Samenstelling
Morfine retardtablet (sulfaat of hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 10 mg, 30 mg, 60 mg, 100 mg
MS Contin (sulfaat) Mundipharma Pharmaceuticals bv
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 10 mg, 15 mg, 30 mg, 60 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Nalbufine (hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml
Nubain (hydrochloride) XGVS Altamedics GmbH
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Dipidolor Piramal critical care
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij acute nociceptieve pijn: paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn (bv. in spoedeisende situaties): geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn: probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn: combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Voor opioïden is bij neuropathische pijn geen plaats in de eerstelijnszorg, ze zijn bij deze indicatie voorbehouden aan gespecialiseerde pijncentra. Voor verdere informatie zie Neuropatische pijn.
Advies
De toepassing van een partiële agonist/antagonist heeft geen bewezen voordelen boven toepassing van een opioïd-receptor-agonist.
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Advies
Bij acute nociceptieve pijn
Paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn
(bv. in spoedeisende situaties): Geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn
Probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn
Combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Indicaties
- Chronische hevige pijn, die niet anders dan met opioïden kan worden behandeld.
- Offlabel: ernstige dyspneu bij palliatieve patiënten met COPD wanneer luchtwegverwijders en corticosteroïden geen verlichting meer geven.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Kortdurende verlichting van matige tot ernstige pijn (inclusief pre- en postoperatieve pijn).
Gerelateerde informatie
Indicaties
Volwassenen en kinderen > 5 jaar:
- hevige pre-, peri- en postoperatieve pijn;
- als analgeticum in premedicatie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Pijn
Volwassenen
Begindosering 10–30 mg 2×/dag, bij een lichaamsgewicht > 50 kg doorgaans 30 mg 2×/dag en bij een lichaamsgewicht < 50 kg, als ook bij ouderen, 20 mg 2×/dag; de dosering zo nodig verhogen met 30-50% op geleide van de pijn.
Bij ouderen, hypothyroïdie of verminderde nier- of leverfunctie: doseer voorzichtig en start met een lagere begindosering.
Kinderen
Begindosering (bij kanker): volgens de fabrikant 0,2–0,4 mg/kg lichaamsgewicht elke 12 uur, zo nodig verhogen op geleide van de pijn. Volgens het Kinderformularium van het NKFK: bij ernstige pijn voor kinderen van 6-18 jaar 0,4 - 1,6 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses (0,2-0,8 mg/kg lichaamsgewicht 2 ×/dag), zo nodig geleidelijk ophogen op geleide van het effect.
Offlabel: Ernstige dyspneu in de palliatieve fase bij patiënten met COPD
Volwassenen
Zie de Richtlijn Palliatieve zorg bij COPD 2021 Opioïden bij COPD op richtlijnendatabase.nl.
Algemeen
De dosering is afhankelijk van de ernst van de pijn en van de reeds gebruikte analgetica. Er bestaat geen maximum wanneer wordt gedoseerd op geleide van de pijn.
De behandeling instellen door titratie met een morfinepreparaat met directe afgifte. Bij overschakelen op morfine met gereguleerde afgifte is in totaal dezelfde dagdosis nodig. Bij overschakeling van het ene naar een ander morfinepreparaat met gereguleerde afgifte is opnieuw optitreren noodzakelijk. Bij overschakelen van parenterale toediening op gebruik van orale morfine met gereguleerde afgifte de dagdosis in het algemeen 2–3× verhogen, houd echter rekening met gevoeliger patiënten.
Toediening: de tabletten zonder breken, vermalen of kauwen heel innemen met een interval van 12 uur. Beschadiging van het afgiftemechanisme kan leiden tot snelle morfine-afgifte en ernstige overdosering.
Voor overschakeling van en naar morfine, zie de omrekentabel opioïden in de groepstekst Opioïden, rubriek Toepasbaarheid.
Afbouwen: Voor de Handreiking afbouw opioïden, zie afbouwschema's op medicijngebruik.nl.
Doseringen
Nalbufine is niet geschikt voor langdurige behandeling.
Voor i.v.-, i.m.- of s.c.-toediening.
Pijn
Volwassenen
10–20 mg (komt overeen met 0,1-0,3 mg/kg lichaamsgewicht), zo nodig iedere 3-6 uur herhalen. Max. 20 mg per keer; max. 160 mg per dag.
Kinderen en adolescenten
0,1–0,2 mg/kg lichaamsgewicht, zo nodig na 3-6 uur herhalen. Max. 0,2 mg/kg per keer; max. 1,6 mg/kg per dag. Bij voorkeur i.v. toedienen i.v.m. pijn bij i.m.- of s.c.-toediening.
Ouderen
Starten met een zo laag mogelijke dosis.
Doseringen
Piritramide kan i.m., s.c. of i.v. worden toegediend. Uitsluitend verdunnen met fysiologische zoutoplossing of 5% glucose-oplossing om neerslaan van piritramide te voorkomen. Wegens ademhalingsdepressie is het noodzakelijk de i.v.-toediening te reserveren voor de inductie en het onderhouden van anesthesie; pas i.v.-toediening slechts onder beademing toe. Houd bij verhoging van de dosering rekening met accumulatie; het kan tot 24 uur duren voor het volledige effect van een dosis optreedt.
Door de mogelijkheid van tolerantie kan de maximale dagdosering variëren. Bij niet-tolerante patiënten bedraagt de maximale dosering 80 mg/dag, verdeeld over 4 doses.
Bij ouderen, bij verzwakte patiënten, bij patiënten in slechte algemene toestand en bij gestoorde leverfunctie kan het wenselijk zijn de dosis te beperken tot 10 mg per keer.
Premedicatie
i.m.: 0,2–0,3 mg/kg lichaamsgewicht (voor volwassenen gem. 20 mg).
Inductie
i.v.: 0,2–0,3 mg/kg lichaamsgewicht.
Peroperatief
Afhankelijk van het anesthesietype en de vereiste analgesie wordt per keer 0,1–0,4 mg/kg lichaamsgewicht bijgespoten.
Postoperatief
i.m.: 0,2–0,3 mg/kg lichaamsgewicht (voor volwassenen gem. 20 mg).
Kinderen
vanaf 5 jaar: 0,25 mg/kg lichaamsgewicht.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): sedering, licht gevoel in het hoofd, onvaste gang. Obstipatie, misselijkheid.
Vaak (1-10%): bradycardie, palpitaties, opvliegers, spasmen. (Orthostatische) hypotensie, duizeligheid. Koliek, buikpijn, braken, droge mond, anorexie. Euforie, stemmingsveranderingen, hallucinaties, verwardheid, slapeloosheid, nachtmerries. Asthenie, vermoeidheid, malaise, hoofdpijn. Hyperhidrose, jeuk, huiduitslag.
Soms (0,1-1%): allergische reactie inclusief anafylactische reactie. Ademhalingsdepressie, bronchospasme, dyspneu, pulmonaal oedeem. Vertigo, syncope. Visusstoornissen (miose, dubbelzien, wazig zien). Blozen, koude rillingen, koorts. Convulsies, hypertonie, paresthesie. Stijging van leverenzymwaarden. Perifeer oedeem. Urineretentie. Urticaria. Dyspepsie, smaakstoornissen, ileus.
Verder zijn gemeld: abnormale gedachten, rusteloosheid, dysforie, gewenning en afhankelijkheid, neonataal abstinentiesyndroom. Hyperalgesie, allodynie. Hartaanval, tachycardie, hypertensie, shock, coma. Apneu, slaapapneu, laryngospasme, ademhalingsstilstand, astma-aanval. Spasmen van de galwegen of de Oddi-sfincter, pancreatitis. Amenorroe. Libidoverlies, erectiestoornis. SIADH.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): sedatie.
Vaak (1-10%): slaperigheid, overmatig zweten, droge mond, duizeligheid, hoofdpijn, dysforie. Misselijkheid, braken.
Zelden (0,01-0,1%): licht gevoel in het hoofd, nervositeit, rillingen, paresthesie. Ademhalingsmoeilijkheden.
Zeer zelden (< 0,01%): euforie, hallucinaties, verwardheid, depersonalisatie. Brady- of tachycardie, longoedeem, hypo- of hypertensie. Waterige ogen, wazig zien. Allergische reacties, plotseling rood worden van de huid. Netelroos. Ademhalingsdepressie of circulatoire depressie bij de pasgeborene.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): versnelde hartslag, bloeddrukdaling.
Vaak (1-10%): stupor, vertigo, slaperigheid, misselijkheid, braken, bleekheid.
Soms (0,1-1%): hoofdpijn, hypotensie, hyperhidrose, verminderde ademhaling.
Verder zijn gemeld: anafylaxie, anafylactische shock, onthoudingssyndroom, bewustzijnsverlies, miosis, bradycardie, bradyaritmie, cyanose, ademhalingsstilstand, status asthmaticus, bronchospasme, dyspneu, allergische dermatitis, pruritus, reacties op de toedieningsplaats. Stemmingswisselingen, droge mond, obstipatie, hypothermie, galsteenkoliek, urineretentie, vasodilatatie.
Interacties
Combinatie met morfine-agonisten of -antagonisten is gecontra-indiceerd.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen, kan leiden tot sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden. Beperk het voorschrijven van dergelijke sedativa tot situaties waarin geen andere behandelmogelijkheid bestaat, doseer zo laag mogelijk en pas zo kort mogelijk toe. Volg de patiënt op tekenen van ademhalingsdepressie of sedatie.
Gelijktijdig gebruik van alcohol, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, natriumoxybaat, gabapentine, pregabaline, tricyclische antidepressiva, metoclopramide) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op hypotensie, ademhalingsdepressie, versterkte sedering, coma).
Clomipramine en amitriptyline verhogen de biologische beschikbaarheid van morfine en versterken zo het effect ervan.
Ten minste 2 uur gescheiden innemen van antacida, omdat deze de vrijgifte van morfine kunnen versnellen.
Cimetidine remt het metabolisme van morfine en versterkt zo het effect ervan.
Ritonavir kan het metabolisme van morfine versnellen.
Rifampicine vermindert de plasmaconcentraties van oraal morfine alsook het analgetisch effect.
Combinatie met β-blokkers kan het effect hiervan doen toenemen, ook kan sterkere remming van het centrale zenuwstelsel optreden.
In combinatie met vitamine-K-antagonisten is toename van de INR met bloeding gemeld.
Bij combinatie met morfine kan de blootstelling aan orale P2Y12-remmers bv. clopidogrel verminderd en vertraagd zijn (mogelijk door de verminderde gastro-intestinale motiliteit). Tijdens de eerste dag van gelijktijdige behandeling is een verminderde werkzaamheid van de P2Y12-remmer waargenomen. Overweeg bij gebruik van morfine bij acuut coronair syndroom, als snelle P2Y12-remming van groot belang is, een parenterale P2Y12-remmer.
Anticholinerge middelen kunnen opioïde bijwerkingen zoals obstipatie, droge mond of urineretentie verergeren.
Interacties
Gelijktijdig behandeling met µ-agonistische narcotica (bv. morfine, fentanyl, methadon) is gecontra-indiceerd, vanwege een vermindering van het effect van de μ-agonist. Gelijktijdig gebruik van alcohol, andere centraal depressieve stoffen (zoals anaesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcohol, andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, hypnotica en benzodiazepinen) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering, coma en overlijden). Toediening van bv. een benzodiazepine na een operatieve ingreep kan de kans op ademhalingsdepressie disproportioneel vergroten. Verlaag bij combinatie van piritramide met een ander centraaldepressief middel de dosering(en).
Combinatie met een serotonerg middel, zoals een SSRI of SNRI, vergroot de kans op optreden van het serotoninesyndroom.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op het serotoninesyndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Piritramide wordt door CYP3A4 gemetaboliseerd, dosisverlaging kan nodig zijn bij combinatie met sterke CYP3A4-remmers, vanwege de toegenomen kans op ademhalingsdepressie. Combinatie met inducerende middelen zoals fenytoïne kan de piritramidespiegel verlagen.
Zwangerschap
Morfine passeert de placenta.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. In dierproeven is teratogeniteit aangetoond (misvorming van het centrale zenuwstelsel, groeiachterstand, effecten op het skelet, atrofie van de testikels, veranderingen in neurotransmittersystemen en gedragspatronen, afhankelijkheid).
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Toediening van morfine aan de moeder vlak vóór of tijdens de partus kan de variatie van de foetale hartfrequentie verminderen en, met name bij prematuren, depressie van de ademhaling bij de pasgeborene veroorzaken. Door verminderde uterusmobiliteit kan de partusduur worden verlengd. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld. Morfine kan mogelijk het optreden van chromosomale schade in geslachtscellen bevorderen. Bij dieren zijn schade aan geslachtsorganen of geslachtscellen en door verstoring van de hormoonhuishouding aantasting van de vruchtbaarheid bij mannelijke en vrouwelijke dieren voorgekomen.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis; gebruik vlak voor en tijdens de bevalling ontraden. Controleer pasgeborenen van wie de moeder tijdens de zwangerschap morfine retard heeft gebruikt op ademhalingsdepressie of NAS.
Overig: een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie; vrouwen tot 7 maanden en mannen tot 4 maanden na beëindiging van de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren schadelijk gebleken.
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Toediening aan de moeder vlak vóór of tijdens de partus kan de variatie van de foetale hartfrequentie verminderen en/of ademhalingsdepressie, apneu of hypotensie bij de pasgeborene veroorzaken. Ademhalingsdepressie komt vooral bij prematuren voor. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosering.
Zwangerschap
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld.
Farmacologisch effect: Toediening aan de moeder tijdens de partus kan, met name bij prematuren, depressie van de ademhaling bij de pasgeborene veroorzaken. Houd beademingsapparatuur, en voor het kind een opioïde-antagonist paraat. Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Gebruik ontraden wegens onvoldoende gegevens, eventueel op strikte indicatie en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Farmacologisch effect: De afbraak verloopt vertraagd bij neonaten, waardoor bloedspiegels kunnen stijgen. Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Geen borstvoeding geven tot 24 uur na toediening van nalbufine.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Farmacologisch effect: onvoldoende gegevens.
Advies: Er zijn onvoldoende gegevens om een uitspraak te kunnen doen over de mogelijke risico's.
Contra-indicaties
- ademhalingsdepressie;
- astma en chronisch obstructieve longziekten, obstructieve luchtweginfecties, cyanose;
- hersentrauma, schedelletsel, verhoogde intracraniële druk;
- alcoholisme, delirium tremens;
- coma, convulsieve aandoeningen;
- acute buik, vertraagde maaglediging, ileusverschijnselen,
- acute leverziekte;
- galkolieken na galwegoperaties;
- daarnaast niet gebruiken in de 24 uur voor of na operatieve ingrepen.
Contra-indicaties
- ernstige nierfunctiestoornis;
- leverfunctiestoornis.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie;
- astma en chronisch obstructieve longziekten, cyanose;
- verminderde ademreserve zoals bij emfyseem;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- coma, intracraniële laesies, convulsieve aandoeningen, myasthenia gravis;
- delirium tremens;
- ileusverschijnselen, galkolieken na galwegoperaties;
- hypothyroïdie en onbehandeld myxoedeem, hyperthyroïdie, adrenocorticale insufficiëntie;
- cardiovasculaire aandoeningen, shock;
- toxische psychose;
- acute porfyrie;
- ernstige leverfunctiestoornis;
- nierinsufficiëntie;
- prostaathypertrofie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voor chronische niet-maligne pijn zijn opioïden geen eerstelijnstherapie, en niet geschikt als monotherapie.
Het gebruik kan leiden tot gewenning en fysieke en/of psychische afhankelijkheid; de kans hierop neemt toe bij hogere dosering of langer durend gebruik.
Stel vooraf behandeldoelen, behandelduur en stopzettingsplan vast met de patiënt. Beoordeel regelmatig of de behandeling kan worden gestaakt, en of dosisaanpassing nodig is.
Opioïden hebben een risico van misbruik. De kans op opioïdengebruiksstoornis is groter bij patiënten met een persoonlijke of familiegeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol), bij rokers en bij een persoonlijke geschiedenis van ernstige psychische stoornissen (depressie, angst- en persoonlijkheidsstoornissen). Controleer de patiënt op drugszoekend gedrag, bv. (vroegtijdig) vragen om een herhaalrecept. Overweeg overleg met een verslavingsdeskundige. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl.
Bij staken geleidelijk afbouwen om ontwenningsverschijnselen te voorkomen (pijn, tremor, rustelozebenen-syndroom, diarree, abdominale koliek, misselijkheid, tachycardie, zweten, agitatie, angst, prikkelbaarheid, slapeloosheid en mydriase). Voor de Handreiking afbouw opioïden, zie Afbouwschema's.
Voor informatie voor de patiënt, zie gebruik van sterke pijnstillers en stoppen met sterke pijnstillers.
Hyperalgesie die niet reageert op verdere dosisverhoging kan optreden met name bij hoge doseringen. Verlaging van de dosering of overschakeling op een ander opioïd kan nodig zijn.
Doseer lager bij ernstig gestoorde lever- en nierfunctie, prostaathyperplasie, hypothyroïdie, en bij kinderen en ouderen; overmatig gebruik kan ademhalingsdepressie geven.
Wees terughoudend bij cardiovasculaire aandoeningen en toxische psychose. Wees voorzichtig bij verminderde ademreserve, zoals bij kyfoscoliose en bij overmatige slijmvorming in de luchtwegen.
Wees voorzichtig bij een verhoogde intracraniële druk, intracraniële laesies, bewustzijnsstoornissen, onbehandeld myxoedeem, shock, hypotensie met hypovolemie, ernstige cor pulmonale, chronische obstructieve luchtwegaandoeningen, galwegaandoeningen, koliek van gal- of urinewegen, pancreatitis, obstipatie, obstructieve en inflammatoire aandoeningen van de dikke darm.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, zoals centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij patiënten met CSA om de totale dosering van opioïden te verlagen, omdat de kans op CSA dosisafhankelijk is.
Opioïden kunnen reversibele bijnierinsufficiëntie veroorzaken, waarvoor controle en substitutietherapie nodig zijn.
Morfine kan de convulsiedrempel verlagen.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnierschors of hypothalamus hypofysaire gonade as beïnvloeden. De prolactinespiegel kan stijgen en de cortisol- en testosteronspiegels kunnen dalen.
Het gebruik dient 24 uur vóór een operatie die de pijnoorzaak wegneemt, zoals chordotomie, te worden gestaakt en zo nodig vervangen door een pijnstiller met directe afgifte. Indien nodig kan na de operatie de dosering aan de nieuwe behoefte worden aangepast; toepassing ter bestrijding van postoperatieve pijn is de eerste 24 uur niet aan te bevelen.
Vanwege het analgetische effect van morfine kunnen ernstige intra-abdominale complicaties, zoals darmperforatie, gemaskeerd worden.
Staak de behandeling bij tekenen van acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), een aandoening die levensbedreigend of fataal kan zijn.
Morfine kan stoornissen en spasmen van de Oddi-sfincter veroorzaken, waardoor de intrabiliaire druk stijgt en het risico op galwegsymptomen en pancreatitis toeneemt.
Er is mogelijk een verband tussen het optreden van acuut borstsyndroom en morfinegebruik tijdens een vaso-occlusieve crisis, bij patiënten met sikkelcelziekte.
Er zijn weinig gegevens over de veiligheid en werkzaamheid van toepassing bij kinderen < 12 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tijdens de toediening dient een antidotum (naloxon) voorhanden te zijn.
Het gebruik kan leiden tot gewenning en psychische en lichamelijke afhankelijkheid. Bij emotioneel onevenwichtige of voor verslaving gevoelige patiënten is voorzichtigheid geboden.
Alleen op strikte indicatie gebruiken bij hoofdletsel/verhoogde intracraniële druk, vanwege kans op verhoging van de intracraniële druk door nalbufine en daardoor ademhalingsdepressie en maskering van het ziektebeloop van het hoofdletsel.
Voorzichtig bij lichte tot matige nierfunctiestoornis, abnormale reacties kunnen optreden bij normale doseringen.
Voorzichtig bij hartfalen, paralytische ileus, galkoliek, epilepsie, hypothyroïdie en vanwege mogelijke ademhalingsdepressie uiterst voorzichtig bij een zwakke ademhaling (door bv. astma, uremie, cyanose).
Bij cumulatieve toediening van 50 mg nalbufine gedurende een korte toedieningsperiode vindt een maximering van het pijnstillend effect plaats. Indien een hogere dosering nodig is voor het pijnstillend effect, dan een ander opioïde toepassen zonder dit analgetische plafondeffect. Het plafond voor ademhalingsdepressie ligt bij een dosis van ca. 30 mg.
Niet gebruiken bij kinderen < 1,5 jaar vanwege het ontbreken van gegevens over werkzaamheid en veiligheid.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dit preparaat is niet geschikt voor intrathecale of epidurale toediening.
Bij ernstige lever- en nierfunctiestoornissen, verminderde ademhalingsfunctie, prostaathyperplasie, hypothyroïdie, onbehandeld myxoedeem, shock, brady-aritmie en bij ouderen en kinderen beginnen met een lagere dosering en nauwkeurig controleren bij dosistitraties (zie ook Contra-indicaties).
Voorzichtigheid is geboden bij acute alcoholintoxicatie.
Voorzichtig zijn bij supraventriculaire tachycardie. De vagolytische werking van piritramide kan een verhoogde ventriculaire respons tot gevolg hebben.
Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid. Bij staken kan een onthoudingssyndroom optreden. Bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten is voorzichtigheid geboden.
Bij opioïden kan onvoldoende pijncontrole na dosisverhoging wijzen op hyperalgesie.
Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie 0,1–0,2 mg naloxon i.v. worden toegediend; zo nodig na 2–3 min herhalen tot gewenst effect intreedt. Deze dosering kan na 45–90 min worden herhaald.
Als intestinale atonie optreedt kan een cholinesteraseremmer of parasympathicomimeticum gebruikt worden.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
'Pin-point'-pupillen, ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van sufheid tot stupor tot coma), hypothermie, bradycardie, spierzwakte, hypotensie en shock, fatale afloop als gevolg van ademhalingsfalen. Kinderen zijn gevoeliger; intoxicaties kunnen al bij zeer lage doses optreden.
Therapie
i.v. 0,4 mg naloxon, zo nodig na 45–90 min herhalen; kinderen: 10 microg/kg lichaamsgewicht. Houd rekening met afgifte van morfine tot 12 uur na inname; maaglediging kan nuttig zijn tot 4 uur na inname van morfine met gereguleerde afgifte.
Voor meer informatie over een vergiftiging met morfine zie de monografie op toxicologie.org/opioïden of zie de stofmonografie morfine via de site van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (zoek op morfine).
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, sedatie en bewusteloosheid.
Therapie
Gebruik eventueel naloxon.
Overdosering
Symptomen
Miose, ademhalingsdepressie. Verminderd bewustzijn, leidend tot coma, vertigo, tachycardie, hypotensie. Ernstige ademhalingsdepressie kan optreden bij 60–80 mg piritramide bij voorheen onbehandelde volwassenen en 1 mg/kg bij kinderen.
Therapie
i.v. 0,4 mg naloxon, zo nodig na 2–3 min herhalen; kinderen: 10 microg/kg lichaamsgewicht. Een spierrelaxans kan nodig zijn als spierrigiditeit optreedt.
Eigenschappen
Opiumalkaloïd met sterk analgetische werking. Agonist van μ-receptoren (supraspinale analgesie, ademhalingsdepressie, euforie) en κ-receptoren (spinale analgesie, miose, sedatie). Een direct effect op zenuwknopen in de darmwand veroorzaakt obstipatie. Werkingsduur: ca. 12 uur. Deze preparaten vallen onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
F | 15–49% door groot (en variabel) 'first pass'-effect. |
Metabolisering | in de lever tot inactief morfine-3-glucuronide en in geringe mate (tot ca. 5%) in actief morfine-6-glucuronide. Er zijn aanwijzingen voor een enterohepatische kringloop. Morfine-6-glucuronide passeert de bloed-hersenbarrière. |
Eliminatie | met de urine als metaboliet 90% en via de gal 7–10%. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Partiële opiaatagonist met κ-agonistische en µ-antagonistische eigenschappen; werkt sterk analgetisch. Werking: i.v. na 2–3 min, i.m. of s.c. na 15 min (bij kinderen > 1,5 jaar i.m. of s.c. na 20-30 min) Werkingsduur: 3-6 uur (bij kinderen > 1,5 jaar 3-4 uur).
Kinetische gegevens
Metabolisering | in de lever tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | met de urine als glucuronide metabolieten. |
T 1/2el | ca. 2,9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Opiaatagonist met sterk analgetische werking. Werking: i.v. binnen 1–2 min; i.m./s.c. na 5–15 min, max. na 15 min. Werkingsduur: 4–6 uur. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
T max | 15 min (intramusculair). |
V d | 0,7–1,0 liter/kg (bolus), 4,7–6 liter/kg (steady-state), 11,1 liter/kg (steady-state na continue toediening). Bij neonaten 2 liter/kg, 2–4 mnd. 1,7 liter/kg, 4 mnd.–4 j. circa 7,0 liter/kg. |
Eiwitbinding | 95%. |
Metabolisering | in de lever, met name via CYP3A4. |
Eliminatie | via de lever. |
T 1/2el | 4–12 uur, na continue toediening circa 17,4 uur. (Bij neonaten circa 11,7 uur, 2 mnd.–4 j. circa 2,7 uur.) |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
morfine (retard) hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
nalbufine hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
piritramide hoort bij de groep Opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk