Samenstelling
Apidra Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml, pen 3 ml ('SoloStar'), flacon 10 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Actraphane Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '30/70'
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml ('Penfill')
Bevat per ml: gewoon insuline 30 IE en isofaan insuline 70 IE.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '40/60'
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml ('Penfill')
Bevat per ml: gewoon insuline 40 IE en isofaan insuline 60 IE.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '50/50'
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml ('Penfill')
Bevat per ml: gewoon insuline 50 IE en isofaan insuline 50 IE.
Humuline Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '30/70'
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml
Bevat per ml: gewoon insuline 30 IE en isofaan insuline 70 IE.
Mixtard Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '30/70'
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 3 ml ('Penfill')
Bevat per ml: gewoon insuline 30 IE en isofaan insuline 70 IE.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '40/60'
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml ('Penfill')
Bevat per ml: gewoon insuline 40 IE en isofaan insuline 60 IE.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '50/50'
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml ('Penfill')
Bevat per ml: gewoon insuline 50 IE en isofaan insuline 50 IE.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Door de snelle werking kan insuline glulisine vlak vóór of vlak na de maaltijd worden toegediend, waardoor een flexibeler levensstijl mogelijk wordt.
Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Bij diabetes type I gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat. Als een basaal-bolus schema minder geschikt of te belastend is, is een tweemaal daags schema van mix-insulinen een alternatieve optie.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen van 6 jaar of ouder.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Diabetes mellitus.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen en kinderen ≥ 6 jaar
Individueel doseren op geleide van de bloedglucosespiegel. Gebruik in combinatie met een middellangwerkende of langwerkende insuline. Kan worden gecombineerd met orale bloedglucoseverlagende middelen.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, bij een bijkomende ziekte of bij overzetten op een ander type of merk insuline. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie en bij aandoeningen van bijnieren, hypofyse, schildklier. De insulinebehoefte kan toenemen bij infecties, koorts en acidose.
Toediening
Subcutaan toedienen via een injectie in buikwand, deltaspier of dijbeen, vanaf 15 min vóór, tijdens of kort na het eten. De snelheid van insuline-absorptie kan per injectiegebied verschillend zijn. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen. Bij subcutane injectie niet mengen met andere geneesmiddelen, behalve isofane insuline.
Continue subcutane insuline infusie (CSII) in de buikwand via een infuuspomp is mogelijk; hierbij niet mengen met verdunningsmiddelen of andere insulinen.
Kan intraveneus worden toegediend indien nodig. Mag niet worden gemengd met een glucose- of Ringer-oplossing of met andere insuline.
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen
Individueel instellen, dosis op geleide van bloedglucosewaarden. De individuele insulinebehoefte is meestal 0,3–1,0 IE/kg lichaamsgewicht per dag. De combinatie van kort– en middellangwerkende insuline 2×/dag toedienen: ca. 2/3 deel van de dagdosis vóór het ontbijt en ca. 1/3 deel vóór de avondmaaltijd.
Kinderen > 1 maand
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: dosering op geleide van bloedglucosewaarden.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, bij een bijkomende ziekte of bij overzetten op een ander type of merk insuline. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie en bij aandoeningen van bijnieren, hypofyse, schildklier. De insulinebehoefte kan toenemen bij infecties, koorts en acidose.
Toediening
- Het product direct vóór gebruik minstens tien keer zwenken, totdat de vloeistof er homogeen troebel of melkachtig uitziet.
- Toedienen via een subcutane injectie in buikwand, dij, gluteale gebied of deltoïdeus gebied, 30 minuten vóór de maaltijd. De snelheid van insuline-absorptie kan per gebied verschillend zijn.
- Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
- Niet i.v. toedienen en niet gebruiken in een infuuspomp.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1–10%): lokale overgevoeligheidsreacties, zoals roodheid, zwelling, en jeuk op de injectieplaats (meestal van voorbijgaande aard).
Soms (0,1–1%): systemische overgevoeligheidsreacties, waaronder gegeneraliseerde huiduitslag, allergische huidontsteking en jeuk, benauwdheid op de borst, ademnood.
Zelden (0,01–0,1%): lipodystrofie op de injectieplaats.
Verder zijn gemeld: cutane amyloïdose op de injectieplaats. Hyperglykemie leidend tot diabetische ketoacidose, bij gebruik van een insuline-infuuspomp; hiervan waren de meeste gevallen gerelateerd aan fouten bij het hanteren van, of storingen in het pompsysteem.
Bijwerkingen
Meest voorkomend: hypoglykemie.
Vaak (1–10%): lokale overgevoeligheidsreacties, zoals roodheid, zwelling, pijn, jeuk, vooral door hulpstoffen zoals zink, protamine en conserveermiddelen.
Soms (0,1–1%): oedeem, (verergering van) diabetische retinopathie; met name tijdelijk na snelle verbetering van de voorafgaande slechte metabole controle. Acute perifere neuropathie (m.n. bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie) die meestal reversibel is. Lokaal lipodystrofie, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats. Huiduitslag, urticaria.
Zeer zelden (< 0,01%): gegeneraliseerde allergische reacties, variërend van gastro-intestinale klachten tot levensbedreigende anafylactische shock met o.a. bronchospasme, larynxoedeem en circulatoire collaps. Refractiestoornissen.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine–derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, HIV-proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyromimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, soms gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Interacties
De insulinebehoefte kan veranderen door andere stoffen:
Verlaging van de insulinebehoefte door: androgene en anabole steroïden, orale bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, ACE-remmers, angiotensine–II receptor antagonisten, fluoxetine, MAO-remmers, niet-selectieve β-blokkers, sulfonamiden, hoge doses (> 2 g) salicylaten en alcohol.
Verhoging van de insulinebehoefte door: orale anticonceptiva, glucocorticoïden, HIV-proteaseremmers, danazol, thiazide- en lisdiuretica, sympathicomimetica, fenothiazine–derivaten, schildklierhormonen, groeihormonen en atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine).
Somatostatine-analoga (octreotide, lanreotide) kunnen de insulinebehoefte zowel verlagen als verhogen.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Zwangerschap
Teratogenese: Er is onvoldoende ervaring met het gebruik van insuline glulisine in de zwangerschap.
Advies: Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline; de voorkeur gaat hierbij uit naar insulinen waarmee ruime ervaring is tijdens de zwangerschap.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Zwangerschap
Teratogenese: Ruime ervaring met insuline gewoon en insuline isofaan tijdens de zwangerschap wijst niet op een toename van aangeboren afwijkingen.
Advies: Kan worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Contra-indicaties
- hypoglykemie.
Contra-indicaties
- hypoglykemie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.
Hypoglykemie treedt mogelijk eerder op bij snelwerkende insulineanalogen dan bij oplosbare humane insuline.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen. Verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Bij ouderen en mensen met nier- of leverinsufficiëntie, de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Er zijn onvoldoende klinische gegevens beschikbaar over het gebruik bij kinderen < 6 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:
- overschakeling op een ander type of merk insuline;
- verandering van injectiegebied;
- verhoogde insulinegevoeligheid (bv. door het wegvallen van stressfactoren);
- ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit;
- bijkomende ziekten (bv. braken, diarree);
- onvoldoende voedselinname, overgeslagen maaltijden;
- alcoholgebruik;
- bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bv. hypothyroïdie en adenohypofysaire – of bijnierschorsinsufficiëntie);
- bijkomende behandeling met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Hyperglykemie kan optreden bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling, vooral bij type 1-diabeten. Symptomen zijn dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Kortwerkend recombinant humaan insuline-analogon. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking: s.c. binnen 10–20 min, maximaal na 1 uur; werkingsduur: 2–5 uur. Na i.v.-toediening treedt een snellere werking, een kortere werkingsduur alsmede een hogere systemische blootstelling op.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 70%. |
T max | s.c. ca. 55 min. |
V d | ca. 0,2 l/kg. |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | ca. 13 min (i.v.), ca. 42 min (s.c.). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Combinatie van recombinant gewoon humaan insuline (kortwerkend) en isofaan humaan insuline (middellang werkend). Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking: s.c. na 30–60 min, maximale effect binnen 1,5–8 uur; werkingsduur: 11–24 uur.
Kinetische gegevens
Resorptie | snelle absorptie (insuline gewoon); vertraagd (insuline isofaan). |
T max | s.c. 1,5–2,5 uur (insuline gewoon), 2–18 uur (insuline isofaan). |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | gem. enkele min (insuline), bij ernstige nierinsufficiëntie langer. De biologische halfwaardetijd kan echter zijn verlengd door binding aan anti-insuline antilichamen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
insuline glulisine hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk
Groepsinformatie
insuline, gewoon/insuline, isofaan hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk