Samenstelling
Humalog Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 1,5 ml, 3 ml, pen 'Junior Kwikpen' 3 ml, pen 'Kwikpen' 3 ml
De 'Junior Kwikpen' geeft 0,5-30 eenheden af in stappen van 0,5 eenheid. De 'Kwikpen' geeft 1-60 eenheden af in stappen van 1 eenheid.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 200 E/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 3 ml
De 'Kwikpen' geeft 1-60 eenheden af in stappen van 1 eenheid.
Insuline lispro Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 3 ml, pen 'Solostar' 3 ml
De 'Solostar' pen geeft 1-80 eenheden af in stappen van 1 eenheid.
Lyumjev Aanvullende monitoring Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 3 ml, pen 'Junior Kwikpen' 3 ml, pen 'Kwikpen' 3 ml
De 'Junior Kwikpen' geeft 0,5-30 eenheden af in stappen van 0,5 eenheid. De 'Kwikpen' geeft 1-60 eenheden af in stappen van 1 eenheid.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 200 E/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 'Kwikpen' 3 ml
De 'Kwikpen' geeft 1-60 eenheden af in stappen van 1 eenheid.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fiasp Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 1,6 ml ('Pumpcart'), patroon 3 ml ('Penfill'), pen 3 ml ('Flextouch')
Insuline aspart Aanvullende monitoring Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 3 ml, pen 3 ml ('Solostar')
Novorapid Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, patroon 1,6 ml ('Pumpcart'), patroon 3 ml ('Penfill'), pen 3 ml ('Flexpen'), pen 3 ml ('Novolet')
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Door de snelle werking kan insuline lispro vlak vóór of vlak na de maaltijd worden toegediend, waardoor een flexibeler levensstijl mogelijk wordt.
Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Door de snelle werking kan insuline aspart vlak vóór of vlak na de maaltijd worden toegediend, waardoor een flexibeler levensstijl mogelijk wordt.
Bij diabetes type I gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline vóór of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Door de snelle werking kan insuline aspart vlak voor of vlak na de maaltijd worden toegediend, waardoor een flexibeler levensstijl mogelijk wordt.
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen (Lyumjev: leeftijd ≥ 1 jaar).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen en kinderen
Individueel doseren op geleide van de bloedglucosespiegel.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij: overschakelen van een andere insuline, verandering in lichamelijke activiteit of in gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen of in maaltijdpatroon (d.w.z. hoeveelheid en type voedsel, tijdstip van voedselinname). De insulinebehoefte kan afnemen bij nierfunctiestoornis en toenemen bij ziekte of emotionele stoornis. Bij leverfunctiestoornis kan de insulinebehoefte toe- of afnemen.
Subcutane toediening
- Humalog en insuline lispro (biosimilar) toedienen direct voor de maaltijd, eventueel tijdens of direct na de maaltijd.
- Lyumjev toedienen 0–2 minuten voor het begin van de maaltijd tot max. 20 minuten na het begin van de maaltijd.
- Geef de injectie in de buik, bovenarm, dij of billen. Wissel de injectieplaats af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
- Continue subcutane insuline-infusie (alleen injectievloeistof 100 E/ml) via een infuuspomp is mogelijk; hierbij niet verschillende insulinesoorten mengen.
- Bij gebruik van een voorgevulde pen: bij het overzetten op een andere sterkte of pen met een andere dosisstap, hetzelfde aantal eenheden blijven gebruiken.
- De injectievloeistof 200 E/ml reserveren voor de behandeling van patiënten die dagelijks meer dan 20 eenheden snelwerkende insuline nodig hebben. Deze injectievloeistof mag niet (vanuit de voorgevulde pen) in enig ander toedieningssysteem worden overgebracht.
- De voorgevulde pen 'Junior Kwikpen' is geschikt indien fijnere dosisaanpassingen (in stappen van een halve eenheid) gewenst zijn.
Intraveneuze toediening
- De injectievloeistof 100 E/ml kan indien nodig intraveneus worden toegediend (bv. tijdens ketoacidose, acute ziekte of gedurende of na een operatie); frequent controleren van de bloedglucosespiegel is dan noodzakelijk.
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen en kinderen vanaf 1 jaar
Novorapid, insuline aspart (biosimilar): individueel instellen, dosering op geleide van de bloedglucosespiegels. De totale dagelijkse insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,5–1,0 E/kg lichaamsgewicht. Bij behandeling met een basaal-bolusregime kan deze insuline voorzien in 50–70% van de insulinebehoefte en kan in de rest worden voorzien door een middellang- of langwerkende insuline.
Fiasp: individueel instellen, dosering op geleide van de bloedglucosespiegels. De totale dagelijkse insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,5–1,0 E/kg lichaamsgewicht. Bij behandeling met een basaal-bolusregime kan Fiasp voorzien in ca. 50% van de insulinebehoefte en kan in de rest worden voorzien door een middellang- of langwerkende insuline.
Starten bij diabetes mellitus type 1: De aanbevolen begindosis bij insuline-naïeve patiënten is ca. 50% van de totale dagelijkse insulinedosis, te verdelen over de maaltijden. De rest toedienen in de vorm van een middellang- of langwerkende insuline. De totale dagelijkse begindosis insuline is in het algemeen 0,2–0,4 E per kg lichaamsgewicht.
Starten bij diabetes mellitus type 2: De aanbevolen begindosis is 4E bij één of meerdere maaltijden, vervolgens individueel aanpassen.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet of bij een bijkomende ziekte. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie.
Bij overschakelen op een ander type of merk insuline kan aanpassing van de dosis insuline aspart en de dosis basale insuline nodig zijn. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling.
Toediening
Novorapid en insuline aspart (biosimilar) toedienen direct voor het eten, eventueel tijdens of direct na het eten. Subcutaan toedienen in de buikwand, bovenarm, dij of bil. Bij continue subcutane insuline-infusie (CSII) de insuline in de buikwand toedienen. De injectie- of infusieplaats (binnen eenzelfde gebied) steeds variëren.
Fiasp toedienen 0–2 minuten voor het begin van de maaltijd tot max. 20 minuten na het begin van de maaltijd. Subcutaan toedienen in de buikwand of bovenarm. Bij continue subcutane insuline-infusie (CSII) de insuline in de buikwand toedienen. De injectie- of infusieplaats (binnen eenzelfde gebied) steeds variëren.
De 'Pumpcart'-patroon is alleen bestemd voor CSII in pompsystemen geschikt voor insuline-infusie. Bij gebruik van een insulinepomp nooit verschillende insulinesoorten mengen.
Indien nodig insuline aspart (uit een injectieflacon) verdund intraveneus toedienen via een perfusiesysteem; gedurende de infusie is bloedglucosecontrole noodzakelijk, ook omdat een deel van de insuline kan adsorberen aan het materiaal van de infuuszak.
Niet mengen met andere insulinen; uitzondering hierop is dat Novorapid kan worden gemengd met insuline isofaan volgens protocol in een spuit voor subcutaan gebruik.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie. Reacties op de infusieplaats.
Vaak (1-10%): reacties op de injectieplaats.
Soms (0,1-1%): lipodystrofie op de injectieplaats, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats. Oedeem, in het bijzonder wanneer voorafgaande slechte metabole controle werd verbeterd door intensieve insulinetherapie.
Zelden (0,01-0,1%): gegeneraliseerde allergische reacties, incl. anafylaxie, gegeneraliseerde huidreacties, angio-oedeem, bronchospasmen, hypotensie en shock.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose op de injectieplaats.
Reacties op de injectie- of infusieplaats zijn o.a. huiduitslag, roodheid, ontsteking, pijn, blauwe plekken of jeuk. Meestal verdwijnen deze reacties bij voortgezette behandeling.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): allergische huidreacties, zoals eczeem, uitslag, jeuk, urticaria en dermatitis. Reacties op de injectie-/infusieplaats, zoals uitslag, roodheid, pijn, blauwe plekken, jeuk, zwelling, ontsteking (meestal voorbijgaand na enkele dagen tot weken).
Soms (0,1–1%): gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties (gegeneraliseerde huiduitslag, gezichtsoedeem). Voorbijgaande refractiestoornissen en oedeem bij start van de behandeling. Tijdelijke verergering van diabetische retinopathie na abrupte verbetering van de glykemische regulatie. Lokaal lipodystrofie (bij kinderen vaker), vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats.
Zelden (0,1–0,01%): acute perifere neuropathie (m.n. bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie), die meestal reversibel is.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische reacties.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).
Interacties
De insulinebehoefte kan veranderen door andere stoffen:
Verlaging van de insulinebehoefte door: androgene en anabole steroïden, orale bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, ACE-remmers, angiotensine-II receptor antagonisten, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, niet-selectieve β-blokkers, sulfonamiden, hoge doses (> 2 g) salicylaten en alcohol.
Verhoging van de insulinebehoefte door: orale anticonceptiva, glucocorticoïden, HIV-proteaseremmers, danazol, thiazide- en lisdiuretica, sympathicomimetica, fenothiazine–derivaten, schildklierhormonen, groeihormonen en atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine).
Somatostatine-analoga (octreotide, lanreotide) kunnen de insulinebehoefte zowel verlagen als verhogen.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine-derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyreomimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms wordt gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Zwangerschap
Teratogenese: Ruime ervaring met insuline lispro tijdens de zwangerschap wijst niet op schadelijke effecten op de zwangerschap of het kind.
Advies: Kan worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap verandert de insulinebehoefte sterk; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Zwangerschap
Teratogenese: Gegevens van een beperkt aantal zwangerschappen duiden niet op schadelijke effecten op de zwangerschap of het kind.
Advies: Kan worden gebruikt. Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan worden gebruikt.
Contra-indicaties
- hypoglykemie.
Contra-indicaties
- hypoglykemie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie. Controleer de bloedglucosespiegel na een dergelijke verandering van injectiegebied, en overweeg dosisaanpassing.
Hypoglykemie kan bij snelwerkende insulineanalogen eerder optreden dan bij oplosbare humane insuline.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden. Bij gedecompenseerde levercirrose kan de insulinebehoefte afnemen vanwege een verminderde capaciteit voor gluconeogenese en een verminderde insulineafbraak. Soms kan echter meer insuline nodig zijn bij levercirrose om voor de insulineresistentie te compenseren.
Bij ouderen en mensen met nier- of leverinsufficiëntie, de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Hyperglykemie kan optreden bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling, vooral bij type 1-diabeten. Symptomen zijn dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie. Controleer de bloedglucosespiegel na een dergelijke verandering van injectiegebied, en overweeg dosisaanpassing.
Hypoglykemie treedt mogelijk eerder op bij snelwerkende insulineanalogen dan bij oplosbare humane insuline.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress-situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Het overschakelen op een ander type of merk insuline uitvoeren onder strikt medisch toezicht. Het aanpassen van de dosis kortwerkende insuline en de dosis basale insuline kan nodig zijn. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de eerste weken na de overschakeling. Bij overstappen van Novorapid naar insuline aspart Sanofi zijn schommelende bloedglucosespiegels gemeld, zowel verlaagde als verhoogde spiegels.
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Bij kinderen de bloedglucosespiegel nauwlettend controleren, als insuline aspart na het begin van de laatste maaltijd van de dag wordt toegediend, om nachtelijke hypoglykemie te vermijden.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Er is geen klinische ervaring bij: kinderen < 1 jaar (Novorapid, insuline aspart (biosimilar)), kinderen < 2 jaar (Fiasp). Er is weinig ervaring met Fiasp bij ouderen ≥ 75 jaar.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in hongergevoel, zwakte, trillen, transpireren, hartkloppingen, braken, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Kortwerkend humaan insuline-analogon. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking: binnen 15-30 min; maximaal effect na 1-3 uur; werkingsduur: 2–6 uur.
Lyumjev is op eenheidsbasis equipotent aan Humalog, maar het effect is sneller en met een kortere werkingsduur. Het middel bevat citraat en treprostinil, hulpstoffen die de absorptie van insuline lispro versnellen.
Insuline lispro Sanofi is een biosimilar van Humalog, en is hiermee in hoge mate vergelijkbaar.
Kinetische gegevens
T max | s.c. ca. 30 tot 70 min. |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Kortwerkend recombinant humaan insuline-analogon. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking: maximaal na 1–3 uur; werkingsduur: 3–5 uur.
Bij s.c.-toediening van Novorapid in de buikwand treedt de werking in binnen 10–20 min na injectie. De werking van Fiasp treedt 5 min eerder in dan van Novorapid; dit door toevoeging van de hulpstof nicotinamide (vitamine B3), dat de absorptie van insuline versnelt.
Insuline aspart Sanofi is een biosimilar van Novorapid, en is hiermee in hoge mate vergelijkbaar.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 80% (Fiasp). |
T max | s.c. 40–60 min (Novorapid). De tijd tot 50% van de Cmax is ca. 9 minuten korter bij Fiasp vergeleken met Novorapid. |
V d | 0,22 l/kg. |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | 57 min (na s.c. toediening van Fiasp). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
insuline lispro hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk
Groepsinformatie
insuline aspart hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk