Samenstelling
Idefirix XGVS Aanvullende monitoring Hansa Biopharma AB
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Verpakkingsvorm
- flacon 11 mg
Na reconstitutie bevat het concentraat 10 mg imlifidase per ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rinvoq XGVS Abbvie bv
- Toedieningsvorm
- tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 15 mg, 30 mg, 45 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Dit geneesmiddel is geregistreerd onder voorwaardelijke toelating om het versneld beschikbaar te maken; aanvullend bewijs over de baten van dit geneesmiddel wordt afgewacht.
Voor de beschrijving van wie er voor desensibilisatie met imlifidase in aanmerking komt, en van de zorg voor én na HLA-incompatibele niertransplantatie met imlifidase, zie protocol Imlifidase desensibilisatie voor overleden donor HLA-incompatibele niertransplantatie op transplantatievereniging.nl.
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen. Upadacitinib kan bij RA worden ingezet, na falen van een tweede csDMARD of een bDMARD.
De basisbehandeling van constitutioneel eczeem is het dagelijks gebruiken van indifferente middelen. Bij matig eczeem daarnaast behandelen met klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden. Bij ernstig eczeem heeft kortdurend dagelijks gebruik (tot 2 à 3 weken) met klasse 3-corticosteroïden de voorkeur, in het gezicht of in huidplooien hebben klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden de voorkeur. Bij verbetering corticosteroïden afbouwen. Overweeg pulstherapie met klasse 2-corticosteroïden bij frequente recidieven van ernstig eczeem. Bij de keuze van de zalf- of crèmebasis is de ervaring en voorkeur van de patiënt doorslaggevend. Als lokale therapie onvoldoende effect sorteert, kunnen in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen worden toegepast. Voor upadacitinib is nog geen plaatsbepaling vastgesteld.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor upadacitinib is nog geen plaatsbepaling vastgesteld.
Bij de behandeling van de ziekte van Crohn is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt.
Voor meer informatie over de behandeling van arthritis psoriatica, zie de NVDV–richtlijn Psoriasis.
Indicaties
- Desensibilisatiebehandeling van sterk gesensibiliseerde niertransplantatiepatiënten bij wie de kruisproef met een beschikbare overleden donor positief is. Het gebruik is bedoeld voor patiënten bij wie de kans klein is dat ze een transplantatie zullen ondergaan binnen het beschikbare toewijzingssysteem voor donornieren, waaronder prioriteringsprogramma’s voor hoog gesensibiliseerde patiënten.
Indicaties
- Matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen als monotherapie of in combinatie met methotrexaat, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen.
- Actieve arthritis psoriatica bij volwassenen als monotherapie of in combinatie met methotrexaat, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen.
- Axiale spondyloartritis:
- Actieve, niet-radiografische axiale spondyloartritis bij volwassenen met objectieve tekenen van ontsteking, zoals een verhoogd C-reactief proteïne (CRP) en/of 'magnetic resonance imaging' (MRI), die onvoldoende reageren op niet-steroïde ontstekingsremmers (NSAID’s).
- Actieve spondylitis ankylopoetica bij volwassenen die onvoldoende reageren op conventionele behandeling.
- Matig tot ernstig constitutioneel eczeem bij volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij volwassenen die onvoldoende of niet meer reageren op of intolerant zijn voor een conventionele behandeling of een 'biological'.
- Matige tot ernstige actieve ziekte van Crohn bij volwassenen die onvoldoende reageren op, of niet meer reageren op, of intolerant zijn voor een conventionele behandeling of een ‘biological’.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Voorafgaand aan de infusie premedicatie geven, die bestaat uit een corticosteroïd en een antihistaminicum, ter preventie en bestrijding van infusiegerelateerde reacties.
Geef gedurende 4 weken profylactisch orale antibiotica tegen luchtweginfecties (meest voorkomende infectie bij hypogammaglobulinemie).
Geef daarnaast standaard T-cel-depletiemiddelen met of zonder B-cel-depletiemiddelen, aangezien imlifidase de noodzaak van standaard immunosuppressieve therapie niet wegneemt.
Desensibilisatiebehandeling van sterk gesensibiliseerde niertransplantatiepatiënten
Volwassenen (incl. ouderen)
I.v. als infusie eenmalig 0,25 mg/kg lichaamsgewicht toedienen in 15 minuten, bij voorkeur binnen 24 uur voorafgaand aan de transplantatie. Eventueel kan binnen 24 uur na de eerste dosis een tweede dosis worden toegediend. Na toediening moet de conversie van de kruisproef van positief naar negatief vóór de transplantatie worden bevestigd (zie ook rubriek Waarschuwingen/Voorzorgen).
Toediening
- Poeder reconstitueren met 1,2 ml water voor injectie. Zorg ervoor dat het water langs de glazen wand stroomt en niet direct op het poeder wordt gespoten.
- Poeder oplossen door flacon voorzichtig te zwenken gedurende 30 seconden.
- Benodigde hoeveelheid gereconstitueerde oplossing direct langzaam toevoegen aan infuuszak met 50 ml 0,9% NaCl-oplossing voor infusie. Meng grondig.
- De infuuszak beschermen tegen licht.
Doseringen
Controleer vóór aanvang en tijdens de behandeling het absolute neutrofielenaantal (ANC), het absolute lymfocyten aantal (ALC) en het hemoglobinegehalte. Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/l, een ALC < 0,5 × 109 cellen/l, of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/l.
Reumatoïde artritis
Volwassenen
15 mg 1×/dag.
Arthritis psoriatica
Volwassenen
15 mg 1×/dag.
Axiale spondyloartritis
Volwassenen
15 mg 1×/dag. Overweeg bij geen respons na 16 weken de behandeling te staken. Gedeeltelijke respons kan verder verbeteren bij voortzetting na 16 weken.
Constitutioneel eczeem
Algemeen
Overweeg de behandeling te staken als er binnen 12 weken geen respons is. Tijdens de behandeling kan zo nodig tevens een lokaal corticosteroïd worden gebruikt. Een lokale calcineurine-remmer is ook mogelijk, maar deze alleen gebruiken op probleemgebieden zoals het gezicht, de hals, intertrigineuze gebieden en de genitaliën.
Volwassenen < 65 jaar
15 of 30 mg 1×/dag. Overweeg 30 mg 1×/dag bij een hoge ziektelast of bij onvoldoende respons op 15 mg 1×/dag.
Bij gebruik sterke CYP3A4-remmer: 15 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten: 15 mg 1×/dag.
Volwassenen ≥ 65 jaar
15 mg 1×/dag.
Kinderen ≥ 12 jaar en ≥ 30 kg lichaamsgewicht
15 mg 1×/dag. Overweeg bij onvoldoende respons 30 mg 1×/dag.
Colitis ulcerosa
Volwassenen < 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 8 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling voor een periode van 8 weken voortzetten. Bij geen effect na 16 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg of 30 mg 1× per dag, afhankelijk van de toestand van de patiënt: 30 mg 1×/dag bij onvoldoende respons op 15 mg 1×/dag, bij een hoge ziektelast, of bij een inductiebehandeling van 16 weken. Bij respons kan de behandeling met corticosteroïden worden gereduceerd en/of gestaakt.
Bij gebruik sterke CYP3A4-remmer: inductiedosis 30 mg 1×/dag en onderhoudsdosis 15 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten: onderhoudsdosis: 15 mg 1×/dag.
Volwassenen ≥ 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 8 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 8 weken voortzetten. Bij geen effect na 16 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg 1×/dag.
Ziekte van Crohn
Volwassenen < 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 12 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 12 weken voortzetten met 30 mg 1×/dag. Bij geen effect na 24 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg of 30 mg 1× per dag, afhankelijk van de toestand van de patiënt: 30 mg 1×/dag bij onvoldoende respons op 15 mg 1×/dag of bij een hoge ziektelast. Bij respons kan de behandeling met corticosteroïden worden gereduceerd en/of gestaakt.
Bij gebruik sterke CYP3A4-remmer: inductiedosis 30 mg 1×/dag en onderhoudsdosis 15 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten: onderhoudsdosis 15 mg 1×/dag.
Volwassenen ≥ 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 12 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 12 weken voortzetten. Bij geen effect na 24 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie 15 mg 1×/dag (bij colitis ulcerosa en ziekte van Crohn: inductiedosering 30 mg 1×/dag en onderhoudsdosering 15 mg 1×/dag). Er zijn geen gegevens bij eindstadium nierfalen.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot matig verminderde leverfunctie is een aanpassing van de dosering niet nodig. Gebruik bij een ernstig verminderde leverfunctie is gecontra-indiceerd wegens het ontbreken van gegevens.
Toediening: De tabletten in zijn geheel (niet breken of kauwen) innemen met of zonder voedsel, op een moment naar keuze.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bacteriële en virale infecties.
Vaak (1-10%): abdominale infectie, adenovirusinfectie, influenza, parvovirusinfectie, pneumonie, sepsis, bovensteluchtweginfectie, urineweginfectie, wondinfectie of infectie op de katheterplaats. Anemie. Afstoting van het transplantaat. Duizeligheid, hoofdpijn. Sclerale bloeding, wazig zien. Sinustachycardie, hypertensie, hypotensie. Huiduitslag. Spierpijn. Het heet hebben. Infusiegerelateerde reacties (waaronder, dyspneu en overmatig blozen). Verhoging van de ALAT- en ASAT-waarden.
Bijna alle infusiegerelateerde reacties begonnen op de dag van infusie en verdwenen binnen 90 minuten.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie. Acne.
Vaak (1-10%): bronchitis, herpes zoster, (orale) herpes simplex, folliculitis, influenza, urineweginfectie, pneumonie. Niet-melanome huidkanker. Neutropenie, anemie, lymfopenie. Hypercholesterolemie, hyperlipidemie. Hoesten. Misselijkheid, buikpijn. Huiduitslag, urticaria. Koorts, vermoeidheid. Hoofdpijn, duizeligheid. Vertigo. Verhoogde waarden creatinekinase in bloed, verhoging ALAT en ASAT. Gewichtstoename.
Soms (0,1-1%): ernstige overgevoeligheidsreacties (waaronder anafylaxie, angio-oedeem). Pneumonie, orale candidiase, diverticulitis, sepsis. Hypertriglyceridemie. Gastro-intestinale perforatie.
Interacties
Imlifidase splitst specifiek IgG; de soortspecificiteit leidt tot afbraak van alle subklassen van humane en konijnen-IgG. Daardoor kunnen geneesmiddelen op basis van humane of konijnen-IgG worden geïnactiveerd, als deze worden toegediend tegelijkertijd met imlifidase. Door imlifidase gesplitste geneesmiddelen op basis van antilichamen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, basiliximab, rituximab, alemtuzumab, adalimumab, denosumab, belatacept, etanercept, konijnen-antithymocytenglobuline (rATG) en intraveneuze immunoglobuline (IVIg). Zie voor de aanbevolen tijdsintervallen voor toediening van geneesmiddelen op basis van antilichamen na toediening imlifidase, de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.5, tabel 1); zie hiervoor onder 'zie ook'.
IVIg kan neutraliserende antilichamen tegen imlifidase bevatten, die imlifidase kunnen inactiveren als IVIg vóór imlifidase wordt toegediend. Er dient rekening te worden gehouden met de halfwaardetijd van IVIg (3-4 weken) voordat imlifidase wordt toegediend aan patiënten die met IVIg worden behandeld. In klinische onderzoeken werd IVIg niet binnen 4 weken vóór imlifidase-infusie toegediend.
Vanwege de verlaagde IgG-spiegels na behandeling met imlifidase bestaat er een risico op een tijdelijke vermindering van de vaccinbescherming, tot maximaal 4 weken na de behandeling met imlifidase.
Interacties
Upadacitinib wordt hoofdzakelijk omgezet door CYP3A4. Daarom kan de blootstelling aan upadacitinib worden beïnvloed door geneesmiddelen die CYP3A4 sterk remmen of induceren.
Bij gelijktijdige toediening met sterke CYP3A4-remmers (zoals itraconazol, ketoconazol, claritromycine, posaconazol, voriconazol, grapefruit) neemt de blootstelling aan upadacitinib toe; overweeg alternatief voor de CYP3A4-remmer bij langdurig gebruik. Vermijd gebruik van grapefruit-/pompelmoessap. Zie rubriek Dosering voor dosisaanpassingen bij combinatie met sterke CYP3A4-remmer.
Bij gelijktijdig gebruik van CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine en fenytoïne) neemt de blootstelling aan upadacitinib af. Controleer ziekteactiviteit bij gelijktijdig gebruik.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen gegevens aangezien zwangerschap een contra-indicatie is voor niertransplantatie. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren teratogeen gebleken (effecten in botten en hart)
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de behandeling én tot ten minste 4 weken na de laatste dosis. Instrueer meisje en/of ouders om contact op te nemen met behandeld arts bij begin menstruatie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Risico voor zuigelingen kan niet worden uitgesloten.
Advies: Borstvoeding staken vóór blootstelling aan imlifidase.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- ernstige aanhoudende infectie.
- trombotische trombocytopenische purpura (TTP) vanwege het risico op het ontstaan van serumziekte.
Contra-indicaties
- actieve tuberculose of actieve ernstige infectie;
- ernstige leverfunctiestoornis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Infusiegerelateerde reacties: Bij een ernstige allergische of anafylactische reactie, de behandeling onmiddellijk staken en een passende behandeling starten. Bij milde of matige infusiegerelateerde reacties, onderbreek tijdens de behandeling de infusie tijdelijk en/of geef geneesmiddelen zoals antihistaminica, antipyretica en corticosteroïden. Een onderbroken infusie opnieuw starten wanneer de symptomen zijn afgenomen.
Voorzichtig zijn bij chronische infecties, zoals hepatitis B of HIV-infectie. Houd rekening met een tijdelijke daling van IgG door imlifidase. Het gebruik van imlifidase en T-cel-depletietherapie als inductietherapie, met of zonder geheugen B-cel-depletietherapie, kan het risico op reactivering van levende verzwakte vaccins en/of latente tuberculose verhogen.
Voorzichtig zijn bij een bevestigde positieve T-cel-complementafhankelijke cytotoxiciteitskruisproef (CDC-kruisproef), omdat de ervaring hierbij zeer beperkt is.
Antilichaam-gemedieerde afstoting (antibody-mediated rejection – AMR) kan optreden als gevolg van ‘rebound’ van donorspecifieke antilichamen (DSA). Voorzichtig zijn bij zeer hoge DSA-spiegels voorafgaand aan de transplantatie, omdat hierbij het risico op vroegtijdige AMR verhoogd is. De meeste patiënten in de klinische onderzoeken hadden een ‘rebound’ van DSA die een piek bereikte tussen 7 en 21 dagen na toediening van imlifidase. Bij ca. 30% van de patiënten trad AMR op. Controleer tijdens de behandeling nauwlettend op HLA-antilichamen en serum- of plasmacreatinine. Bij vermoede antilichaam-gemedieerde afstoting (AMR) moet een biopsie worden genomen.
Geef profylaxe ter voorkoming van opportunistische infecties, zoals CMV-infecties, Pneumocystis-pneumonie en orale candidiasis. Geef alle patiënten gedurende 4 weken ook profylaxe met antibiotica tegen luchtweginfecties. Dit geldt ook als een patiënt na toediening van imlifidase uiteindelijk toch geen transplantatie ondergaat.
Volg een protocol voor bevestiging van de kruisproefconversie van positief naar negatief. Bij het uitvoeren van een complementafhankelijke cytotoxiciteitskruisproef (CDCXM) moet IgM geïnactiveerd worden om de cytotoxische capaciteit van IgG specifiek te kunnen beoordelen. Vermijd het gebruik van anti-humane globuline (AHG). Bij gebruik van AHG moet worden bevestigd dat de AHG gericht is tegen het Fc-deel en niet tegen het Fab-deel van de IgG. Bij gebruik van AHG gericht tegen het Fab-deel kan een CDCXM bij een patiënt die met imlifidase wordt behandeld, niet correct worden uitgelezen.
Niet onderzocht: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen en bij patiënten met een matige of ernstige leverfunctiestoornis zijn niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Let op! Alleen starten wanneer er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn voor:
- patiënten ≥ 65 jaar; het risico op MACE, maligniteiten, ernstige infecties en overlijden ongeacht de oorzaak, is verhoogd, ook bij gebruik van andere JAK-remmers;
- patiënten met een (voorgeschiedenis van) atherosclerotische cardiovasculaire aandoening of andere cardiovasculaire risicofactoren (zoals patiënten die roken of eerder langdurig hebben gerookt);
- patiënten met risicofactoren voor maligniteiten (bv. bij een aanwezige maligniteit of een maligniteit in de voorgeschiedenis).
Controleer hematologische parameters. Behandeling niet beginnen of tijdelijk onderbreken bij patiënten met een absolute lymfocytentelling (ALC) < 0,5 × 109 cellen/l, een absolute neutrofielentelling (ANC) < 1 × 109 cellen/l of een hemoglobinewaarde (Hb) < 5 mmol/l. Behandeling starten of hervatten wanneer hoeveelheid boven deze waarde terugkeren. Controleer bij aanvang van de behandeling en daarna niet later dan 12 weken. Evalueer vervolgens tijdens de controle van de patiënt.
Bij actieve infecties niet starten. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met meer kans op infecties, bv. op basis van voorgeschiedenis, blootstelling aan TBC, reisverleden (gebieden met endemische TBC of mycosen). Monitor op tekenen van infectie tijdens en na de behandeling; onderbreek de behandeling als een opportunistische of een ernstige infectie optreedt.
Test op TBC vooraf en tijdens de behandeling.
Virale reactivering is gemeld, inclusief gevallen van het herpesvirus (bv. herpes zoster). Controleer vóór start en gedurende behandeling op virale hepatitis. Het risico op herpes zoster lijkt hoger te zijn bij Japanse patiënten.
Controleer bij starten de levertransaminasen en daarna tijdens de routinecontrole. Onderbreek behandeling bij toename ALAT en ASAT en vermoeden van door upadacitinib geïnduceerd leverletsel tot deze diagnose is uitgesloten.
Voorvallen van MACE zijn gemeld (major adverse cardiac event). Bij patiënten ≥ 50 jaar met RA met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van MACE, gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Upadacitinib alleen gebruiken bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die al lang roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren, als er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn.
Voorvallen van diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (LE) zijn gemeld. Bij patiënten ≥ 50 jaar met RA en ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een hoger percentage van VTE, waaronder DVT en LE, waargenomen met tofacitinib (een andere JAK-remmer) vergeleken met TNF-remmers. Gebruik upadacitinib alleen als er geen alternatief beschikbaar is. Risicofactoren voor VTE anders dan cardiovasculair of maligniteiten, zijn hoge leeftijd, obesitas, een voorgeschiedenis van DVT/LE, het ondergaan van een operatie en bij langdurige immobiliteit. Monitor op risicofactoren en evalueer op verandering in het risico op VTE. Staak de behandeling bij vermoeden van DVT/LE.
Het risico op maligniteiten waaronder lymfoom is verhoogd bij gebruik van immunomodulerende middelen, waaronder JAK-remmers. Het aantal maligniteiten, met name longkanker, lymfoom en niet-melanoom huidkanker (NMSC) nam toe in onderzoek met tofacitinib. Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Diverticulitis en gastro-intestinale perforaties zijn gemeld. Wees voorzichtig bij mogelijk risico op een gastro-intestinale perforatie (bv. divertikelziekte, voorgeschiedenis van diverticulitis, of bij gebruik van NSAID's, corticosteroïden en opioïden). Het risico op het ontwikkelen van een darmperforatie is verhoogd bij een actieve ziekte van Crohn. Laat patiënten met (nieuwe) buikklachten direct contact opnemen.
Gebruik geen levende, verzwakte vaccins tijdens of onmiddellijk vóór de behandeling wegens het ontbreken van gegevens over de respons op vaccinatie met levende of geïnactiveerde vaccins bij patiënten die upadacitinib krijgen. Zorg vóór start behandeling voor voldoende vaccinaties inclusief een profylactische vaccinatie tegen herpes zoster.
Controleer lipidenparameters 12 weken na aanvang en daarna volgens protocol. Behandeling met upadacitinib is in verband gebracht met een toename in lipidenparameters.
Bij optreden van hypoglykemie, eventueel de dosis van antidiabetica aanpassen. Hypoglykemie is gemeld na aanvang van het gebruik van JAK-remmers bij patiënten die een behandeling voor diabetes krijgen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij kinderen <12 jaar met constitutioneel eczeem, bij kinderen < 18 jaar met reumatoïde artritis, arthritis psoriatica, axiale spondyloartritis, colitis ulcerosa of ziekte van Crohn en bij ouderen ≥75 jaar. Er is weinig ervaring bij ouderen > 75 jaar met RA, arthritis psoriatica of axiale spondyloartritis. Het gebruik is niet onderzocht bij patiënten met eindstadium nierfalen.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met imlifidase contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor (meer) informatie over een vergiftiging met upadacitinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Imlifidase is een cysteïne-protease, afgeleid van het immunoglobuline G (IgG) afbrekende enzym van Streptococcus pyogenes. Dit enzym splitst de zware keten van alle humane IgG-subklassen, maar niet van andere immunoglobulinen. De splitsing van IgG leidt tot eliminatie van Fc-afhankelijke effectorfuncties, waaronder CDC en antilichaamafhankelijke celgemedieerde cytotoxiciteit (ADCC). Door alle IgG te splitsen verlaagt imlifidase de DSA-spiegel (donorspecifieke antilichamen), waardoor transplantatie mogelijk is. De terugkeer van endogene IgG begint 1-2 weken na de toediening van imlifidase en houdt de daaropvolgende weken aan.
Kinetische gegevens
Eliminatie | De eliminatie verloopt bifasisch, met een initiële distributiefase met een halfwaardetijd van gemiddeld 1,8 uur, en een tragere eliminatiefase met een halfwaardetijd van gemiddeld 89 uur. |
T 1/2el | ca. 1,8 uur (distributiefase) |
T 1/2el | ca. 89 uur (eliminatiefase) |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Upadacitinib is een immunosuppressivum. Het remt selectief en reversibel Januskinase (JAK). Januskinasen zijn intracellulaire enzymen die cytokine of groeifactorsignalen overbrengen die betrokken zijn bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Upadacitinib remt deze intracellulaire signaalroutes van signaaltransducers en activatoren van transcriptie (STAT's). Het remt JAK1 of JAK1/3 en in mindere mate JAK-2. JAK-remmers vallen onder de 'targeted synthetic DMARD's' (tsDMARD's).
Kinetische gegevens
T max | 2– 4 uur. Steady-state-concentratie binnen 4 dagen. |
Metabolisering | CYP3A4 en voor klein deel CYP2D6, geen actieve metabolieten geïdentificeerd. |
Eliminatie | onveranderd 24 % met de urine en 38% met de feces. Ongeveer 34% van de dosis als metabolieten. |
T 1/2el | 9–14 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
imlifidase hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
upadacitinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk