Samenstelling
Imbruvica XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 140 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 140 mg, 280 mg, 420 mg, 560 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Kisqali (als succinaat) XGVS Aanvullende monitoring Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 200 mg
Bevat tevens: sojalecithine.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Het Zorginstituut is tot de conclusie gekomen dat ibrutinib aan de stand van de wetenschap en praktijk voldoet bij fitte patiënten ≤65-70 jaar zonder del17p of TP53 mutatie met een ongemuteerd IGHV, fitte patiënten >65-70 jaar zonder del17p of TP53 mutatie en niet fitte patiënten zonder del17p of TP53 mutatie (meer informatie via de links naar de ZIN-rapporten hieronder).
De geldende behandelrichtlijn voor chronische lymfatische leukemie (CLL), morbus Waldenström en mantelcellymfoom (MCL) staan op hovon.nl.
Advies
Zie voor de adviezen van ribociclib de Commissie BOM (onder ribociclib).
Zie voor de behandeling van mammacarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Indicaties
Behandeling van volwassenen met B-cel lymfomen:
- als monotherapie óf in combinatie met obinutuzumab of rituximab of venetoclax bij chronische lymfatische leukemie (CLL) die niet eerder behandeld is.
- als monotherapie óf in combinatie met bendamustine en rituximab bij chronische lymfatische leukemie (CLL) die ten minste één keer eerder behandeld is.
- bij macroglobulinemie van Waldenström (WM):
- in combinatie met rituximab.
- als monotherapie bij ziekte die ten minste één keer eerder is behandeld óf als eerstelijnsbehandeling indien chemo-immunotherapie niet geschikt is.
- als monotherapie bij gerecidiveerd of refractair mantelcellymfoom (MCL).
Indicaties
Mammacarcinoom
- Lokaal gevorderd of gemetastaseerd hormoonreceptorpositief (HR-positief), humane epidermale-groeifactorreceptor 2-negatief (HER2-negatief) mammacarcinoom, in combinatie met een aromataseremmer of fulvestrant (als eerste endocriene therapie), of als eerdere endocriene therapie is gegeven. Combineer bij pre- of perimenopauzale vrouwen de endocriene therapie met een gonadoreline-agonist.
Doseringen
Bij een hoge tumorlast vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase. Dit vanwege het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom.
Chronische lymfatische leukemie (CLL) en macroglobulinemie van Waldenström (WM)
Volwassenen (incl. ouderen)
420 mg 1×/dag, al dan niet in combinatie met obinutuzumab, rituximab of venetoclax. De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. In combinatie met venetoclax bij niet eerder behandeld CLL, ibrutinib toedienen als monotherapie gedurende 3 cycli van 28 dagen, gevolgd door 12 cycli combinatietherapie.
Mantelcellymfoom
Volwassenen (incl. ouderen)
560 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot aan ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6): 280 mg 1×/dag; bij een matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): 140 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: bij een lichte tot matige nierfunctiestoornis (creatinineklaring > 30 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig.
Bij combinatie met een matige CYP3A4-remmer (zie Interacties) de dosis verlagen tot 280 mg 1×/dag. Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer de dosis verlagen tot 140 mg 1×/dag, of het gebruik van ibrutinib gedurende maximaal 7 dagen onderbreken.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (hartfalen, hartaritmiën, neutropenie graad ≥ 3 met infectie of koorts, hematologische toxiciteit graad 4, nieuwe of verergerende niet-hematologische toxiciteit graad ≥ 3) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een gemiste dosis zo snel mogelijk op dezelfde dag innemen en de volgende dag doorgaan met het normale schema.
Toediening
- De capsules of tabletten op een vast tijdstip van de dag innemen met een glas water. De capsules of tabletten heel doorslikken (zonder te breken of kauwen, zonder de capsules te openen).
- Vermijd in verband met het verhogen van de blootstelling aan ibrutinib het nuttigen van grapefruit- of pompelmoessap of pomerans (zure sinaasappel) tijdens de behandeling.
Doseringen
Lokaal gevorderd of gemetastaseerd HR-positief, HER2-negatief mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 jaar)
600 mg 1×/dag gedurende 21 dagen, gevolgd door 7 dagen géén behandeling (= cyclus van 28 dagen). In combinatie geven met een letrozol (of een andere aromataseremmer) óf fulvestrant. De aromataseremmer gedurende de hele cyclus van 28 dagen eenmaal daags innemen; fulvestrant op dag 1, 15 en 29 en daarna 1×/maand. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
In combinatie met sterke CYP3A4-remmers (alleen indien noodzakelijk): 400 mg 1×/dag. Indien de dosis van ribociclib al eerder was verlaagd tot 400 mg, dan bij het opstarten van de sterke CYP4A4-remmer 200 mg 1×/dag geven. Indien de dosis al eerder was verlaagd tot 200 mg, dan de behandeling van ribociclib onderbreken bij opstarten van de sterke CYP3A4-remmer. Bij staken van de sterke CYP3A4-remmer na ten minste 5 eliminatiehalfwaardetijden van de betreffende werkzame stof (raadpleeg de betreffende geneesmiddeltekst) de dosis van ribociclib weer ophogen tot het niveau van vóór het opstarten van de sterke CYP3A4-remmer. Zie voor meer informatie de rubriek Interacties.
Verminderde leverfunctie: Bij een licht verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 5–6) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij matig tot ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 7–15) is de aanbevolen startdosis 400 mg 1×/dag (op basis van farmacokinetisch onderzoek). Ribociclib is niet formeel onderzocht bij een matig tot ernstig verminderde leverfunctie.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30 ml/min) is een aanpassing van de dosering niet nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) is de aanbevolen startdosis 200 mg 1×/dag (op basis van farmacokinetisch onderzoek), met zorgvuldige controle op bijwerkingen.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (o.a. neutropenie, hepatobiliaire toxiciteit, verlenging QT-tijd, interstitiële longziekte) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabellen 1 t/m 6).
Vergeten of uitbraken van een dosis: neem géén nieuwe tablet in, maar vervolg het normale innameschema.
Toediening: de tabletten in hun geheel (zonder kauwen, breken of verpulveren) doorslikken met of zonder voedsel, iedere dag op ongeveer hetzelfde tijdstip, bij voorkeur 's morgens. Nuttig géén grapefruit-/pompelmoessap (zie de rubriek Interacties). Neem géén tablet in die niet intact is (gebarsten, etc.).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Pneumonie (mogelijk fataal), bovensteluchtweginfectie. Hoofdpijn, duizeligheid. Hemorragie (bv. blauwe plek). Misselijkheid, braken, stomatitis, diarree, obstipatie, dyspepsie. Perifere neuropathie. Huidinfectie, huiduitslag. Gewrichtspijn, skelet- en spierpijn, spierspasmen. Koorts, perifeer oedeem. Neutropenie, trombocytopenie, lymfocytose. Stijging serumcreatininespiegel.
Vaak (1-10%): sepsis (mogelijk fataal), febriele neutropenie. Atriumfibrilleren, hartfalen. Perifere neuropathie. Interstitiële longziekte (mogelijk fataal), sinusitis. Bloedneus. Niet-melanome huidkanker (basaalcelcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom), urticaria, erytheem, petechiën, onychoclase. Droge mond. Wazig zien. Acuut nierfalen. Urineweginfectie. Hyperurikemie. Leukocytose.
Soms (0,1-1%): subduraal hematoom, TIA, CVA, ischemische beroerte, ventriculaire tachyaritmie, hartstilstand. Tumorlysissyndroom. Angio-oedeem, panniculitis, neutrofiele dermatosen, pyogeen granuloom, cutane vasculitis. Reactivatie HBV (mogelijk fataal), aspergillose, cryptokokkose, infectie met Pneumocystis jiroveci (mogelijk fataal). Leverfalen.
Zelden (0,01-0,1%): leukostase. Stevens-Johnsonsyndroom
Verder zijn gemeld: gastro-intestinale bloeding, intracraniële bloeding, hematurie. Atriumflutter. Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML). Hepatitis E-infectie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): dyspneu, hoest. Stomatitis, misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, (boven)buikpijn, dyspepsie. Verminderde eetlust. Infecties, zoals urineweginfectie, luchtweginfectie, gastro-enteritis en sepsis (< 1%). Hoofdpijn, duizeligheid. Rugpijn. Vermoeidheid, asthenie, koorts, perifeer oedeem. Huiduitslag (waaronder maculopapuleuze huiduitslag), jeuk, alopecia. Stijging ALAT, ASAT en bloedbilirubine. Leukopenie, neutropenie (bij ca. 74%; CTCAE-graad 3 of 4 bij ca. 59%), anemie, lymfopenie.
Vaak (1-10%): syncope, verlengde QT-tijd. Interstitiële longziekte (incl. pneumonitis). Dysgeusie. Hepatotoxiciteit zoals hepatocellulaire schade, auto-immuunhepatitis en leverfalen. Erytheem, droge huid, vitiligo. Vertigo. Droge ogen, toegenomen traanvorming. Droge mond, orofaryngeale pijn. Hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie. Trombocytopenie, febriele neutropenie.
Zelden (0,01-0,1%): erythema multiforme.
Verder zijn gemeld: toxische epidermale necrolyse (TEN).
Interacties
Matige of sterke CYP3A4-inductoren zoals rifampicine, carbamazepine en fenytoïne kunnen de plasmaconcentratie van ibrutinib verlagen; gelijktijdig gebruik wordt ontraden. Gelijktijdig gebruik van de enzyminductor sint-janskruid is gecontra-indiceerd. Gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers vermijden, omdat de blootstelling aan ibrutinib significant toeneemt; voorbeelden zijn ritonavir, cobicistat, claritromycine, itraconazol, voriconazol, ketoconazol en posaconazol. Indien gelijktijdig gebruik toch noodzakelijk is, de dosering verlagen en nauwlettend controleren op toxiciteit. Bij combinatie met een matige CYP3A4-remmer, zoals atazanavir, fosamprenavir, erytromycine, fluconazol, aprepitant, ciprofloxacine, crizotinib, imatinib, diltiazem, verapamil, amiodaron eveneens de dosering van ibrutinib naar beneden aanpassen, zie de rubriek Dosering.
Hemorragie kan zowel met als zonder trombocytopenie optreden. Bij gelijktijdig gebruik van trombocytenaggregatieremmers of anticoagulantia is er meer kans op bloedingen; gelijktijdig gebruik met vitamine K-antagonisten wordt ontraden. Vermijd supplementen met visolie en vitamine E.
In theorie kunnen geneesmiddelen die de pH van de maag verhogen (bv. protonpompremmers) de blootstelling aan ibrutinib verlagen, vanwege pH-afhankelijke oplosbaarheid.
In vitro remt ibrutinib Pgp en BCRP en kan daarmee de blootstelling aan substraten van deze transporters verhogen. Vanwege een eventuele remming van intestinaal Pgp of BCRP uit voorzorg (oraal toegediende) geneesmiddelen die Pgp- of BCRP-substraten zijn en een smalle therapeutische breedte hebben (bv. digoxine, colchicine, dabigatran, methotrexaat, rosuvastatine) ten minste 6 uur vóór óf na ibrutinib innemen.
Interacties
Ribociclib wordt in belangrijke mate gemetaboliseerd door CYP3A4. Combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals claritromycine, itraconazol, posaconazol, voriconazol, sommige HIV-proteaseremmers, grapefruit-/pompelmoessap)) vermijden. Indien een sterke CYP3A4-remmer toch noodzakelijk is, moet de dosis van ribociclib worden verlaagd (zie de rubriek Dosering). De aanbevolen dosisaanpassingen zijn echter niet in klinisch onderzoek onderzocht; daarom zorgvuldig controleren op bijwerkingen door ribociclib. Bij combinatie met een matig-sterke CYP3A4-remmer (zoals erytromycine, fluconazol, verapamil, diltiazem, aprepitant) hoeft de dosis van ribociclib niet te worden aangepast; controleer echter in dat geval ook extra op bijwerkingen.
Vermijd gelijktijdig gebruik met tamoxifen, omdat de blootstelling aan tamoxifen ongeveer tweemaal hoger wordt.
Vermijd combinatie met sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine, fenobarbital, sint-janskruid) vanwege een verlaging van de blootstelling aan ribociclib. Bij combinatie met minder sterke inductoren zoals efavirenz is er een kans op verminderde werkzaamheid, vooral bij toegepaste lagere doses ribociclib (400 mg of 200 mg 1×/dag).
Ribociclib is zelf een matig tot sterke CYP3A4-remmer (matig-sterk bij een dosis van 400 mg, sterk bij een dosis van 600 mg). Wees daarom voorzichtig of vermijd de combinatie met geneesmiddelen die in belangrijke mate door CYP3A4 worden gemetaboliseerd én een nauwe therapeutische breedte hebben zoals alfuzosine, domperidon, kinidine, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, everolimus, sommige statinen, alfentanil, fentanyl, methadon, carbamazepine, alprazolam, oraal midazolam, pimozide, quetiapine, ergotamine, vinca-alkaloïden, PDE-5-remmers, sommige calciumantagonisten en sommige HIV-proteaseremmers.
Mogelijk remt ribociclib de geneesmiddeltransporters Pgp, BCRP, OAT1B1/1B3, OCT1, OCT2, MTE1 en BSEP (op basis van in vitro-gegevens). Wees voorzichtig en controleer op bijwerkingen bij de combinatie met geneesmiddelen die gebruik maken van deze transporters en tevens een smalle therapeutische breedte hebben zoals digoxine, pravastatine, rosuvastatine en metformine.
Vermijd de combinatie met andere geneesmiddelen die het QT-interval verlengen zoals amiodaron, kinidine, disopyramide, sotalol, domperidon, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, methadon, macrolide antibiotica, fluorchinolonen, enkele antimycotica, chloroquine, pimozide, selectieve serotonine 5HT3- receptorantagonisten (granisetron, ondansetron).
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in supratherapeutische doses schadelijk gebleken (verhoogd post-implantatieverlies, verhoogd aantal malformaties van de viscerae (hart- en grootste bloedvaten), skeletvariaties).
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend. Bij dieren misvormingen en varianten van uitwendige en inwendige organen en het skelet. Tevens lager gewicht van de foetus.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Bij dieren zijn bij therapeutische doseringen antiproliferatieve effecten op de kiemcellen in de testes waargenomen, met als gevolg atrofie van de tubuli seminiferi.
Overig: Een mogelijk nog vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens én tot ten minste 21 dagen na de therapie; tevens vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Bij dieren ja, met een hogere concentratie ribociclib in de moedermelk ten opzichte van het bloedplasma.
Advies: Geen borstvoeding geven tot ten minste 21 dagen na de laatste dosis.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor soja of pinda.
Waarschuwingen en voorzorgen
Lever: gevallen van hepatotoxiciteit, hepatitis E en reactivatie van HBV, waaronder met fatale gevolgen, zijn gemeld. De tijd tot het ontstaan van hepatitis-B-reactivatie is variabel, zonder duidelijk patroon. Controleer voorafgaand aan de behandeling de leverfunctie en op een HBV-infectie. Controleer tijdens de behandeling periodiek op veranderingen in leverfunctieparameters. Consulteer een hepatoloog voor de behandeling van patiënten bij wie een levervoorval is vastgesteld. Toepassing bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) wordt niet aangeraden vanwege een aanzienlijk verhoogde blootstelling aan ibrutinib.
Nieren: er is geen onderzoek gedaan in geval van ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min) of bij dialysepatiënten. Bij lichte tot matige nierinsufficiëntie extra letten op voldoende hydratie en regelmatig de serumcreatininewaarde controleren.
Voer maandelijks een complete bloedtelling uit vanwege de bijwerkingen anemie, neutropenie en trombocytopenie. Leukostase is gemeld; bij een groot aantal circulerende lymfocyten (> 400 × 109/l) overwegen de behandeling tijdelijk te staken en pas zonodig hydratie en/of cytoreductie ('debulking') toe.
Controleer tevens op tekenen van (bacteriële, virale of schimmel-) infectie; in aanwezigheid van neutropenie kunnen deze fataal verlopen. Overweeg een profylactische behandeling bij een vergroot risico op opportunistische infecties.
Cardiovasculaire effecten:fatale en ernstige hartaritmiën en hartfalen zijn gemeld. Met name ouderen met een ECOG-performancestatus ≥ 2 hebben een verhoogde kans hierop. Atriumfibrilleren, atriumflutter, ventriculaire tachyaritmie en hartfalen kunnen met name optreden bij acute infecties, hypertensie, cardiale risicofactoren en bij atriumfibrilleren in de voorgeschiedenis. Controleer alle patiënten periodiek op tekenen van klinische achteruitgang van de hartfunctie en behandel indien nodig. Overweeg verder onderzoek (bv. ECG) indien aangewezen. Bij ontstaan van atriumfibrilleren alleen bij veel kans op trombo-embolische ziekten en indien alternatieven voor ibrutinib niet geschikt zijn, een behandeling met antitrombotica overwegen; dit in verband met het bloedingsrisico van ibrutinib. Bij symptomen van ventriculaire tachyaritmie de behandeling (tijdelijk) staken. Na dosisverlaging of staken verdween of verbeterde hartfalen in enkele gevallen. Er is geen onderzoek gedaan bij patiënten met ernstige cardiovasculaire ziekten.
Tijdens de therapie zijn ischemische aandoeningen zoals CVA en TIA gemeld met of zonder gelijktijdig atriumfibrilleren en/of hypertensie, meestal treden deze ischemische aandoeningen na enkele maanden op. Controleer regelmatig op verschijnselen hiervan.
Vanwege de kans op hypertensie de bloeddruk regelmatig controleren tijdens de behandeling en zo nodig antihypertensieve therapie instellen of aanpassen.
Hemorragie kan zowel met als zonder trombocytopenie optreden; het mechanisme hierachter is niet helemaal duidelijk. De toediening bij voorkeur ten minste 3–7 dagen voorafgaand aan een operatie staken, vanwege meer kans op bloedingen.
Monitor op longklachten die kunnen duiden op een interstitiële longziekte (ILD). Indien deze optreden de behandeling onderbreken en de ILD behandelen. Weeg baten en risico's af vóór een eventuele herstart van de behandeling met ibrutinib en volg bij herstarten de richtlijnen voor dosisaanpassingen (zie de rubriek Doseringen).
Controleer op tekenen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zoals ontwikkeling of verergering van neurologische, cognitieve of gedragsmatige afwijkingen. Bij vermoeden van PML de behandeling onderbreken en passende diagnostiek verrichten. Als de diagnose PML wordt bevestigd de behandeling definitief staken.
Tijdens de therapie kan niet-melanome huidkanker optreden. Controleer regelmatig op verschijnselen hiervan.
Informeer de patiënt dat tijdens de therapie (fatale) hemofagocytaire lymfohistiocytose (HLH) kan optreden door pathologische immuunactivering met symptomen van extreme systemische ontsteking, gekenmerkt door koorts, hepatosplenomegalie, hypertriglyceridemie, een hoog serumferritine en cytopenieën. Evalueer direct bij vroege manifestaties van pathologische immuunactivering en overweeg de diagnose HLH.
Na het staken van de behandeling met ibrutinib is miltruptuur gemeld. Controleer bij onderbreking of staken zorgvuldig de ziektestatus en miltgrootte (bv. met klinisch onderzoek, echografie). Overweeg een miltruptuur bij pijn in de linker bovenbuik of aan de schouderpunt.
Toepassing bij kinderen < 18 jaar ontraden omdat de werkzaamheid niet is vastgesteld. Er zijn geen gegevens bij:
- ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) of bij dialyse;
- ernstige cardiovasculaire ziekte;
- congenitale hemorragische diathese.
Waarschuwingen en voorzorgen
Verlenging QT-interval: vóór aanvang van de behandeling het ECG beoordelen en de behandeling alleen starten indien de QTcF-tijd < 450 ms bedraagt. Na aanvang van de behandeling na ca. 14 dagen (eerste cyclus) opnieuw een ECG maken, en daarna indien geïndiceerd. Onderbreek de behandeling bij een QTcF-tijd > 480 ms, totdat de QTcF-tijd weer ≤ 480 ms is en hervat de behandeling dan op een lager dosisniveau. Staak definitief de behandeling bij verlenging van de QTcF-tijd > 500 ms óf bij een verandering van > 60 ms ten opzichte van de uitgangswaarde, wanneer deze afwijkingen optreden in combinatie met 'torsade de pointes' of polymorfe ventriculaire tachycardie of verschijnselen/klachten van een ernstige ritmestoornis. In klinisch onderzoek was de mediane tijd tot optreden van een verlenging van de QTcF-tijd > 480 ms ca. 15 dagen. Het gebruik vermijden bij patiënten met een aanzienlijke kans op of al bestaande verlenging van de QTc-tijd. Dit betreft o.a. patiënten met:
- lange QT-tijdsyndroom;
- significante hartaandoeningen of hartaandoeningen die niet afdoende onder controle zijn waaronder een recent myocardinfarct, congestief hartfalen, angina pectoris en bradyaritmie;
- elektrolytstoornissen zoals hypocalciëmie, hypomagnesiëmie en hypokaliëmie;
- comedicatie met andere geneesmiddelen die het QT-interval verlengen (zie de rubriek Interacties).
Elektrolytstoornissen: serumelektrolyten bepalen (inclusief kalium, calcium, magnesium en fosfor) vóór aanvang van de behandeling en bij het begin van de eerste 6 cycli en daarna indien klinisch geïndiceerd. Corrigeer elektrolytstoornissen vóór en tijdens de behandeling.
Neutropenie is de meest gemelde bijwerking: bij ca. 74%, CTCAE-graad 3 of 4 bij ca. 60%. De mediane tijd tot het optreden van neutropenie is ca. 16 dagen. Daarom vóór aanvang van de behandeling een volledig bloedbeeld bepalen, daarna elke twee weken gedurende de eerste 2 cycli, vervolgens bij het begin van elk van de volgende 4 cycli en daarna indien klinisch geïndiceerd. Onderbreking van de behandeling, dosisverlaging of op termijn (bij noodzaak tot een derde keer dosisverlaging) kan definitief staken van de behandeling nodig zijn.
Hepatobiliaire toxiciteit: vóór aanvang van de behandeling leverfunctietesten uitvoeren (ALAT, ASAT, bloedbilirubine), daarna elke twee weken gedurende de eerste 2 cycli, vervolgens bij het begin van elk van de volgende 4 cycli en daarna indien klinisch geïndiceerd. Bij afwijkingen met CTCAE-graad ≥ 2 vaker controleren. Onderbreking van de behandeling, dosisverlaging of definitief staken van de behandeling kan nodig zijn. De mediane tijd tot optreden van graad 3- of 4 -verhogingen van ALAT of ASAT is ca. 57 dagen.
Interstitiële longziekte (incl. pneumonitis) is gemeld. Controleer nauwgezet op symptomen hiervan, zoals hypoxie, hoest en dyspneu. Op basis van de ernst kan onderbreking van de behandeling, dosisverlaging of definitief staken van de behandeling nodig zijn.
Ernstige huidreacties: toxische epidermale necrolyse (TEN) is gemeld. Bij symptomen van ernstige huidreacties, zoals gevorderde en uitgebreide huiduitslag, vaak met blaren of mucosale laesies, de behandeling onmiddellijk staken.
Bij een verhoogde creatininespiegel in bloed de nierfunctie verder controleren om nierinsufficiëntie uit te sluiten. Ribociclib kan stijging van het creatinine in het bloed veroorzaken doordat het de niertransporteiwitten organisch kationtransporteiwit 2 (OCT2) en multigeneesmiddel- en toxine-extrusietransporteiwit 1 (MATE1) remt, die betrokken zijn bij de actieve secretie van creatinine uit de proximale tubuli.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over de: werkzaamheid en veiligheid bij matig tot ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore 7–15). Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij patiënten met mammacarcinoom en een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min). De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.) is niet vastgesteld; gezien de geregistreerde indicatie is er geen relevante toepassing bij kinderen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Voor informatie over een vergiftiging met ibrutinib neem contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
verlenging QT-tijd; tevens misselijkheid en braken en hematologische toxiciteit (neutropenie, trombocytopenie).
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met ribociclib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Ibrutinib remt irreversibel Bruton’s tyrosinekinase (Btk). Btk behoort tot de Tec-kinase-familie en is betrokken bij de activatie van routes die noodzakelijk zijn voor de circulatie, chemotaxis en adhesie van B-cellen. Ibrutinib remt de proliferatie en overleving van maligne B-cellen.
Kinetische gegevens
T max | 1–2 uur. |
F | ca. 2,9%, verdubbeld bij inname met een maaltijd. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
V d | ca. 142,9 l/kg. |
Metabolisering | voornamelijk door CYP3A4 tot een dihydroxydiolmetaboliet die nauwelijks actief is. |
Eliminatie | voornamelijk als metaboliet; met de feces 80% (ca. 1% onveranderd), met de urine < 10%. |
T 1/2el | 4–13 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Ribociclib remt selectief cyclineafhankelijke kinase (CDK) 4 en 6. Na activering van de kinasen door binding aan cycline D-eiwitten (D-CDK4/6-complex) spelen deze een belangrijke rol in de progressie van de celcyclus via fosforylering van het retinoblastoomeiwit (pRb). Toediening van ribociclib leidt tot een verminderde fosforylering van pRb met als gevolg een stilstand van de celcyclus in de G1-fase en tot verminderde celproliferatie in borstkankercellijnen. Bij oestrogeenpositief mammacarcinoom werkt de combinatie ribociclib+anti-oestrogeen beter dan de afzonderlijke stoffen. Ribociclib werkt beter bij oestrogeenpositieve borstkankercellijnen dan bij oestrogeennegatieve.
Kinetische gegevens
T max | 1–4 uur. |
F | ca. 66%. |
V d | ca. 15,6 l/kg. |
Metabolisering | in grote mate; via CYP3A4 en daarna diverse fase II reacties. |
Eliminatie | zowel met de feces (ca. 69%; 17% onveranderd) als de urine (ca. 23%; 12% onveranderd). |
T 1/2el | 30–55 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ibrutinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
ribociclib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk