Samenstelling
Actrapid Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Penfill'
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
Humuline Regular Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml
Insuman Implantable XGVS Medtronic Nederland
- Toedieningsvorm
- Infusievloeistof
- Sterkte
- 400 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml
Insuman Rapid Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- pen ('Solostar') 3 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fiasp Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 1,6 ml ('Pumpcart'), patroon 3 ml ('Penfill'), pen 3 ml ('Flextouch')
Insuline aspart Aanvullende monitoring Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 3 ml, pen 3 ml ('Solostar')
Novorapid Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 1,6 ml ('Pumpcart'), patroon 3 ml ('Penfill'), pen 3 ml ('Flexpen'), pen 3 ml ('Novolet')
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Er is geen duidelijk verschil tussen insulineanalogen (lispro, aspart, glulisine) en gewone insuline (humaan). Eet-/leefpatroon van de patiënt kan de keuze voor een kortwerkende insuline bepalen.
Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Door de snelle werking kan insuline aspart vlak vóór of vlak na de maaltijd worden toegediend, waardoor een flexibeler levensstijl mogelijk wordt.
Bij diabetes type I gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline vóór of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Door de snelle werking kan insuline aspart vlak voor of vlak na de maaltijd worden toegediend, waardoor een flexibeler levensstijl mogelijk wordt.
Indicaties
- Diabetes mellitus;
- Diabetische ketoacidose, hyperglykemisch coma.
Insuman Implantable
- Diabetes mellitus type 1 die niet onder controle kan worden gehouden met subcutane insulinebehandeling (inclusief pomp), bij patiënten die frequente, anderszins onverklaarde ernstige hyper- en/of hypoglykemie hebben.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen
S.c.: Individueel instellen, dosis op geleide van de bloedglucosespiegel. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen s.c. 0,3–1,0 E/kg lichaamsgewicht/dag. Kan afzonderlijk worden gebruikt of in combinatie met middellang- of langwerkende insuline.
Insuman Implantable (intraperitoneaal): gewoonlijk 40–60% van de totale dagdosis continu en het resterende deel als bolus voor de maaltijden. Na implantatie van de pomp zijn gedurende enkele weken frequente aanpassingen van de insulinedoses onder strikt medisch toezicht noodzakelijk.
Kinderen ≥ 10 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: s.c. 0,6–1,7 E/kg lichaamsgewicht/dag in 2-4 doses, aanpassen op geleide van de bloedglucosespiegel.
Kinderen < 10 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: s.c. 0,4–1 E/kg lichaamsgewicht/dag in 2-4 doses, aanpassen op geleide van de bloedglucosespiegel.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, bij een bijkomende ziekte of bij overzetten op een ander type of merk insuline. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie en bij aandoeningen van bijnieren, hypofyse, schildklier. De insulinebehoefte kan toenemen bij infecties, koorts en acidose.
Toediening
Subcutaan toedienen (in buikwand, dij, gluteale gebied of deltoideus-gebied) 15–30 min voor de maaltijd. De snelheid van insuline-absorptie kan per gebied verschillend zijn. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
Actrapid (flacon) kan indien nodig intraveneus worden toegediend; dit gebeurt over het algemeen in een intensive care unit of onder vergelijkbare bewakingsomstandigheden.
Insuman Implantable: de infusievloeistof is uitsluitend bestemd voor intraperitoneaal gebruik met de geschikte implanteerbare pomp; zie voor meer informatie over het gebruik van de pomp de link 'officiële productinformatie CBG/EMA'.
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar
Novorapid, insuline aspart (biosimilar): individueel instellen, dosering op geleide van de bloedglucosespiegels. De totale dagelijkse insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,5–1,0 E/kg lichaamsgewicht. Bij behandeling met een basaal-bolusregime kan deze insuline voorzien in 50–70% van de insulinebehoefte en kan in de rest worden voorzien door een middellang- of langwerkende insuline.
Fiasp: individueel instellen, dosering op geleide van de bloedglucosespiegels. De totale dagelijkse insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,5–1,0 E/kg lichaamsgewicht. Bij behandeling met een basaal-bolusregime kan Fiasp voorzien in ca. 50% van de insulinebehoefte en kan in de rest worden voorzien door een middellang- of langwerkende insuline.
Starten bij diabetes mellitus type 1: De aanbevolen begindosis bij insuline-naïeve patiënten is ca. 50% van de totale dagelijkse insulinedosis, te verdelen over de maaltijden. De rest toedienen in de vorm van een middellang- of langwerkende insuline. De totale dagelijkse begindosis insuline is in het algemeen 0,2–0,4 E per kg lichaamsgewicht.
Starten bij diabetes mellitus type 2: De aanbevolen begindosis is 4E bij één of meerdere maaltijden, vervolgens individueel aanpassen.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet of bij een bijkomende ziekte. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie.
Bij overschakelen op een ander type of merk insuline kan aanpassing van de dosis insuline aspart en de dosis basale insuline nodig zijn. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling.
Toediening
Novorapid en insuline aspart (biosimilar) toedienen direct voor het eten, eventueel tijdens of direct na het eten. Subcutaan toedienen in de buikwand, bovenarm, dij of bil. Bij continue subcutane insuline-infusie (CSII) de insuline in de buikwand toedienen. De injectie- of infusieplaats (binnen eenzelfde gebied) steeds variëren.
Fiasp toedienen 0–2 minuten voor het begin van de maaltijd tot max. 20 minuten na het begin van de maaltijd. Subcutaan toedienen in de buikwand of bovenarm. Bij continue subcutane insuline-infusie (CSII) de insuline in de buikwand toedienen. De injectie- of infusieplaats (binnen eenzelfde gebied) steeds variëren.
De 'Pumpcart'-patroon is alleen bestemd voor CSII in pompsystemen geschikt voor insuline-infusie. Bij gebruik van een insulinepomp nooit verschillende insulinesoorten mengen.
Indien nodig insuline aspart (uit een injectieflacon) verdund intraveneus toedienen via een perfusiesysteem; gedurende de infusie is bloedglucosecontrole noodzakelijk, ook omdat een deel van de insuline kan adsorberen aan het materiaal van de infuuszak.
Niet mengen met andere insulinen; uitzondering hierop is dat Novorapid kan worden gemengd met insuline isofaan volgens protocol in een spuit voor subcutaan gebruik.
Bijwerkingen
Algemeen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): oedeem (m.n. na verbetering van de voorafgaande slechte metabole controle).
Soms (0,1-1%): acute perifere neuropathie (met name bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie), die meestal reversibel is. Refractiestoornissen. Huiduitslag, urticaria.
Zeer zelden (< 0,01%): gegeneraliseerde allergische reacties, variërend van gastro-intestinale klachten tot levensbedreigende anafylactische shock met o.a. bronchospasme, larynxoedeem en circulatoire collaps. (Verergering van) diabetische retinopathie, meestal tijdelijk bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie.
Verder zijn gemeld: natriumretentie, proliferatieve retinopathie.
Bij subcutane injectie
Vaak (1-10%): lokale overgevoeligheidsreacties, zoals roodheid, zwelling, pijn en jeuk (meestal voorbijgaand na enkele dagen tot weken).
Soms (0,1-1%): lokale lipodystrofie, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).
Bij intraperitoneaal gebruik
Vaak (1-10%): hypo- of hyperglykemie, hypoglykemische bewusteloosheid of coma, ketose. Infectie, huiderosie of pijn op de implantatieplaats. Buikpijn, navelbreuk.
Soms (0,1-1%): shock.
Verder is gemeld: focale hepatische steatose (wanneer de katheter zeer dicht bij de lever was geplaatst).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): allergische huidreacties, zoals eczeem, uitslag, jeuk, urticaria en dermatitis. Reacties op de injectie-/infusieplaats, zoals uitslag, roodheid, pijn, blauwe plekken, jeuk, zwelling, ontsteking (meestal voorbijgaand na enkele dagen tot weken).
Soms (0,1–1%): gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties (gegeneraliseerde huiduitslag, gezichtsoedeem). Voorbijgaande refractiestoornissen en oedeem bij start van de behandeling. Tijdelijke verergering van diabetische retinopathie na abrupte verbetering van de glykemische regulatie. Lokaal lipodystrofie (bij kinderen vaker), vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats.
Zelden (0,1–0,01%): acute perifere neuropathie (m.n. bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie), die meestal reversibel is.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische reacties.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine-derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, HIV proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyromimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, soms gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Ook clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine-derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyreomimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms wordt gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Zwangerschap
Teratogenese: Ruime ervaring met gewone insuline tijdens de zwangerschap wijst niet op een toename van aangeboren afwijkingen.
Advies: Kan worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Zwangerschap
Teratogenese: Gegevens van een beperkt aantal zwangerschappen duiden niet op schadelijke effecten op de zwangerschap of het kind.
Advies: Kan worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Nee. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan worden gebruikt.
Contra-indicaties
- Hypoglykemie.
De implanteerbare pomp (in combinatie met Insuman Implantable) is gecontra-indiceerd bij:
- Overgevoeligheid voor titaniumlegering, polysulfone of silicone materialen die gebruikt worden in de geïmplanteerde onderdelen van de pomp;
- Kinderen die hun volwassen gestalte nog niet hebben bereikt;
- Permanent verblijf op hoogten boven 2.439 meter (8.000 voet).
Contra-indicaties
- hypoglykemie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:
- overschakeling op een andere type of merk insuline;
- verandering van injectiegebied;
- verhoogde insulinegevoeligheid (bv. door het wegvallen van stressfactoren);
- ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit;
- bijkomende ziekten (bv. braken, diarree);
- onvoldoende voedselinname, overgeslagen maaltijden;
- alcoholgebruik;
- bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bv. hypothyroïdie en adenohypofysaire – of bijnierschorsinsufficiëntie);
- bijkomende behandeling met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Bij de behandeling van diabetische ketoacidose vormt toediening van insuline een onderdeel van een complex therapeutisch regime, dat maatregelen omvat om ernstige complicaties van een relatief snelle verlaging van de bloedglucose tegen te gaan. Dit regime vereist nauwgezette monitoring en bijsturing (metabole status, zuur-base - en elektrolytenstatus, vitale parameters etc.) in een intensivecare-unit of vergelijkbare afdeling.
Insuman Implantable
De implanteerbare pomp mag niet worden gebruikt bij patiënten die frequent MRI's of therapeutische echografieën nodig zullen hebben. De pomp is niet verbonden met een bloedglucosemeter. Geadviseerd wordt minstens vier keer per dag de bloedglucosespiegels te controleren om een mogelijke storing van de pomp op te sporen en de glykemische controle te monitoren. Tijdens een vulprocedure van de pomp kan subcutaan een geringe hoeveelheid insuline worden afgezet, die mogelijk kan leiden tot hypoglykemie; de bloedglucosespiegel nauwlettend controleren op de dagen van het vullen. De patiënt dient altijd te kunnen beschikken over subcutane insuline-injecties, in geval van storing van de pomp. Het wordt aangeraden de pomp elke 6 maanden te spoelen, om ophopingen van insuline-afzettingen in het pompmechanisme te voorkómen. Gebruik bij kinderen die hun volwassen gestalte nog niet hebben bereikt is gecontra-indiceerd, vanwege de grootte van de pomp. Zie voor uitgebreide informatie de waarschuwingen en voorzorgen in de 'officiële productinformatie CBG/EMA'.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie. Controleer de bloedglucosespiegel na een dergelijke verandering van injectiegebied, en overweeg dosisaanpassing.
Hypoglykemie treedt mogelijk eerder op bij snelwerkende insulineanalogen dan bij oplosbare humane insuline.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress-situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Het overschakelen op een ander type of merk insuline uitvoeren onder strikt medisch toezicht. Het aanpassen van de dosis kortwerkende insuline en de dosis basale insuline kan nodig zijn. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling. Bij overstappen van Novorapid naar insuline aspart Sanofi zijn schommelende bloedglucosespiegels gemeld, zowel verlaagde als verhoogde spiegels.
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Bij kinderen de bloedglucosespiegel nauwlettend controleren, als insuline aspart na het begin van de laatste maaltijd van de dag wordt toegediend, om nachtelijke hypoglykemie te vermijden.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Er is geen klinische ervaring bij: kinderen < 1 jaar (Novorapid, insuline aspart (biosimilar)), kinderen < 2 jaar (Fiasp). Er is weinig ervaring met Fiasp bij ouderen ≥ 75 jaar.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer óf door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Kortwerkend, zeer ver gezuiverd, recombinant humaan insuline. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking (bij subcutane toediening): na ca. 30 minuten; maximale effect binnen 1–4 uur; werkingsduur: 7–9 uur.
Kinetische gegevens
T max | subcutaan: 1,5 tot 2,5 uur; intraperitoneaal: ca. 0,54 uur. |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | ca. 4–6 min (insuline), bij ernstige nierinsufficiëntie langer. De biologische halfwaardetijd kan echter zijn verlengd door binding aan anti-insuline antilichamen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Kortwerkend recombinant humaan insuline-analogon. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking: maximaal na 1–3 uur; werkingsduur: 3–5 uur.
Bij s.c.-toediening van Novorapid in de buikwand treedt de werking in binnen 10–20 min na injectie. De werking van Fiasp treedt 5 min eerder in dan van Novorapid; dit door toevoeging van de hulpstof nicotinamide (vitamine B3), dat de absorptie van insuline versnelt.
Insuline aspart Sanofi is een biosimilar van Novorapid, en is hiermee in hoge mate vergelijkbaar. Voor meer informatie over biosimilars, zie Biosimilars in de EU - Informatie voor zorgverleners (europa.eu).
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 80% (Fiasp). |
T max | s.c. 40–60 min (Novorapid). De tijd tot 50% van de Cmax is ca. 9 minuten korter bij Fiasp vergeleken met Novorapid. |
V d | 0,22 l/kg. |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | 57 min (na s.c. toediening van Fiasp). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
insuline, gewoon hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk
Groepsinformatie
insuline aspart hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk