de intra-oculaire druk ≥ 30 mmHg bedraagt. Steriele paracentese-uitrusting dient uit voorzorg beschikbaar te zijn.
Behandeling onderbreken of niet starten bij:
- een afname in de best gecorrigeerde gezichtsscherpte (BCVA) van ≥ 30 letters vergeleken met de laatste beoordeling;
- een intra-oculaire druk ≥ 30 mmHg;
- een retinascheur;
- een subretinale bloeding in het centrum van de fovea óf als de bloeding ≥ 50% van het totale laesie-oppervlak is;
- een intra-oculaire operatieve ingreep in de afgelopen of komende 28 dagen.
Bij diabetespatiënten met een HbA1c > 10% of met proliferatieve diabetische retinopathie is relatief weinig ervaring. Er is geen ervaring bij diabetespatiënten met niet-gecontroleerde hypertensie.
Onderzoeksgegevens
- De veiligheid en werkzaamheid van toediening in beide ogen tegelijkertijd en bij kinderen is niet onderzocht;
- Brolucizumab is niet onderzocht bij een verminderde leverfunctie; naar verwachting heeft een leverfunctiestoornis geen invloed op de (zeer geringe) systemische blootstelling, omdat het metabolisme niet afhangt van de leverfunctie; zie ook de rubriek Kinetische gegevens;
- Een lichte tot matig-ernstige nierfunctiestoornis heeft geen invloed op de totale systemische blootstelling. Brolucizumab is niet onderzocht bij een ernstige nierfunctiestoornis.
Overdosering
Controleer in geval van overdosering (toediening van een groter dan aanbevolen injectievolume) de intraoculaire druk en behandel deze indien nodig.
Overdosering
Controleer in geval van overdosering (toediening van een groter dan aanbevolen injectievolume) de intra-oculaire druk en behandel deze indien nodig.
Eigenschappen
Faricimab is een gehumaniseerd monoklonaal (IgG1) antilichaam bereid via recombinant-DNA-techniek in ovariumcellen van de Chinese hamster. Het bindt aan angiopoëtine-2 (Ang-2) en vasculaire endotheliale groeifactor A (VEGF-A) en remt hiermee de werking van deze eiwitten. Ang-2 en VEGF-A verhogen synergetisch de vasculaire permeabiliteit en stimuleren neovascularisatie. Door remming van zowel Ang-2 als VEGF-A vermindert faricimab de vasculaire permeabiliteit en ontsteking, remt het de pathologische angiogenese en herstelt het de vasculaire stabiliteit.
Kinetische gegevens
Resorptie | De plasmaconcentratie is zeer laag, naar verwachting ca. 600× en 6000× lager dan de concentratie in kamerwater resp. glasvocht. |
T max | ca. 2 dagen (plasma). |
Overig | Er treedt geen accumulatie op in het glasachtig lichaam of in plasma na maandelijkse toediening. |
Metabolisering | Wordt naar verwachting in lysosomen gekataboliseerd tot kleine peptiden en aminozuren, die renaal kunnen worden uitgescheiden, op een vergelijkbare manier als de eliminatie van endogeen IgG. |
T 1/2el | ca. 7,5 dagen (oculair en systemisch). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Brolucizumab is een gehumaniseerd monoklonaal Fv-antilichaamfragment bestaande uit één keten (scFv). Het bindt met een hoge affiniteit aan VEGF-A-isovormen en voorkomt daarmee dat VEGF-A bindt aan de receptoren (VEGFR-1 en VEGFR-2). Door de binding van VEGF-A te remmen, onderdrukt brolucizumab endotheliale celproliferatie, waardoor pathologische neovascularisatie wordt verminderd en de vasculaire doorlaatbaarheid afneemt.
Kinetische gegevens
T max | < 1 dag (plasma). |
Metabolisering | niet afhankelijk van de lever- (of nier)functie; naar verwachting via proteolyse. |
Eliminatie | passief via de urine. |
T 1/2el | 4,3 ± 1,9 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
faricimab hoort bij de groep maculadegeneratiemiddelen.
Groepsinformatie
brolucizumab hoort bij de groep maculadegeneratiemiddelen.