Samenstelling
Epivir
Bijlage 2
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 240 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 150 mg, 300 mg
Lamivudine
Bijlage 2
Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 100 mg, 150 mg, 300 mg
Zeffix
Bijlage 2
GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 240 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Abacavir
Bijlage 2
Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 300 mg
Ziagen
(als sulfaat)
Bijlage 2
ViiV Healthcare bv.
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 240 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is meestal een tripeltherapie. Deze bestaat uit twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s) in combinatie met een derde actief antiretroviraal middel uit een van de volgende drie klassen: bij voorkeur een integraseremmer (INSTI) met een hoge barrière tot resistentie (bictegravir of dolutegravir), en in specifieke situaties met een non-nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NNRTI), of een proteaseremmer (PI) met een farmacokinetische booster (cobicistat of ritonavir). Bij de meeste personen met HIV is ook een behandelregime bestaande uit twee middelen mogelijk, meestal dolutegravir/lamivudine (een INSTI met één NRTI), na uitsluiting van enkele exclusiecriteria. De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op nvhb.nl.
Lamivudine is een NRTI. Als onderdeel van een combinatiebehandeling met dolutegravir plus abacavir of tenofovir(alafenamide of –disoproxil) is het eerste keus bij therapie-naïeve volwassenen met HIV-1.
Lamivudine wordt afgeraden als behandeling van chronische hepatitis B, vanwege het grote risico op antivirale resistentie. Overweeg switchen naar entecavir, tenofovirdisoproxil(fumaraat) of tenofoviralafenamide bij patiënten die reeds met lamivudine worden behandeld.
Aan de vergoeding van lamivudine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Eerste keus in de behandeling van therapie-naïeve volwassen patiënten met een HIV-1-infectie is meestal een tripeltherapie. Deze bestaat uit twee nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NRTI’s) in combinatie met een derde actief antiretroviraal middel uit een van de volgende drie klassen: bij voorkeur een integraseremmer (INSTI) met een hoge barrière tot resistentie (bictegravir of dolutegravir), en in specifieke situaties met een non-nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NNRTI), of een proteaseremmer (PI) met een farmacokinetische booster (cobicistat of ritonavir). Bij de meeste personen met HIV is ook een behandelregime bestaande uit twee middelen mogelijk, meestal dolutegravir/lamivudine (een INSTI met één NRTI), na uitsluiting van enkele exclusiecriteria. De keuze voor een combinatie van antiretrovirale middelen is afhankelijk van diverse factoren, en dient te worden gemaakt op geleide van het resistentieprofiel. Zie voor meer informatie de richtlijn HIV op nvhb.nl.
Abacavir is een NRTI. Als onderdeel van een combinatiebehandeling met andere antiretrovirale middelen (dolutegravir en lamivudine) is het eerste keus bij therapie-naïeve volwassen met HIV-1, die HLA-B*5701 negatief zijn, en geen HBV-co-infectie hebben.
Aan de vergoeding van abacavir zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
Behandeling van:
- HIV-1-infectie, in combinatie met andere antiretrovirale middelen, bij volwassenen en kinderen (Epivir, lamivudine);
- Chronische hepatitis B bij volwassenen met:
- gecompenseerde leverziekte, met tekenen van actieve virale replicatie, aanhoudend verhoogde waarden in het serum van ALAT-spiegels én histologische tekenen van actieve leverontsteking en/of fibrose, als het gebruik van een ander antiviraal middel met een hogere genetische barrière tegen resistentie niet mogelijk óf niet geschikt is (Zeffix, lamivudine);
- gedecompenseerde leverziekte, in combinatie met een tweede middel zonder kruisresistentie tegen lamivudine (Zeffix, lamivudine).
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van een HIV-infectie, in combinatie met andere antiretrovirale middelen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (ook) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op TDM-protocollen van antiretrovirale middelen van tdm-protocollen.nl.
Volg bij het wisselen tussen de drank en de tablet, de doseringsaanbevelingen op die specifiek bij die formulering horen.
Epivir: geef kinderen die ten minste 14 kg wegen en volwassenen bij voorkeur de tablet, omdat bij gebruik van de drank lagere percentages virologische suppressie en vaker voorkomende virale resistentie zijn gemeld.
Sommige tabletten van 150 mg bevatten een breukgleuf, zodat per 75 mg kan worden gedoseerd.
HIV-infectie
Volwassenen (incl. ouderen), kinderen ≥ 25 kg
Epivir, lamivudine: Ook bij patiënten met tevens een chronische hepatitis B-infectie: 150 mg 2×/dag óf 300 mg 1×/dag. Bij overgaan naar een dosering 1×/dag, de eerste eenmaaldaagse dosis ca. 12 uur na de laatste tweemaaldaagse dosis innemen. Bij (terug)schakelen naar een tweemaaldaags regime wordt na ca. 24 uur gestart met de tweemaaldaagse dosis.
Verminderde nierfunctie: Creatinineklaring 30–49 ml/min: 150 mg als startdosis, gevolgd door 150 mg 1×/dag; creatinineklaring 15–29 ml/min: startdosis 150 mg, gevolgd door 100 mg 1×/dag; creatinineklaring 5–14 ml/min: startdosis 150 mg, gevolgd door 50 mg 1×/dag; creatinineklaring < 5 ml/min: 50 mg als startdosis, gevolgd door 25 mg 1×/dag.
Kinderen < 25 kg
Epivir: Drank: 5 mg/kg lichaamsgewicht 2×/dag óf 10 mg/kg 1×/dag, max. 300 mg per dag. Met de tabletten is dit voor een lichaamsgewicht ≥ 20 tot < 25 kg: 's ochtends 75 mg en 's avonds 150 mg, of 225 mg 1×/dag; 14 tot < 20 kg: 75 mg 2×/dag of 150 mg 1×/dag. Bij kinderen vanaf 3 maanden tot 1 jaar oud wordt het tweemaaldaags regime aanbevolen (5 mg/kg 2×/dag); indien niet haalbaar overweeg dan een dosis van 10 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag; er zijn relatief weinig gegevens bekend over eenmaaldaags doseren bij deze patiëntengroep.
Verminderde nierfunctie: (kinderen ≥ 3 mnd. < 25 kg): creatinineklaring 30–49 ml/min: startdosis 5 mg/kg, gevolgd door 5 mg/kg 1×/dag; creatinineklaring 15–29 ml/min: startdosis 5 mg/kg gevolgd door 3,3 mg/kg 1×/dag; creatinineklaring 5–14 ml/min: startdosis 5 mg/kg gevolgd door 1,6 mg/kg 1×/dag; creatinineklaring < 5 ml/min: startdosis 1,6 mg/kg gevolgd door 0,9 mg/kg 1×/dag.
Er zijn relatief weinig gegevens bij kinderen < 3 maanden, zie rubriek 5.2 van de officiële productinformatie CBG/EMA van Epivir voor meer informatie hierover, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Chronische hepatitis B
Volwassenen (incl. ouderen)
Zeffix, lamivudine: 100 mg 1×/dag. Behandelduur: Bij patiënten met HBeAg-positieve chronische hepatitis B zonder cirrose: de behandeling voortzetten ten minste 6–12 maanden nadat HBeAg-seroconversie (HBeAg en HBV-DNA-verlies met detectie van Anti-HBe) is bevestigd, om het risico van virologische relaps te beperken, óf totdat HBsAg seroconversie is opgetreden. Staken van de behandeling overwegen bij verlies van effectiviteit. Dat is bij blijvende terugkeer van de serum-ALAT-waarde en het HBV-DNA naar het niveau van voor de behandeling; verder ook bij verslechtering van de leverhistologie of andere tekenen van hepatitis. Bij patiënten met HBeAg-negatieve chronische hepatitis B (pre-core mutant) zonder cirrose: de behandeling voortzetten ten minste totdat HBs seroconversie optreedt of totdat verlies van werkzaamheid is vastgesteld.
Bij patiënten met gedecompenseerde leveraandoeningen, -cirrose of na het ontvangen van een levertransplantaat wordt het staken van het gebruik niet aangeraden.
Co-infectie met HIV: Volg de dosering zoals beschreven voor een HIV-infectie.
Verminderde nierfunctie: Creatinineklaring 30–49 ml/min: startdosis 100 mg, gevolgd door onderhoudsdosering van 50 mg 1×/dag; creatinineklaring 15–29 ml/min: startdosis 100 mg, gevolgd door onderhoudsdosering van 25 mg 1×/dag; creatinineklaring 5–14 ml/min: startdosis 35 mg, gevolgd door onderhoudsdosering van 15 mg 1×/dag; creatinineklaring < 5 ml/min: startdosis 35 mg, gevolgd door onderhoudsdosering van 10 mg 1×/dag.
Intermitterende hemodialyse (uitgaande van ≤ 4 uur dialyse, 2–3×/week): verlaag de initiële dosering aan de hand van de creatinineklaring van de patiënt (restklaring). Tijdens de dialyse zijn geen verdere dosisaanpassingen nodig.
Verminderde leverfunctie: Geen dosisaanpassing nodig, omdat gegevens van patiënten met een leverfunctiestoornis, incl. patiënten met terminale leverziekte die wachten op een transplantatie, geen significante beïnvloeding van de farmacokinetiek door het disfunctioneren van de lever laten zien.
Toediening
- De tablet(ten) heel innemen, tenzij er sprake is van slikproblemen, of een tablet gehalveerd moet worden om tot de juiste dosis te komen.
- Bij slikproblemen: gebruik de drank of maak eventueel de tabletten fijn en mengen met een kleine hoeveelheid halfvast voedsel of vloeistof, daarna het mengsel onmiddellijk innemen.
Doseringen
Screen bij alle patiënten voor aanvang van de behandeling op het HLA-B*5701 allel, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bij dit geneesmiddel wordt (ook) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hiervoor op TDM-protocollen van antiretrovirale middelen van tdm-protocollen.nl.
De tablet bevat een breukgleuf, zodat kan worden gedoseerd per 150 mg. Er zijn géén verschillen in de blootstelling tussen de tablet en de drank. Bij kinderen met een lichaamsgewicht < 25 kg is er desalniettemin een verschillend doseervoorschrift voor de drank en de tabletten.
HIV-infectie
Volwassenen, kinderen met een lichaamsgewicht ≥ 25 kg
300 mg 2×/dag óf 600 mg 1×/dag. Wanneer nodig kan eventueel gebruik worden gemaakt van de drank (300 mg = 15 ml drank).
Kinderen met een lichaamsgewicht ≥ 14 kg en < 25 kg
Tabletten: Bij een lichaamsgewicht ≥ 20 tot < 25 kg: 150 mg in de ochtend en 300 mg in de avond, of als 450 mg 1×/dag. Bij een lichaamsgewicht 14 tot 20 kg: 150 mg 2×/dag of 300 mg 1×/dag.
Drank: Kinderen vanaf 1 jaar oud en met een lichaamsgewicht < 25 kg: 8 mg/kg 2×/dag of 16 mg/kg 1×/dag, max. 600 mg (= 30 ml)/dag.
Drank: Kinderen vanaf 3 maanden tot 1 jaar oud: 8 mg/kg 2×/dag. Als tweemaal per dag niet haalbaar is, overweeg dan eenmaal per dag; er zijn relatief weinig gegevens van een dergelijk regime bij deze patiëntengroep.
De klinische ervaring bij kinderen < 3 maanden is volgens de fabrikant beperkt en onvoldoende om een specifieke dosisaanbeveling te doen; bij toepassing is strenge controle op de veiligheid noodzakelijk. De relatief beperkte hoeveelheid gegevens die er is laat zien dat een dosis drank van 2 mg/kg bij neonaten < 30 dagen een gelijke of hogere blootstelling oplevert, dan de dosis 8 mg/kg drank toegediend aan oudere kinderen.
Verminderde nierfunctie: Geen dosisaanpassing nodig, bij terminale nierinsufficiëntie wordt het gebruik echter afgeraden.
Verminderde leverfunctie
- Bij een lichte leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 5–6) is geen dosisaanbeveling beschikbaar, bij toepassing is nauwkeurige controle vereist en waar mogelijk meting van de plasmaconcentratie van abacavir (deze kan substantieel toenemen).
- Bij matige of ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore ≥ 7) wordt het gebruik van abacavir niet aanbevolen, tenzij dit echt noodzakelijk is.
Bij overstappen van een dosering 2×/dag naar 1×/dag moet ca. 12 uur zitten; vervolgens de aanbevolen dagelijkse dosis op dat tijdstip innemen. Bij het weer teruggaan naar tweemaal daags, de eerste dosis van de tweemaaldaagse dosering ca. 24 uur na de laatste eenmaaldaagse dosis innemen.
Toediening: Bij voorkeur zonder kauwen de hele of halve tablet innemen. In uitzonderingsgevallen kan de tablet ook worden fijngemaakt en met een kleine hoeveelheid halfvast voedsel of vloeistof worden vermengd; in dat geval het gehele mengsel onmiddellijk na klaarmaken innemen.
Bijwerkingen
Bij HIV-infectie
Vaak (1-10%): hoofdpijn, slapeloosheid. Misselijkheid, braken, buikpijn, buikkrampen, diarree. Hoesten, neusklachten. Gewrichtspijn, spieraandoeningen. Huiduitslag, alopecia. Koorts, malaise, vermoeidheid.
Soms (0,1-1%): neutropenie en anemie (beide soms ernstig), trombocytopenie. Tijdelijke verhoging van de leverenzymen (ASAT, ALAT).
Zelden (0,01-0,1%): hepatitis. Verhoging van serumamylasespiegels, pancreatitis. Rabdomyolyse. Angio-oedeem.
Zeer zelden (< 0,01%): 'pure red cell'-aplasie. Perifere neuropathie, paresthesie. Lactaatacidose.
Verder zijn gemeld: toename in serumlipiden- en bloedglucosespiegels, gewichtstoename.
Na aanvang van antiretrovirale combinatietherapie (cART) bij een ernstige immuundeficiëntie kan het immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) optreden. Ook kunnen in dit kader auto-immuunziekten optreden door immuunreactivering, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom. De tijd tot optreden van de ziekte is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Er zijn gevallen van osteonecrose gemeld, vooral bij patiënten met een gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan cART en bij algemeen erkende risicofactoren.
Bij HBV-infectie
Zeer vaak (> 10%): verhoging ALAT-waarde.
Vaak (1-10%): huiduitslag, jeuk. Verhoging CK-waarde, spieraandoeningen inclusief spierpijn en spierkrampen.
Zelden (0,01-0,1%): angio-oedeem.
Zeer zelden (< 0,01%): lactaatacidose.
Verder zijn gemeld: trombocytopenie. Rabdomyolyse.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, diarree, anorexie. Lethargie, vermoeidheid, koorts. Hoofdpijn. Huiduitslag zonder systemische symptomen. Overgevoeligheidsreacties (ca. 5%), vooral bij dragers van het HLA-B*5701-allel (48–61%) en vooral in de eerste 6 weken. Sommige zijn levensbedreigend. Bij bijna alle overgevoeligheidsreacties is sprake van koorts en/of (gewoonlijk maculopapuleuze of urticariële) huiduitslag (81% bij kinderen en 67% bij volwassenen). Andere frequent (> 10%) waargenomen symptomen zijn: maag-darmstoornissen (70% bij kinderen, 54% bij volwassenen, zoals misselijkheid, braken, diarree of buikpijn), dyspneu, hoesten, lethargie of malaise, spierpijn, gewrichtspijn. Andere symptomen (< 10%) die kunnen optreden bij overgevoeligheidsreacties zijn onder andere respiratoire symptomen (respiratoire insufficiëntie, abnormale radiologische bevindingen van de thorax, voornamelijk lokaliseerbare infiltraten, maar ook ARDS), hypotensie, oedeem, anafylaxie, nierfalen, hoofdpijn, keelpijn, paresthesieën, hepatitis, leverfalen, lymfadenopathie, conjunctivitis, zweren in de mond. Ook kan overgevoeligheid voor abacavir leiden tot afwijkende laboratoriumwaarden zoals lymfopenie, verhoging van de leverfunctiewaarden, creatinekinase en creatinine. De diagnose overgevoeligheidsreactie zorgvuldig overwegen, gezien het voortzetten of hervatten van de behandeling kan leiden tot ernstigere reacties of overlijden, zie ook rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Zelden (0,1-0,01%): pancreatitis.
Zeer zelden (< 0,01%): erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN): staak bij optreden van deze bijwerkingen definitief de behandeling met abacavir. Lactaatacidose.
Antiretrovirale combinatietherapie (cART) is in verband gebracht met gewichtstoename, metabole stoornissen, zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, insulineresistentie, hyperglykemie, het ontstaan van of verergering van bestaande diabetes mellitus, en het immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) met bv. reactivering van herpesinfecties of het optreden van auto-immuunziekten, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis of het Guillain-Barré syndroom. Ook osteonecrose kan voorkomen, vooral bij gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan combinatietherapie; wees hierop bedacht bij het optreden van pijnlijke en/of het stijf worden van gewrichten of bij het ondervinden van problemen bij het bewegen.
Bij gebruik van NRTI's (m.n. zidovudine) kan lactaatacidose optreden, gewoonlijk samengaand met hepatische steatose. Lactaatacidose treedt over het algemeen enkele maanden na de start van de behandeling op en kan geassocieerd zijn met pancreatitis, lever- of nierfalen.
Interacties
Vermijd combinatie met emtricitabine; via beïnvloeding van de actieve secretie door de nieren kunnen bij deze combinatie (en met andere cytidine analoga) de plasmaspiegels van zowel lamivudine als emtricitabine stijgen.
Trimethoprim verhoogt via beïnvloeding van de actieve secretie door de nieren de blootstelling aan lamivudine met ca. 40%; vermijd gelijktijdige toediening met hoge doses, zoals bij de behandeling van een Pneumocystis jiroveci-pneumonie met cotrimoxazol (=trimethoprim+sulfamethoxazol). Bij lagere dosering is alleen dosisaanpassing van lamivudine nodig als er sprake is van een verminderde nierfunctie.
Vermijd chronisch gebruik van sorbitol of andere osmotisch werkende polyalcoholen of suikeralcoholen (zoals mannitol, lactitol of xylitol), omdat bij gelijktijdige toediening van sorbitol de AUC en Cmax van lamivudine dalen. Als gelijktijdig gebruik noodzakelijk is, overweeg dan om de HIV-1/HBV 'viral load' frequenter te controleren.
Vermijd gelijktijdige toediening met cladribine, omdat de werkzaamheid hiervan mogelijk afneemt door lamivudine (door remming van de intracellulaire fosforylering van cladribine).
Zie voor meer informatie over deze en de andere interacties van lamivudine de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Interacties
Abacavir is geen substraat of inductor van CYP-enzymen (zoals CYP3A4, -2C9 of -2D6). Abacavir kan CYP3A4 (beperkt) en mogelijk CYP1A1 (aangetoond in vitro) remmen. Daarom is er geringe kans op interacties met antiretrovirale proteaseremmers, niet-nucleosiden en andere geneesmiddelen die gemetaboliseerd worden via belangrijke CYP-enzymen. In vitro remt abacavir CYP1A1. Abacavir verhoogt de blootstelling aan het CYP1A1-substraat riociguat (na een enkele dosis) met ca. een factor 3. Mogelijk moet de dosis riociguat worden verlaagd, raadpleeg hiervoor: riociguat#doseringen (dosering i.c.m. CYP-remmers).
In vitro is abacavir ook een remmer van MATE1, de klinische consequenties hiervan zijn onbekend.
Zie voor meer informatie over de interacties van abacavir, en eventuele dosisaanpassingen, de pagina HIV Drug Interactions van de University of Liverpool.
Sorbitol, in de drank, kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Zwangerschap
Lamivudine passeert de placenta.
Teratogenese: Gebruik van lamivudine bij een groot aantal zwangerschappen (> 5600 met blootstelling in het 1e trimester en > 1000 met blootstelling in het 2e en 3e trimester) heeft geen misvormend effect laten zien. Van nucleoside- en nucleotide-analogen is wel aangetoond dat ze in verschillende mate mitochondriale beschadiging kunnen veroorzaken.
Farmacologisch effect: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga, met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlipasemie, hyperlactatemie) stoornissen en daarnaast, in zeldzame gevallen, laat intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) waarvan nog niet is bekend of deze tijdelijk of blijvend van aard zijn.
Advies: Kan worden gebruikt.
Overig: Controleer een kind dat in utero is blootgesteld aan lamivudine en relevante symptomen vertoont, klinisch en middels laboratoriumtesten op mitochondriale disfunctie. Na staken van antivirale therapie voor hepatitis B is er kans op een flare; controleer patiënten die de behandeling staken hierop.
Zwangerschap
Abacavir en/of de metabolieten passeren de placenta.
Teratogenese: Bij de mens op basis van > 1450 zwangerschapsuitkomsten bij blootstelling in het 1e trimester (Antiretroviral Pregnancy Registry) en > 1000 uitkomsten bij blootstelling in de 2e en 3e trimesters lijkt er niet meer kans op malformaties of foetale/neonatale toxiciteit te zijn door abacavir. Bij dieren schadelijk gebleken (skeletafwijkingen en –misvormingen, intra–uteriene sterfte).
Farmacologisch effect: Mitochondriale disfunctie is gemeld bij HIV-negatieve kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga, met als gevolg meestal voorbijgaande hematologische (anemie, neutropenie) en metabole (hyperlipasemie en hyperlactatemie) stoornissen, en daarnaast, in zeldzame gevallen, laat intredende neurologische stoornissen (hypertonie, convulsies, abnormaal gedrag) waarvan nog niet is bekend of deze tijdelijk of blijvend van aard zijn.
Advies: Het gebruik afwegen, waarbij meegenomen kan worden dat volgens de Amerikaanse HIV-richtlijn abacavir (voor zover bekend zonder gevaar voor teratogene afwijkingen) kan worden gebruikt.
Overig: Het kind dat in utero is blootgesteld aan NRTI's en relevante symptomen vertoont, klinisch en middels laboratoriumtesten controleren op mitochondriale disfunctie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in een concentratie gelijk aan die in het serum. De resulterende serumconcentratie van lamivudine bij de zuigeling is echter zeer laag (< 4% van de maternale serumconcentratie). De serumconcentratie neemt verder af tot ondetecteerbare niveau's wanneer de zuigeling de leeftijd van 24 weken bereikt.
Farmacologisch effect: Er is ruime ervaring met lamivudine tijdens de lactatie, hierbij zijn geen nadelige effecten bij de zuigeling gezien.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV. Bij gebruik wegens een HBV-infectie: lamivudine kan waarschijnlijk veilig gebruikt worden. Bij HBV-overdracht door de moeder, ondanks adequate profylaxe, overwegen de borstvoeding te staken om de kans op het ontstaan van lamivudineresistente mutanten in het kind te reduceren.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Bij een maternale HIV-infectie borstvoeding ontraden omdat de kans bestaat op overdracht van HIV. Bovendien zijn er geen gegevens over de veiligheid van abacavir bij baby's jonger dan 3 maanden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen (klinisch relevante) contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- Dragerschap van het HLA-B*5701-allel;
- (Mogelijke) overgevoeligheidsreacties na eerder gebruik van abacavir.
Waarschuwingen en voorzorgen
Algemeen
- Staak de behandeling onmiddellijk bij verdenking op pancreatitis, aan de hand van symptomen of laboratoriumwaarden. Ernstige, soms fataal verlopende, gevallen van lactaatacidose zijn in verband gebracht met pancreatitis, leversteatose, lever- en nierfalen. De behandeling ook staken bij het optreden van progressieve hepatomegalie, snel toenemende aminotransferasespiegels, symptomatische hyperlactatemie en/of metabole- of lactaatacidose.
- Mitochondriale disfunctie is gemeld bij kinderen die in utero en/of postnataal zijn blootgesteld aan nucleoside-analoga (zie ook de rubrieken Zwangerschap en Lactatie).
Hulpstoffen
- Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de dranken, bij zuigelingen < 4 weken oud, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat voor alcoholdehydrogenase bevatten, zoals propyleenglycol of ethanol.
- Saccharose, in de dranken, kan bij gebruik ≥ 2 weken de tanden beschadigen. Let ook op met saccharose bij diabetes mellitus, vanwege het suikergehalte in de dranken.
Bij HIV-infectie
- Bij een al bestaande leverfunctiestoornis en bij een chronische co-infectie met HBV of HCV neemt de kans op ernstige en mogelijk fatale hepatische bijwerkingen toe. Controleer patiënten met een bestaande leverfunctiestoornis nauwlettend; bij duidelijke verergering van de leverziekte het gebruik tijdelijk of definitief staken.
- Immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) is gemeld, doorgaans in de eerste 2–4 weken tot 6 maanden na de start van cART (antiretrovirale combinatietherapie). Vooral bij ernstige immuundeficiëntie (CD4-getal < 100 cellen/mm³) bij aanvang van de behandeling is er meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg, zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie. Ook gemeld zijn auto-immuunziekten, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
- Er is melding gemaakt van een hoog percentage van virologisch falen en ontwikkeling van resistentie bij gebruik van tripel-nucleoside-therapie (therapie met 3 NRTI's).
- Staak het gebruik van lamivudine onmiddellijk bij tekenen/symptomen of abnormale laboratoriumwaarden passend bij de diagnose pancreatitis. Onduidelijk is of de gemelde gevallen toe te schrijven zijn aan de antiretrovirale behandeling of aan de onderliggende HIV-infectie.
- Bij optreden van pijnlijke en/of stijve gewrichten of bij problemen met bewegen de diagnose osteonecrose overwegen.
- Gewicht, serumlipiden en bloedglucosespiegels kunnen toenemen tijdens de behandeling met cART.
- Er zijn onvoldoende onderzoeksgegevens over het gebruik bij kinderen < 3 maanden of bij kinderen met een verminderde nierfunctie.
Bij HBV-infectie
- Geef voorafgaand aan de behandeling van HBV met lamivudine 100 mg als monotherapie, en periodiek tijdens de behandeling, advies over HIV en bied HIV-testen aan; een HIV-mutatie kan ontstaan tijdens deze behandeling bij patiënten die ook zijn geïnfecteerd met HIV. Een onbehandelde HIV-infectie kan tot snel optredende resistentie van HIV en beperking van de behandelmogelijkheden leiden.
- Meet tijdens de behandeling minimaal elke 3 maanden ALAT-en HBV-DNA-waarden en bij HBeAg-positieve patiënten elke 6 maanden het HBeAg. Spontane exacerbaties bij chronische hepatitis B komen relatief vaak voor en worden gekenmerkt door voorbijgaande toename van de serum-ALAT-waarde. Na starten kan de serum-ALAT-waarde stijgen terwijl de serum HBV-DNA-spiegels afnemen. Bij gecompenseerde leverziekte gaat zo'n stijging van de serum-ALAT-waarde doorgaans niet vergezeld van een toename van de serum bilirubineconcentraties of van verschijnselen van hepatische decompensatie. Bij langdurige therapie is ontwikkeling van YMDD-mutanten mogelijk, waarbij de serum HBV-DNA- en ALAT-waarden stijgen ten opzichte van eerder in de behandeling. Bij ontstaan van YMDD-mutanten op basis van de behandelrichtlijnen een verandering naar of toevoeging van een tweede middel zonder kruisresistentie tegen lamivudine overwegen als HBV-DNA in het serum aantoonbaar blijft op of na 24 weken behandeling. Na staken van de behandeling kan eveneens een acute exacerbatie optreden met een stijging in zowel de serum-ALAT-waarde als de HBV-DNA-spiegel. Meestal zijn deze exacerbaties, vaak optredend tussen 8–12 weken na de behandeling, spontaan reversibel, maar enkele gevallen met fatale afloop zijn gemeld. Na staken van de behandeling daarom gedurende ten minste 4 maanden regelmatig ALAT-waarden en bilirubinespiegels bepalen en daarna op klinische indicatie. Er zijn onvoldoende gegevens over het opnieuw opstarten van een behandeling met lamivudine bij een recidiverende hepatitis na de vorige behandeling.
- Meet tijdens de behandeling minimaal elke 3 maanden ALAT- en HBV-DNA-waarden en bij HBeAg-positieve patiënten elke 6 maanden het HBeAg. Spontane exacerbaties bij chronische hepatitis B komen relatief vaak voor en worden gekenmerkt door voorbijgaande toename van de serum-ALAT-waarde. Aandachtspunten
- Na het starten kan de serum-ALAT-waarde stijgen terwijl de serum-HBV-DNA-spiegel afneemt. Bij gecompenseerde leverziekte gaat zo'n stijging van de ALAT-waarde doorgaans niet vergezeld met verschijnselen van leverdecompensatie of toename van de serumbilirubineconcentratie.
- Bij langdurig gebruik is ontwikkeling van YMDD-mutanten mogelijk, waarbij de serum HBV-DNA- en ALAT-waarden stijgen ten opzichte van eerder in de behandeling. Overweeg bij ontstaan van YMDD-mutanten op basis van de behandelrichtlijnen een verandering naar of toevoeging van een tweede middel zonder kruisresistentie tegen lamivudine, als er HBV-DNA in het serum aantoonbaar blijft op of na 24 weken van behandeling.
- Na het staken van het gebruik kan eveneens een acute exacerbatie optreden, met een stijging van zowel de serum-ALAT-waarde als de HBV-DNA-spiegel. Meestal zijn deze exacerbaties, vaak optredend tussen 8–12 weken na aanvang van de behandeling, spontaan reversibel, maar gevallen met fatale afloop zijn gemeld. Bepaal daarom na het staken van het gebruik gedurende ten minste 4 maanden regelmatig de ALAT-waarden en bilirubinespiegels, en daarna op klinische indicatie.
- Er zijn onvoldoende gegevens over het herstarten van het gebruik van lamivudine bij een terugkerende hepatitis.
- Bij het ondergaan van een transplantatie of bij gedecompenseerde levercirrose is er een groter risico op actieve virusreplicatie; controleer minstens iedere maand op klinische, virologische en serologische parameters geassocieerd met hepatitis B, de antivirale respons en de lever- en nierfunctie. Blijf deze parameters controleren tot ten minste 6 maanden na een eventueel staken van het gebruik.
- Er zijn onvoldoende onderzoeksgegevens, volgens de fabrikant, over het gebruik bij:
- kinderen (< 18 jaar);
- patiënten die ook geïnfecteerd zijn met HCV of HDV;
- HBeAg-negatieve (pre-core mutante) patiënten;
- patiënten die gelijktijdig een immunosuppressieve behandeling ondergaan, waaronder chemotherapie bij kanker.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige overgevoeligheidsreacties: Niet gebruiken bij patiënten die drager zijn van het HLA-B*5701-allel omdat die meer kans (48–61%) lopen op ernstige, mogelijk levensbedreigende overgevoeligheidsreacties. Screen daarom vóór aanvang van deze behandeling elke patiënt op dragerschap van het HLA-B*5701-allel. Dit ook doen vóór een hernieuwde behandeling bij patiënten die abacavir eerder hebben verdragen, maar van wie de HLA-B*5701-status onbekend is. Echter ook bij patiënten die géén drager van het HLA-B*5701-allel zijn en bij patiënten die bij eerder gebruik geen allergische reactie vertoonden kan een (ernstige) overgevoeligheidsreactie optreden (0–4%). Laat de patiënt bij het optreden van een mogelijke overgevoeligheidsreactie (ongeacht HLA-B*5701-status) dit direct melden. Staak de behandeling met abacavir permanent wanneer een overgevoeligheidsreactie niet uit te sluiten is. Na het staken nooit meer opnieuw een abacavir-bevattende therapie beginnen, vanwege de kans op snel (binnen enkele uren) optredende en levensbedreigende overgevoeligheidsreacties (o.a. hypotensie). Controleer nauwkeurig op overgevoeligheidsverschijnselen, vooral gedurende de eerste 2 maanden van de behandeling. Het onderbreken van de behandeling vermeerdert de kans op het ontstaan van overgevoeligheidsreacties; consequente inname van abacavir is alleen al hierom dan ook zeer belangrijk.
Resistentieontwikkeling is beschreven; zie voor meer informatie hierover rubriek 5.1 van de officiële productinformatie CBG/EMA via 'Zie ook'.
Verschillende studies met abacavir wijzen op een verhoogd cardiovasculair risico, in het bijzonder op een myocardinfarct, hoewel klinische en observationele onderzoeken inconsistente resultaten lieten zien. Onderneem actie om risicofactoren voor een myocardinfarct te minimaliseren (bv. roken, hypertensie, hyperlipidemie). Overweeg bij patiënten met een hoog cardiovasculair risico ook andere behandelingen dan die met abacavir.
Immuun reconstitutie inflammatoir syndroom (IRIS) is gemeld, doorgaans in de eerste 2–4 weken tot 6 maanden na de start van cART (antiretrovirale combinatietherapie). Vooral bij ernstige immuundeficiëntie (CD4-getal < 100 cellen/mm³) bij aanvang van de behandeling is er meer kans op ontstekingsreacties op latent aanwezige opportunistische infecties, met ernstige klinische ziektebeelden tot gevolg, zoals CMV-retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci-pneumonie. Ook gemeld zijn auto-immuunziekten, zoals de ziekte van Graves, auto-immuunhepatitis, polymyositis en het Guillain-Barré-syndroom. De tijd tot optreden van deze ziekten is variabel, echter vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Osteonecrose: Bij het ontstaan van pijnlijke en/of stijve gewrichten of bij het ondervinden van problemen met bewegen, de patiënt controleren op osteonecrose.
Het lichaamsgewicht en de serumlipiden en bloedglucosespiegels kunnen toenemen tijdens de behandeling met cART.
Onvoldoende onderzocht: De veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij:
- een matige tot ernstige leverfunctiestoornis, de toepassing hierbij wordt niet aanbevolen tenzij dit noodzakelijk is;
- terminale nierinsufficiëntie;
- kinderen < 3 maanden;
- volwassenen > 65 jaar.
Hulpstoffen: Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de drank, bij zuigelingen < 4 weken oud, zeker in combinatie met andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals propyleenglycol of ethanol, bevatten.
Overdosering
Symptomen
Onder andere misselijkheid, braken, diarree, huiduitslag, vermoeidheid. Overdosering van NRTI's kan perifere neuropathie of myopathie veroorzaken.
Zie voor meer informatie over symptomen en de behandeling, de stofmonografie lamivudine op de website van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (vul eerst gegevens m.b.t. de blootstelling aan lamivudine, de leeftijd, het gewicht en geslacht van patiënt in, om de monografie te bereiken).
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met abacavir contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Nucleoside-analoog en 'Reverse Transcriptase Inhibitor' (NRTI). Lamivudine (= 3TC) is een antivirale stof die werkzaam is tegen retrovirussen zoals het HIV-type 1 en 2 maar ook tegen het hepatitis B-virus (HBV).
Het is pas werkzaam nadat het intracellulair door fosforylering is omgezet in de actieve metaboliet lamivudinetrifosfaat. Deze metaboliet remt het HIV-reverse-transcriptase door competitie met het natuurlijke substraat (deoxycytidinetrifosfaat) en blokkeert daardoor voortijdig de virale DNA-ketenverlenging.
Bij een hepatitis B-infectie berust het werkingsmechanisme op remming van viraal HBV-polymerase door incorporatie van lamivudinetrifosfaat in de keten, waardoor vorming van viraal DNA wordt geblokkeerd.
Kinetische gegevens
F | 80–85% bij volwassenen, 58–66% bij kinderen < 12 jaar. |
T max | ca. 1 uur, vertraagd met voedsel. |
V d | ca. 1,3 l/kg. |
Overig | De tablet is bij volwassenen bio-equivalent aan de drank, bij kinderen geeft de tablet een hogere Cmax en AUC dan de drank. |
Overig | Penetratie in de liquor: spiegels ca. 12% van die in plasma (2–4 uur na orale toediening). |
Metabolisering | 5–10% in de lever, tot het inactieve lamivudine-trans-sulfoxide. |
Eliminatie | vnl. onveranderd met de urine via glomerulaire filtratie en actieve secretie (door het organisch kationtransportsysteem), ca. 4% als lamivudine-trans-sulfoxide. Lamivudine wordt deels door hemodialyse verwijderd. |
T 1/2el | 18–19 uur (lamivudine in plasma), bij pasgeboren neonaten: 14 uur (range 6–35 uur). |
T 1/2el | intracellulair lamivudinetrifosfaat: 16–19 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Abacavir is een nucleoside reverse-transcriptaseremmer (NRTI), een nucleoside-analogon van guanine. Het werkingsspectrum is beperkt tot retrovirussen zoals het HIV-type 1 en 2. Het is pas werkzaam als het intracellulair door fosforylering is omgezet tot de actieve metaboliet carbovirtrifosfaat (carbovirTP); deze remt het HIV-reverse-transcriptase enzym en blokkeert daardoor voortijdig de virale replicatiecyclus. De antivirale activiteit van abacavir werd in celculturen niet geantagoneerd door combinatie met emtricitabine, lamivudine, tenofovir, zidovudine, nevirapine of (fos)amprenavir.
Kinetische gegevens
F | ca. 83%. |
T max | 1½ uur (tablet); 1 uur (drank). |
V d | 0,8 l/kg. |
Overig | Abacavir penetreert goed in de cerebrospinale vloeistof, de concentratie hierin bedraagt ca. 30–44% van die in het plasma. |
Metabolisering | in grote mate door de lever via alcoholdehydrogenase en via glucuronidering. |
Eliminatie | 83% met de urine, ca. 2% als onveranderde stof, de rest met de feces. Het is niet bekend of abacavir kan worden verwijderd door (hemo- of peritoneale) dialyse. |
T 1/2el | ca. 1½ uur, verlengd bij een licht verminderde leverfunctie. De intracellulaire halfwaardetijd van carbovirTP is ca. 21 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
lamivudine hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.
Groepsinformatie
abacavir hoort bij de groep HIV nucleoside reverse-transcriptaseremmers.