Samenstelling
Lojuxta (als mesylaat) Aanvullende monitoring Chiesi Pharmaceuticals bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Waylivra (als Na-zout) Aanvullende monitoring Swedish Orphan Biovitrum (Nederland) B.V.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 190 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1,5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
In een eenarmige, open-label studie is aangetoond dat lomitapide als toevoeging aan optimale gebruikelijke lipidenverlagende therapie (medicatie en LDL-aferese) bij volwassen patiënten met bevestigde homozygote familiaire hypercholesterolemie het LDL-cholesterol verder kan verlagen (met 40% na 26 weken). Over de veiligheid zijn beperkt gegevens beschikbaar, om die reden is dit geneesmiddel onderworpen aan aanvullende monitoring. De meest voorkomende bijwerkingen zijn maag-darmklachten. Controle van de leverfunctie is nodig in verband met de kans op steatohepatitis, die over kan gaan in levercirrose.
Advies
De behandeling van familiair chylomicronemiesyndroom (FCS) richt zich op het verlagen van de plasmatriglyceriden in het bloed met als doel acute pancreatitis te voorkomen. Bij zeer hoge plasmaconcentraties is de eerste stap het verlagen van plasmatriglyceriden middels een vetarm dieet (MCT-dieet) en op proef een behandeling met een fibraat. Indien dit leidt tot onvoldoende verlaging van de triglyceridenspiegel dan kan volanesorsen worden ingezet om de triglyceridenwaarden te laten dalen. Vanwege het risico op ernstige trombocytopenie en potentieel ernstige bloedingen dienen de bloedplaatjeswaarden gedurende de behandeling met volanesorsen iedere twee weken, of indien daar aanleiding toe is, vaker te worden gemonitord.
Aan de vergoeding van volanesorsen zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Homozygote familiaire hypercholesterolemie (HoFH) bij volwassenen als aanvulling bij een vetarm dieet en andere lipidenverlagende geneesmiddelen met of zonder low-density-lipoproteïne-aferese (LDL-aferese).
De HoFH zo mogelijk genetisch bevestigen. Andere vormen van primaire hyperlipoproteïnemie en secundaire oorzaken van hypercholesterolemie uitsluiten.
Indicaties
- Als aanvulling op het dieet bij volwassenen met genetisch bevestigd familiair chylomicronemiesyndroom (FCS) met een hoog risico op pancreatitis, als een dieet en triglyceridenverlagende behandeling onvoldoende effect hebben.
Doseringen
Voor aanvang van de behandeling beginnen met een dieet waarbij minder dan 20% van de energie uit vet afkomstig is, ter vermindering van gastro-intestinale bijwerkingen; dit dieet tijdens de behandeling voortzetten.
Op basis van klinische studies: gedurende de behandeling met lomitapide dagelijks dieetsupplementen innemen met 400 IE vitamine E, circa 200 mg linolzuur, 110 mg eicosapentaeenzuur (EPA), 210 mg α-linoleenzuur (ALA) en 80 mg docosahexaeenzuur (DHA) per dag, dit omdat verlaagde concentraties van essentiële vetzuren en vitamine E zijn waargenomen.
Homozygote familiaire hypercholesterolemie
Volwassenen
Aanvangsdosis 1×/dag 5 mg, na 2 weken zo nodig verhogen naar 10 mg 1×/dag op basis van de en LDL-C respons en of de patiënt het verdraagt. Vervolgens zo nodig met een minimaal interval van 4 weken verhogen tot 20 mg 1×/dag, 40 mg 1×/dag, en de maximale dosis van 60 mg 1×/dag. De dosering geleidelijk verhogen ter beperking van de incidentie en ernst van gastro-intestinale bijwerkingen en verhoging van aminotransferasen.
Verminderde leverfunctie: Bij een lichte vermindering (Child-Pughscore 5–6) is de maximale dosering 40 mg 1×/dag. Toepassing bij een (matig-)ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore ≥ 7), waaronder bij patiënten met onverklaarbare aanhoudend abnormale leverfunctiewaarden is gecontra-indiceerd. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde nierfunctie: lomitapide is alleen onderzocht bij patiënten met nierfalen in het eindstadium, met toepassing van dialyse. Bij hen is de maximale dosering 40 mg 1×/dag.
Bij toevoeging van atorvastatine aan een stabiele onderhoudsdosis lomitapide: houd een tijdsinterval van 12 uur aan tussen inname van beide middelen of halveer de dosering lomitapide. Bij een onderhoudsdosis van 5 mg lomitapide, dit blijven gebruiken. Vervolgens op basis van tolerantie en LDL-C respons de dosering zorgvuldig titreren. Na staken van atorvastatine de behandeling eveneens opnieuw titreren op basis van de tolerantie en LDL-C respons.
Toediening
- Lomitapide minimaal 2 uur na de avondmaaltijd op een lege maag innemen omdat de gastro-intestinale bijwerkingen kunnen verergeren door het vetgehalte van een net genuttigde maaltijd;
- Tijdens de behandeling geen grapefruit-/pompelmoessap gebruiken.
Doseringen
Controleer vóór aanvang van de behandeling het trombocytenaantal. Bij een trombocytenaantal < 140 × 109/l na ca. een week nogmaals meten. Als het trombocytenaantal < 140 × 109/l blijft, dan de behandeling niet starten, zie ook de rubriek Contra-indicaties. Tijdens de behandeling minimaal elke 2 weken het trombocytenaantal meten, zie voor dosisaanpassing en controle op basis van het trombocytenaantal tabel 1. Het hervatten van de behandeling bij patiënten bij wie de behandeling is onderbroken of stopgezet en bij wie het trombocytenaantal is toegenomen ≥ 100 × 109/l zorgvuldig afwegen in overleg met een hematoloog.
Familiair chylomicronemiesyndroom
Volwassenen (incl. ouderen)
Subcutaan: begindosering 285 mg 1×/week gedurende 3 maanden, daarna de toedieningsfrequentie verlagen naar 285 mg 1×/2 weken. Deze behandeling staken bij een verlaging van de serumtriglyceriden van < 25% of als het serumtriglyceridengehalte niet daalt tot onder 22,6 mmol/l na 3 maanden van behandeling met 285 mg 1×/week. Overweeg een verhoging van de toedieningsfrequentie naar 285 mg 1×/week bij onvoldoende verlaging van de serumtriglyceriden na 6 maanden van behandeling, mits het trombocytenaantal binnen het normale bereik ligt. Bij onvoldoende extra daling van de triglyceriden na 9 maanden van gebruik van de hogere toedieningsfrequentie (285 mg 1×/week) de toedieningsfrequentie opnieuw verlagen naar 285 mg 1×/2 weken.
Aantal trombocyten (× 109/l) |
Dosis (285 mg) |
Controlefrequentie trombocytenaantal |
Normaal (≥ 140) |
Startdosis: wekelijks Na 3 maanden: elke 2 weken |
Elke 2 weken |
100–139 |
Elke 2 weken |
Wekelijks |
75–99 |
Onderbreek de behandeling gedurende ≥ 4 weken en hervat bij een trombocytenaantal ≥ 100 × 109/l |
Wekelijks |
50–74 |
Onderbreek de behandeling gedurende ≥ 4 weken en hervat bij een trombocytenaantal ≥ 100 × 109/l |
Elke 2–3 dagen |
< 50 |
Deze behandeling staken; een glucocorticoïd geven wordt aanbevolen. |
Dagelijks |
Verminderde nierfunctie: Bij licht tot matig verminderde nierfunctie is geen aanpassing van de startdosering nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie zijn er geen gegevens; controleer deze patiënten extra.
Verminderde leverfunctie: De verwachting is, ondanks dat er geen gegevens zijn bij deze patiëntengroep, dat een dosisaanpassing niet nodig is omdat volanesorsen niet wordt gemetaboliseerd via CYP-450.
Een vergeten dosis mag binnen 48 uur nog toegediend worden, daarna niet meer.
Toediening
- De injectie subcutaan toedienen in de buik, het bovenste deel van het dijbeen of de buitenkant van de bovenarm; niet toedienen in de taille of andere plaatsen waar druk of wrijving van kleding kan optreden. Tevens niet toedienen in een tatoeage, moedervlek, bloeduitstorting, huiduitslag of op gevoelige, rode, harde, gekneusde, beschadigde, verbrande of ontstoken huid. De injectieplaats afwisselen.
- De injectie op een vaste dag van de week toedienen.
- De injectie minimaal 30 min vóór toediening uit de koelkast halen om deze op kamertemperatuur te laten komen; gebruik geen andere opwarmingsmethode.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): verminderde eetlust, gewichtsafname. Diarree, misselijkheid, braken, dyspepsie, buikpijn, flatulentie, opgezette buik, obstipatie. Verhoging ALAT en/of ASAT.
Vaak (1-10%): gastro-enteritis, gastritis, rectale tenesmus, frequente ontlasting, aandrang tot defecatie, hemorroïdale bloeding, gas–oprisping, aerofagie, maagdilatatie, gastro-oesofagale refluxaandoening, regurgitatie. Duizeligheid, migraine, hoofdpijn. Hepatische steatose, hepatotoxiciteit, hepatomegalie. Ecchymose, papula, erythemateuze huiduitslag, xanthoom. Vermoeidheid, asthenie. Spierspasmen. Verandering INR, abnormale leverfunctietestwaarden, verhoging alkalische fosfatase, transaminasen, verlaging kalium-, caroteen-, vitamine E- en vitamine K-gehalte. Verandering aantal neutrofielen, witte bloedcellen.
Soms (0,1-1%): gastro-intestinale infectie, influenza, naso-faryngitis, sinusitis. Anemie. Uitdroging, verhoogde eetlust. Paresthesie, slaperigheid. Oogzwelling. Vertigo. Faryngeale laesie, hoesten. Droge mond, harde ontlasting, bloeding laag in het maag-darmkanaal, bloed braken. Blaren, droge huid, overmatig zweten. Pijn in spieren, gewrichten of ledematen, gezwollen gewrichten, trillende spieren. Hematurie. Pijn op de borst, koude rillingen, koorts, malaise, loopstoornis. Verhoging serumbilirubine, gamma-glutamyltransferase. Proteïnurie. Abnormale longfunctietestwaarden.
Verder zijn gemeld: dehydratie. Alopecia. Myalgie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): afname van het trombocytenaantal (bij 29% van de patiënten), trombocytopenie (bij 21%). Hoofdpijn. Spierpijn. Koude rillingen. Reacties op de injectieplaats (bij 80%) zoals erytheem, pijn, zwelling, oedeem, jeuk, induratie, kneuzingen, verbleking of verkleuring.
Vaak (1-10%): leukopenie, lymfopenie, eosinofilie, immuuntrombocytopenische purpura, spontaan hematoom. Immunisatiereactie, overgevoeligheid, serumziekte-achtige reactie. Diabetes mellitus. Slapeloosheid. Hypo-esthesie, (pre)syncope, retinale migraine, duizeligheid, tremor. Conjunctivale bloeding, wazig zien. Hematoom, hypertensie, bloeding, opvliegers. Neusbloeding, hoesten, dyspneu, verstopte neus, faryngeaal oedeem, piepende ademhaling. Droge mond, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, opgezette buik, dyspepsie, tandvleesbloeding, mondbloeding, tandvleeszwelling, oorspeekselkliervergroting. Erytheem, huiduitslag, urticaria, petechiën, ecchymose, papula, hypertrofie van de huid, jeuk, hyperhidrose, nachtzweten, opzwellend gezicht. Gewrichtspijn, (perifere) artritis, musculoskeletale pijn, pijn in: extremiteit, rug, kaak, nek; spierspasmen, gewrichtsstijfheid, myositis. Hematurie, proteïnurie. Vermoeidheid, asthenie, koorts, malaise, griepachtige ziekte, oedeem, niet-cardiale pijn op de borst. Andere reacties op de injectieplaats zoals hematoom, urticaria, warmte, droogheid, bloeding, blaasjes, irritatie, ontsteking, paresthesie, massavorming, korstjes en papula. Stijging van de leverenzymwaarden, INR, bloedcreatinine en de bloedureumconcentratie, daling van de creatinineklaring, het hemoglobine en aantal witte bloedcellen.
Verder zijn gemeld: stijging van LDL-cholesterol (meestal binnen het normale bereik). Vorming van antistoffen tegen het geneesmiddel (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Interacties
Combinatie met simvastatine > 40 mg/dag is gecontra-indiceerd. Combinatie met matige of krachtige CYP3A4-remmers (zoals bv. itraconazol, fluconazol, voriconazol, posaconazol, ketoconazol, erytromycine, claritromycine, HIV-proteaseremmers, diltiazem en verapamil) eveneens gecontra-indiceerd.
Lomitapide is een substraat voor CYP3A4 en een CYP3A4-remmer. Bij combinatie met zwakke CYP3A4-remmers (zoals oestrogeenbevattende orale anticonceptiva, alprazolam, amiodaron, amlodipine, atorvastatine, azitromycine, bicalutamide, cimetidine, ciclosporine, clotrimazol, fluoxetine, fluvoxamine, fosaprepitant, isoniazide, lacidipine, lapatinib, nilotinib, pazopanib, tacrolimus, ticagrelor) de middelen innemen met een tijdsinterval van 12 uur. Wees extra voorzichtig bij combinatie van lomitapide met meerdere CYP3A4-remmers. Overweeg verlaging van de dosering lomitapide op basis van de LDL-respons. Bij combinatie met CYP3A4-inductoren (zoals non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers (NNRTI's), fenobarbital, rifampicine, carbamazepine, pioglitazon, glucocorticoïden, modafinil, fenytoïne) kan de werking van lomitapide verminderen; na aanvang van de behandeling met een CYP3A4-inductor kan het tot 2 weken duren tot het maximale effect is bereikt, na staken van de inductor kan het ten minste 2 weken duren voordat het effect op het metabolisme van lomitapide afneemt. Eventueel de dosering lomitapide verhogen en LDL-C vaker bepalen. Combinatie met sint-janskruid vanwege CYP3A4-inductie vermijden.
Lomitapide verhoogt de plasmaspiegels van statinen (atorvastatine, rosuvastatine, simvastatine) met als gevolg meer kans op myopathie. Bij combinatie met een statine erop wijzen dat iedere onverklaarbare pijn, gevoeligheid of zwakte aan de spieren direct gemeld moet worden. Zie voor toevoeging van atorvastatine aan een stabiele onderhoudsdosis lomitapide, ook de rubiek Dosering.
Bij gebruik van vitamine K-antagonisten de INR vaker controleren met name na een dosisaanpassing van lomitapide.
Combinatie met alcohol vermijden vanwege een verhoging van het levervetgehalte en de kans op inductie of verergering van leverletsel.
Bij combinatie met andere hepatotoxische geneesmiddelen (zoals isotretinoïne, amiodaron, paracetamol (> 4 g/dag op ≥ 3 dagen/w.), methotrexaat, tetracyclinen, tamoxifen) vaker leverfunctietesten uitvoeren.
Lomitapide kan de absorptie van in vet oplosbare vitaminen verminderen.
Galzuurbindende harsen (colestyramine, colesevelam) minimaal 4 uur voor of na lomitapide innemen.
Lomitapide kan de absorptie van Pgp-substraten (zoals aliskiren, ambrisentan, colchicine, dabigatran, digoxine, everolimus, fexofenadine, imatinib, lapatinib, maraviroc, nilotinib, posaconazol, saxagliptine, sirolimus, sitagliptine, topotecan) verhogen; dosisverlaging van het Pgp-substraat overwegen.
Interacties
Overweeg staken van de behandeling met een trombocytenaggregatieremmer, NSAID of anticoagulans bij een trombocytenaantal < 75 × 109/l. Staak deze middelen bij een trombocytenaantal < 50 × 109/l.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (teratogeen en embryotoxisch).
Advies: Gebruik is gecontra–indiceerd.
Overig: Vóór het begin van de behandeling zwangerschap uitsluiten. Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie. De werking van orale anticonceptiva kan verminderen door diarree en/of braken veroorzaakt door lomitapide; bij aanhoudende diarree/braken gedurende meer dan 2 dagen, aanvullende anticonceptieve maatregelen nemen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Gebruik ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens (volanesorsen en metabolieten). Ja, volanesorsen in zeer kleine hoeveelheden, bij dieren.
Farmacologisch effect: Systemische blootstelling van de zuigeling aan volanesorsen is onwaarschijnlijk vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid. Een nadelig effect (van bv. de metabolieten) bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Volgens de fabrikant: het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- matige of ernstige leverfunctiestoornis of aanhoudende onverklaarbare abnormale leverfunctietestwaarden;
- bekende significante of chronische darmaandoening zoals inflammatoire darmziekte of malabsorptie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Interacties.
Contra-indicaties
- chronische of onverklaarde trombocytopenie. Behandeling niet starten bij een trombocytenaantal < 140 × 109/l.
Waarschuwingen en voorzorgen
Leverenzymafwijkingen: Voor het begin van de behandeling ASAT, ALAT, alkalische fosfatase, totaal bilirubine, gamma-glutamyltransferase (γ-GT) en serumalbumine bepalen. Tijdens het eerste jaar van de behandeling vóór iedere dosisverhoging of maandelijks (als dit eerder is) levertesten (minimaal ALAT en ASAT) uitvoeren; na het eerste behandeljaar deze testen minimaal iedere 3 maanden en vóór iedere dosisverhoging uitvoeren. Bij verhoging van aminotransferasen ≥ 3× ULN en < 5× ULN, de meting herhalen binnen 1 week; indien dit de verhoging bevestigt, de dosering verlagen en aanvullende levertesten uitvoeren. Vervolgens testen wekelijks herhalen en toediening staken bij aanwijzingen voor abnormale leverfunctie, stijging aminotransferasen tot > 5× ULN of als aminotransferasen niet binnen ca. 4 weken onder de 3× ULN komt. Bij aanhoudende verhoging > 3× ULN verwijzen naar de hepatoloog. Bij hervatten van lomitapide nadat aminotransferasen gedaald zijn tot < 3× ULN eventueel een lagere dosis geven en vaker leverfunctietesten uitvoeren. Bij verhoging van aminotransferasen ≥ 5× ULN de toediening staken en aanvullende leverfunctietesten uitvoeren; als aminotransferasen niet binnen ca. 4 weken onder de 3× ULN komen, doorverwijzen naar een hepatoloog. Bij herstarten van lomitapide als aminotransaminasen < 3× ULN zijn, de dosis verlagen en vaker leverfunctietesten uitvoeren. Bij verhoogde aminotransferasewaarden én klinische symptomen van leverletsel (misselijkheid, braken, buikpijn, koorts, geelzucht, lethargie, griepachtige symptomen), verhoging van bilirubine ≥ 2× ULN of actieve leverzieke lomitapide staken en verwijzen naar een hepatoloog.
Controleer voor het begin van de behandeling en daarna jaarlijks op steatohepatitis en/of fibrose; overweeg bij aanwijzingen hiervoor een leverbiopsie. Vanwege het risico dat lomitapide een steatohepatitis induceert die over kan gaan in levercirrose, bij een vermoeden van steatohepatitis opnieuw de baten-risicoverhouding bepalen.
Bij leeftijd ≥ 65 jaar voorzichtig toepassen vanwege weinig ervaring.
Niet gebruiken bij kinderen < 18 jaar vanwege onvoldoende gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid.
Waarschuwingen en voorzorgen
Trombocytopenie: Gebruik van volanesorsen kan het trombocytenaantal verlagen. Bij een lichaamsgewicht < 70 kg is de kans op trombocytopenie mogelijk groter. Controleer alle patiënten regelmatig op trombocytopenie, zie ook de rubrieken Dosering, Interacties en Contra-indicaties. Instrueer de patiënt om verschijnselen van een bloeding zoals petechiën, spontane bloeduitstorting, subconjuctivale bloeding en andere ongebruikelijke bloedingen (incl. een bloedneus, tandvleesbloeding, bloed in de ontlasting of een ongewoon zware menstruatie), nekstijfheid, ongewone ernstige hoofdpijn of langdurig bloedverlies direct aan de voorschrijver te melden.
Niertoxiciteit: Controleer elke 3 maanden op aanwijzingen van niertoxiciteit met een urineteststrip. Bij een positieve beoordeling een uitgebreidere evaluatie van de nierfunctie uitvoeren, waaronder bepaling van het serumcreatinine en verzameling van 24-uursurine om proteïnurie te kwantificeren en de creatinineklaring te beoordelen. Staak de behandeling bij proteïnurie ≥ 500 mg/24 uur of bij een toename van het serumcreatinine ≥ 26,5 micromol/l (0,3 mg/dl), dus dat is > ULN of bij een geschatte creatinineklaring (met de CKD-EPI-vergelijking) van ≤ 30 ml/min/1,73 m². Staak de behandeling tevens bij klinische verschijnselen van een verminderde nierfunctie in afwachting van eerder genoemde analyses ter bevestiging.
Levertoxiciteit: Controleer elke 3 maanden op levertoxiciteit middels bepaling van serumleverenzymen en bilirubine. Staak de behandeling bij een enkele toename van ALAT of ASAT > 8× ULN of een toename van > 5× ULN die ≥ 2 weken aanhoudt, of een lagere toename van ALAT of ASAT die gepaard gaat met een totaal bilirubine > 2× ULN of INR > 1,5. Staak de behandeling tevens bij klinische verschijnselen van een verminderde leverfunctie of hepatitis.
Immunogeniciteit en ontsteking: Controleer iedere 3 maanden de erytrocytenbezinkingssnelheid voor het monitoren van ontstekingen. In klinische onderzoeken is ontwikkeling van antistoffen tegen het geneesmiddel gemeld, zonder bewijs voor klinische gevolgen voor de werking of bijwerkingen (maar gebaseerd op relatief weinig langetermijngegevens). Neem bij vermoeden van klinisch significante vorming van antistoffen tegen geneesmiddelen contact op met de fabrikant voor het testen op antistoffen.
Onderzoeksgegevens: Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij een leverfunctiestoornis, ernstige nierfunctiestoornis en bij kinderen (< 18 jaar).
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met lomitapide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met volanesorsen contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Selectieve remmer van microsomaal transferproteïne (MTP), een intracellulair lipide-transferproteïne die voorkomt in het lumen van het endoplasmatisch reticulum en zorgt voor het binden en het transport van lipidemoleculen. MTP speelt een belangrijke rol bij de aanmaak van lipoproteïnen die apo-B bevatten. MTP-remming vermindert de afscheiding van lipoproteïnen en circulerende concentraties van door lipoproteïnen gedragen lipiden zoals cholesterol en triglyceriden.
Kinetische gegevens
F | 7% door uitgebreid first-pass-effect. |
T max | 4–8 uur. |
V d | ca. 17 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99,8%. |
Metabolisering | in hoge mate, vnl. via CYP3A4, in mindere mate via CYP2E1, CYP1A2, CYP2B6, CYP2C8, CYP2C19. |
Eliminatie | ca. 33% via de urine, ca. 60% via de feces, vooral als geoxideerde metabolieten. |
T 1/2el | ca. 29 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Volanesorsen is een antisense oligonucleotide dat de vorming van het eiwit apoC-III remt. Het bindt selectief aan het apoC-III messenger RNA (mRNA) waardoor dit mRNA wordt afgebroken, hierdoor wordt de translatie van het apoC-III eiwit voorkomen. ApoC-III is een eiwit dat zowel het triglyceridenmetabolisme reguleert als de klaring van chylomicronen en andere triglyceriderijke lipoproteïnen door de lever. Remming van apoC-III kan leiden tot een verlaging van de triglyceriden, chylomicrontriglyceriden, het totaal cholesterol, non-HDL cholesterol en apoB-48 en een verhoging van het LDL-cholesterol, HDL-cholesterol en apoB.
Werking: maximale triglyceridendaling na 12 weken met een significante vermindering van de triglyceriden gedurende 52 weken.
Kinetische gegevens
F | ca. 80%, waarschijnlijk hoger. |
T max | 2-4 uur. |
V d | 4,7 l/kg (bij FCS-patiënten). |
Eiwitbinding | > 98%. |
Metabolisering | door endonucleasen in het weefsel tot kortere oligonucleotiden, die vervolgens door exonucleasen worden gemetaboliseerd. |
Eliminatie | ca. 26% wordt onveranderd in de urine uitgescheiden (< 3% binnen 24 uur), ca. 55% als 5 tot 7 kortere oligonucleotide-metabolieten. Volanesorsen wordt waarschijnlijk niet geëlimineerd door hemodialyse vanwege de snelle opname in de cellen. |
T 1/2el | ca. 2-5 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
lomitapide hoort bij de groep lipidenverlagende middelen, overige.
Groepsinformatie
volanesorsen hoort bij de groep lipidenverlagende middelen, overige.