Samenstelling

Zie voor hulpstoffen de productinformatie van CBG/EMA of raadpleeg een apotheker.

Moxifloxacine infusievloeistof (als hydrochloride) XGVS Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Infusievloeistof
Sterkte
1,6 mg/ml
Verpakkingsvorm
flacon 250 ml

Bevat tevens: natrium, ca. 5,0 mg/ml (ca. 54,4 mmol/flacon).

Moxifloxacine tablet (als hydrochloride) Diverse fabrikanten

Toedieningsvorm
Tablet, omhuld
Sterkte
400 mg

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

In het algemeen: Fluorchinolonen zoals moxifloxacine zijn 'reserve' antimicrobiële middelen. Om resistentieontwikkeling te voorkomen, dient de toepassing ervan te worden gereserveerd voor situaties waarin met andere antimicrobiële middelen onvoldoende resultaat wordt verkregen.

Bij een bacteriële community-acquired pneumonie (CAP) is behandeling met antibiotica doorgaans aangewezen. De verwekker ervan bepaalt de keuze voor een antibioticum, zie tabel 9 van de SWAB-richtlijn CAP. Bij een onbekende verwekker bepaalt de ernst van de CAP, de initiële keuze van het antibioticum:

• bij een milde pneumonie bij volwassenen en kinderen is oraal amoxicilline eerste keus;

• behandel een matig-ernstige pneumonie bij voorkeur met intraveneus benzylpenicilline of amoxicilline;

• behandel een ernstige pneumonie op een verpleegafdeling met intraveneus cefotaxim, ceftriaxon of cefuroxim;

• geef bij een ernstige pneumonie op de IC intraveneus ciprofloxacine gecombineerd met cefotaxim, ceftriaxon of cefuroxim, óf monotherapie met intraveneus moxifloxacine.

Fluorochinolonen hebben geen plaats in de behandeling van een CAP in de huisartsenpraktijk; dit zijn reservemiddelen voor de tweedelijnszorg. Een CAP veroorzaakt door Legionella spp. wordt bij voorkeur in de tweedelijnszorg behandeld met een i.v.-fluorochinolon. Levofloxacine is eerste keus vanwege de meeste ervaring en het bewijs hiervoor. Moxifloxacine is tweede keus.

De behandeling van een latente tuberculose-infectie (LTBI) en de preventieve behandeling van personen die nauw contact hebben gehad met een open–longtuberculosepatiënt, maar bij wie geen infectie is aangetoond (primaire profylaxe), bestaat uit isoniazide, rifampicine of combinatietherapie. De standaardbehandeling van actieve tuberculose bestaat uit een behandelschema van minimaal 6 maanden met isoniazide, rifampicine, pyrazinamide en ethambutol. Laat ethambutol achterwege als, of zodra bekend is dat het om een goed gevoelige M. tuberculosis gaat. Moxifloxacine wordt aanbevolen als onderdeel van een behandelschema bij rifampicine-resistente of multidrug-resistente (MDR-)tuberculose bij volwassenen en kinderen. Het starten van moxifloxacine bij tuberculose is voorbehouden aan een tuberculosedeskundige.

De medicamenteuze behandeling van soa’s is afhankelijk van het type verwekker en het resistentiepatroon. Geef voorlichting over veilig vrijen en partnerwaarschuwing. Overweeg azitromycine (offlabel) bij een man die > 4 weken aanhoudende urethritis-klachten heeft, waarbij gonorroe en chlamydia al zijn uitgesloten of behandeld en waarbij een Mycoplasma genitalium-infectie is aangetoond. Behandel de huidige sekspartners ook met azitromycine, als die positief getest zijn op M. genitalium. De effectiviteit van azitromycine bij macrolidengevoelige M. genitalium ligt rond de 85%. Het reserve-antibioticum moxifloxacine komt, alleen in (overleg met) de tweedelijnszorg en offlabel, in aanmerking wanneer bij resistentietypering 'macrolide resistance-associated mutations' (MRAM) zijn aangetoond óf bij aanhoudende klachten na een kuur azitromycine. Het is belangrijk om moxifloxacine terughoudend in te zetten om resistentievorming van M. genitalium, maar vooral ook van andere bacteriën, te voorkomen. In het geval van resistentie van M. genitalium tegen azitromycine kan moxifloxacine in 95% van de gevallen effectief zijn; resistentie hiertegen is echter ook beschreven.

Moxifloxacine komt voor de behandeling van een acute sinusitis of voor de behandeling van bacteriële huidinfecties pas in aanmerking op basis van onderzoek naar de aard en gevoeligheid van de verwekker; dit onderzoek is noodzakelijk bij onvoldoende effect van de middelen die geadviseerd worden voor de initiële empirische behandeling, zie hiervoor: acute rinosinusitis of bacteriële huidinfecties.

Indicaties

Infecties veroorzaakt door bacteriën gevoelig voor moxifloxacine, als antibiotica die gewoonlijk worden aanbevolen voor deze infecties niet geschikt zijn, of niet effectief bleken, bij:

  • luchtweginfecties:
    • pneumonie verkregen buiten het ziekenhuis – 'community-acquired' pneumonie; CAP;
    • acute bacteriële exacerbatie van COPD, incl. bronchitis, echter hierbij uitsluitend als andere geneesmiddelen ongeschikt zijn;
    • acute bacteriële sinusitis, echter hierbij uitsluitend als andere geneesmiddelen ongeschikt zijn;
    • offlabel: bij multidrugresistente tuberculose (MDR-tbc);
  • gecompliceerde infectie van huid en weke delen (cSSSI);
  • lichte tot matig-ernstige infecties in het kleine bekken (o.a. salpingitis, endometritis) zonder een hiermee geassocieerd tubo-ovarieel abces of abces in het bekken;
  • Offlabel: mannen bij wie een Mycoplasma genitalium-infectie is aangetoond, met aanhoudende urethritis-klachten na een eerdere behandeling met azitromycine (zowel enkele dosis als langere kuur), òf wanneer middels resistentietypering MRAM zijn aangetoond ('macrolide resistance-associated mutations'). En daarnaast als behandeling van de huidige sekspartners van deze persoon, indien die ook positief getest is/zijn.

De infusievloeistof is alleen geregistreerd voor de behandeling van CAP en cSSSI en uitsluitend indien andere geneesmiddelen ongeschikt zijn. De tablet bij deze indicaties niet gebruiken als initiële therapie, wel kan deze gebruikt worden om de behandelkuur af te ronden.

Niet als monotherapie gebruiken bij lichte tot matig-ernstige infecties in het kleine bekken gezien de toenemende resistentie van Neisseria gonorrhoeae tegen moxifloxacine, maar enkel in combinatie met een ander geschikt antibacterieel middel (bv. een cefalosporine), tenzij een tegen moxifloxacine resistente stam van Neisseria gonorrhoeae kan worden uitgesloten.

Gerelateerde informatie

Doseringen

Klap alles open Klap alles dicht

Buiten het ziekenhuis opgelopen pneumonie ('community-acquired'; CAP)

Volwassenen

Oraal: Volgens de fabrikant 400 mg 1×/dag gedurende 10 dagen. Volgens de SWAB-richtlijn CAP (2024) is de behandelduur bij een matig-ernstige pneumonie 5 dagen, en bij een ernstige pneumonie 5–7 dagen, of 5 dagen bij een goede klinische respons. Behandelduur bij specifieke verwekkers: Volgens de SWAB-richtlijn (p. 68/69): een pneumonie veroorzaakt door Chlamydophila spp. of Mycoplasma pneumoniae gedurende 7 dagen behandelen. De aanbevolen behandelduur bij CAP veroorzaakt door Legionella pneumophila is 7–10 dagen bij een goede respons; bij ernstig immuungecompromitteerden 21 dagen. Volgens de LCI-richtlijn Q-koorts (update 2023): in geval van acute Q-koorts (infectie met Coxiella burneti) 14 dagen bij immuuncompetente patiënten, 21 dagen bij immuungecompromitteerde patiënten.

I.v.: 400 mg 1×/dag in 60 minuten gedurende ca. 4 dagen, gevolgd door oraal 400 mg 1×/dag. De totale behandelduur is in het algemeen 7–14 dagen, volgens de fabrikant. Bij een pneumokok als aangetoonde verwekker, 5 dagen, volgens het SWAB-advies CAP - pneumokok (juli 2024). Zie voor aanbevelingen bij overige, specifieke verwekkers het voorschrift hierboven.

Acute exacerbatie van COPD, incl. bronchitis

Volwassenen

Oraal: 400 mg 1×/dag gedurende 5–10 dagen.

Acute bacteriële sinusitis

Volwassenen

Oraal: 400 mg 1×/dag gedurende 7 dagen.

Offlabel: bij multidrugresistente tuberculose (MDR-tbc)

Volwassenen

Oraal of i.v.: 400 mg 1×/dag. Bij verminderde nierfunctie/dialyse is geen dosisaanpassing nodig. Deze informatie komt uit: het WHO-handboek 'guidelines for the programmatic management of drug resistant tuberculosis' (2014). Zie zo nodig de Anti-TB drug information sheet over moxifloxacine.

Gecompliceerde infectie van huid en weke delen

Volwassenen

Initieel i.v.: 400 mg 1×/dag in 60 minuten gedurende ca. 6 dagen, gevolgd door oraal 400 mg 1×/dag. De totale behandelduur is 7–21 dagen.

Lichte tot matig ernstige infectie in het kleine bekken

Volwassenen

Oraal: 400 mg 1×/dag gedurende 14 dagen.

Offlabel: bij aanhoudende urethritis-klachten na eerdere behandeling met azitromycine òf wanneer bij resistentietypering MRAM is aangetoond bij een Mycoplasma genitalium-infectie

Mannen bij wie een M. genitalium-infectie is aangetoond en diens sekspartners

Oraal: 400 mg 1×/dag. Behandelduur: 7 dagen. De huidige sekspartners testen en indien positief, dezelfde behandeling geven. Zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen en deel C7 en D3.7 van de Multidisciplinaire richtlijn Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (juli 2024).

De aangegeven dosering en behandelduur niet overschrijden.

Verminderde nierfunctie: Geen dosisaanpassing nodig, ook niet bij een creatinineklaring < 20 ml/min, of bij het ondergaan van chronische dialyse (d.w.z., hemodialyse of CAPD).

Verminderde leverfunctie: Er is onvoldoende klinische ervaring bij een verminderde leverfunctie. De blootstelling aan moxifloxacine bij personen met Child-Pughscore 5–9 lijkt vergelijkbaar met die bij gezonde vrijwilligers.

Toediening

  • Intraveneus: Om de kans op QT-verlenging te verminderen de infusievloeistof gedurende meer dan 60 minuten laten inlopen en de i.v.-dosis van 400 mg 1×/dag niet overschrijden.
  • Oraal: De tablet heel innemen met een voldoende hoeveelheid vloeistof.

Bijwerkingen

Vaak (1-10%): superinfecties door resistente bacteriën of schimmels, zoals orale en vaginale candidiasis. Hoofdpijn, duizeligheid. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Verhoogde transaminasewaarden. Reacties op de injectie-/infusieplaats. Bij een bestaande hypokaliëmie: QT-verlenging.

Soms (0,1-1%): cardiovasculaire reacties zoals tachycardie, vaatverwijding, atriumfibrilleren, palpitaties, QT-verlenging (bij een normale kaliumspiegel), angina pectoris. Dyspneu. Paresthesie, dysesthesie, tremor, draaiduizeligheid, slaperigheid, slaapstoornissen, verwardheid, desoriëntatie. Angst, opwinding, psychomotorische hyperactiviteit. Abnormale visus zoals wazig zien en dubbelzien. Smaakstoornissen. Dyspepsie, gastritis, flatulentie, obstipatie, anorexie. Dehydratie. Spierpijn, gewrichtspijn. Vermoeidheid, asthenie. Huiduitslag, urticaria, jeuk, droge huid, transpireren. Verminderde leverfunctie, stijging van de waarden van: alkalische fosfatase, γ-GT, bilirubine, LDH, amylase. Hyperlipidemie. Bloedbeeldafwijkingen zoals anemie, leukopenie, neutropenie, eosinofilie, trombocytopenie, trombocytemie. Toegenomen INR. (Trombo)flebitis op de infusieplaats.

Zelden (0,01-0,1%): ernstige anafylactische reacties (incl. zeer zelden levensbedreigende shock), angio-oedeem. Ventriculaire tachyaritmieën, syncope, verandering bloeddruk. Hypo-esthesie, perifere neuropathie, polyneuropathie, coördinatiestoornissen, convulsies (incl. tonisch-klonische aanvallen), aandachtsstoornis, spraakstoornis, geheugenverlies. Fotofobie. Verstoord reukvermogen. Oorsuizen, gehoorafname (incl. gewoonlijk reversibele doofheid). Stomatitis, dysfagie, aan antibiotica gerelateerde colitis (incl. pseudomembraneuze colitis). Geelzucht, (cholestatische) hepatitis. Verminderde nierfunctie, nierfalen, stijging creatinine of ureum. Peesontsteking, spierkramp, spiertrekking, spierzwakte. Emotionele labiliteit, depressie, hallucinaties, abnormaal dromen. Oedeem. Hyperglykemie, hyperurikemie.

Zeer zelden (< 0,01%): niet-specifieke aritmie, 'torsade de pointes', hartstilstand (vooral bij ernstige onderliggende pro-aritmische condities). Hyperesthesie, exacerbatie van myasthenia gravis. Reversibel verlies van gezichtsvermogen (in het bijzonder in het verloop van bijwerkingen op het CZS), uveïtis en bilaterale acute iris transilluminatie. Fulminante hepatitis leidend tot levensbedreigend leverfalen (incl. gevallen met fatale afloop). Blaasvormige huidreacties, zoals het Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) en toxische epidermale necrolyse (TEN), die mogelijk levensbedreigend kunnen zijn. Vasculitis. Syndroom van inadequate secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH). Psychotische reacties, zelf-beschadigend gedrag (zoals zelfmoordgedachten), depersonalisatie, delier. Peesscheuring, artritis, spierstijfheid. Hypoglykemie, hypoglykemisch coma, verhoogde protrombinespiegel, verlaagde INR-waarde. Agranulocytose, pancytopenie.

Verder zijn gemeld: acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), 'fixed drug' eruptie, fotosensibilisatie. Rabdomyolyse.

Bij i.v.-toediening komen de volgende bijwerkingen frequenter voor: soms (0,1-1%) hypotensie, oedeem, nierfalen, ventriculaire tachyaritmieën, antibiotica gerelateerde colitis, convulsies en hallucinaties en vaak (1-10%) stijging γ-GT.

In verschillende studies is meer kans op hartklepinsufficiëntie, aorta-aneurysma en -dissectie waargenomen na behandeling met fluorchinolonen. In zeer zeldzame gevallen zijn de volgende bijwerkingen waargenomen bij gebruik van andere fluorchinolonen, die mogelijk ook kunnen optreden bij behandeling met moxifloxacine: verhoogde intracraniële druk (incl. pseudotumor cerebri), hypernatriëmie, hypercalciëmie, hemolytische anemie.

In sommige gevallen kunnen bepaalde bijwerkingen op de spieren en het zenuwstelsel ernstig, invaliderend en langdurig (maanden tot jaren) en mogelijk irreversibel zijn, zie voor meer informatie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.

Interacties

Gecontra-indiceerd, vanwege het risico op het optreden van 'torsade de pointes', is het gebruik van geneesmiddelen die de QT-tijd verlengen, zoals:

  • klasse 1a- en III-antiaritmica (bv. disopyramide, kinidine, amiodaron, ibutilide, sotalol);
  • sommige antipsychotica (bv. haloperidol, pimozide, sertindol);
  • tricyclische antidepressiva;
  • sommige andere antibiotica (macroliden, pentamidine);
  • mizolastine.

Wees in het kader van QT-verlenging ook voorzichtig met middelen die hypokaliëmie kunnen veroorzaken, zoals diuretica, laxeermiddelen, hoge doses klysma's, corticosteroïden en amfotericine B, of geneesmiddelen die in verband zijn gebracht met klinisch significante bradycardie.

Bij het combineren met orale bloedglucoseverlagende middelen, met name sulfonylureumderivaten, en insuline, neemt de kans op dysglykemie toe; bewaak de bloedglucosewaarden.

Met middelen die de convulsiedrempel verlagen, neemt de kans op stimulatie van het centrale zenuwstelsel en convulsies toe.

Omdat een aantal geneesmiddelen de absorptie ervan vermindert, moxifloxacine innemen ten minste:

  • 4 uur vóór of 4 uur na aluminium-, calcium- of magnesiumbevattende antacida;
  • 4 uur vóór sucralfaat;
  • 4 uur vóór bismuth-, calcium-, magnesium- en zinkzouten (denk ook aan multivitamine- en mineralenpreparaten; er is echter geen klinisch relevante interactie met voedsel, ook niet met zuivelproducten);
  • 2 uur vóór een ijzerpreparaat zonder gereguleerde afgifte; niet combineren met een ijzerpreparaat met gereguleerde afgifte;
  • 1 uur vóór of 3 uur na sevelameer.

Zwangerschap

Moxifloxacine passeert de placenta.

Teratogenese: Ruime ervaring met gebruik van de fluorchinolonen ciprofloxacine en norfloxacine tijdens het 1e trimester laat geen verhoogd risico op ernstige misvormingen van het embryo of andere nadelige effecten op de zwangerschap zien. Met andere fluorchinolonen, zoals moxifloxacine, is beperkt ervaring opgedaan in het 1e trimester. Voor moxifloxacine gaat het om ca. 160 gevolgde zwangerschappen met blootstelling in het 1e trimester. In twee relatief kleine studies leken bij moxifloxacine in het 1e trimester, in vergelijking met andere fluorchinolonen, meer aangeboren (cardiale en pulmonale) afwijkingen voor te komen. Voorzichtigheid met de interpretatie hiervan is nodig, vanwege de kleine aantallen. Ook kan het onderliggende ziektebeeld (de infectie) de resultaten hebben beïnvloed. Er is geen ervaring met moxifloxacine in het 2e en 3e trimester. Het gebruik van fluorchinolonen wordt afgeraden vanaf het 2e trimester. Bij dieren kunnen chinolonen kraakbeen- en gewrichtsafwijkingen veroorzaken. Dergelijke effecten zijn bij de mens niet gemeld. Er is echter te weinig ervaring met fluorchinolonen in het 2e en 3e trimester om een goede risico-inschatting te maken.

Farmacologisch effect: Bij dieren is in therapeutische doseringen een verhoogde incidentie van abortus waargenomen.

Advies: Het gebruik van moxifloxacine is volgens de fabrikant gecontra-indiceerd.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden. De effecten hiervan op de zuigeling zijn beperkt onderzocht.

Farmacologisch effect: Bij dieren blijken fluorchinolonen een nadelige invloed te hebben op het kraakbeen in dragende gewrichten tijdens de groeifase. Effecten op de zuigeling zijn onbekend, maar laesies in het kraakbeen van gewichtdragende gewrichten en andere ernstige toxiciteit bij de zuigeling zijn niet uit te sluiten.

Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.

Contra-indicaties

  • Klinisch relevant hartfalen met een verminderde linkerventrikelejectiefractie (LVEF);
  • Bekende aangeboren of verworven QT-verlenging, klinisch relevante bradycardie, eerdere symptomatische aritmie;
  • Stoornissen in de elektrolytenhuishouding, vooral niet-gecorrigeerde hypokaliëmie;
  • Gestoorde leverfunctie (Child-Pughscore 10–15) en/of stijging van de transaminasewaarden van > 5× de ULN ('upper limit of normal');
  • Toepassing bij kinderen (< 18 jaar) (omdat bij dieren in de groeifase afwijkingen in het kraakbeen van de groeischijf zijn waargenomen);
  • Peesaandoeningen in de voorgeschiedenis, gerelateerd aan het gebruik van (fluor)chinolonen;
  • Het herstarten van moxifloxacine na het doormaken van een ernstige reactie, zoals SJS, TEN of AGEP, tijdens eerder gebruik van moxifloxacine;
  • Overgevoeligheid voor (fluor)chinolonen.

Voor meer contra-indicaties zie de rubrieken Zwangerschap, Lactatie en Interacties.

Waarschuwingen en voorzorgen

Vermijd het gebruik van moxifloxacine als de patiënt eerdere ernstige bijwerkingen heeft ervaren door gebruik van (fluor)chinolonen. In dit geval dit middel pas starten als er geen andere behandelopties zijn en na afweging van de voordelen en risico's.

Kruisresistentie (al dan niet compleet) tussen (fluor)chinolonen komt voor.

Extra alert zijn bij G6PD-deficiëntie (meer kans op hemolytische reacties), epilepsie, ernstige cerebrale afwijkingen en aanhoudende pro-aritmische condities. Wees ook voorzichtig bij ouderen omdat bij onvoldoende vochtinname het risico van nierfalen door dehydratie toeneemt en vanwege toegenomen gevoeligheid voor QT–verlenging. Ook vrouwen kunnen gevoeliger zijn voor QT-verlenging. Staak het gebruik bij het optreden van symptomen van hartritmestoornissen.

Wees ook voorzichtig bij bestaande psychiatrische aandoeningen en bij deze aandoeningen in de anamnese, vanwege meer kans op psychiatrische reacties (zelfs al na de eerste toediening). Staak het gebruik bij de ontwikkeling van deze reacties, vooral bij zelfmoordgedachten en zelfbeschadigend gedrag, en neem zo nodig passende maatregelen.

Fulminante hepatitis met levensbedreigend leverfalen (incl. fatale afloop) is gemeld. Wijs de patiënt op de eerste tekenen van een gestoorde leverfunctie (zoals snel optredende asthenie in samenhang met geelzucht, donkere urine, neiging tot bloeden, hepatische encefalopathie) en verricht bij deze tekenen meteen gericht onderzoek.

Kans op langdurige, invaliderende bijwerkingen: laat de patiënt zich melden bij de eerste tekenen van een ernstige bijwerking op de spieren of op het zenuwstelsel. Voorbeelden zijn: een loopstoornis, peesontsteking, gescheurde pees, spierpijn of -zwakte, zwelling van of pijn in een gewricht òf zenuwpijn, slapeloosheid, depressie, vermoeidheid, geheugenstoornis, vermindering van het zicht, de smaak, reuk en/of het gehoor. Dit vanwege de langdurige (maanden of jaren), invaliderende en potentieel irreversibele bijwerkingen op de spieren en het zenuwstelsel. Overweeg daarom bij patiënten met meer kans op deze bijwerkingen eerst andere behandelopties.

Staak het gebruik bij tekenen van neuropathie (pijn, branderig of doof gevoel, tintelingen of krachtverlies) om mogelijk irreversibele effecten te voorkómen. Dit omdat sensorische of sensomotorische (poly)neuropathie resulterend in paresthesie, hyperesthesie, dysesthesie en krachtverlies zijn gemeld bij patiënten die (fluor)chinolonen kregen.

Als het gezichtsvermogen vermindert, direct een oogarts raadplegen.

Vanwege kanstoename op door fluorchinolonen geïnduceerde tendinitis en peesruptuur extra voorzichtig zijn met de toepassing bij:

  • ouderen;
  • patiënten met een nierfunctiestoornis;
  • na een solide orgaantransplantatie;
  • (langdurige) comedicatie met corticosteroïden.

Bij symptomen van tendinitis, bv. pijnlijke zwelling, ontsteking, deze behandeling onmiddellijk staken, dit vanwege de kans op een peesruptuur (meestal betreft dit de achillespees, soms bilateraal). Tendinitis en peesrupturen treden, naast in hiervoor genoemde condities, vooral op bij grote lichamelijke inspanning en bij de eerste wandeling van een voorheen bedlegerige patiënt. Ze kunnen binnen 48 uur na het begin van de behandeling optreden, tot verschillende maanden na het staken ervan. Behandel het betrokken ledemaat/de ledematen op gepaste wijze, door bv. immobilisatie van de aangedane pees. Laat de patiënt geen corticosteroïden meer gebruiken als zich tekenen van tendinopathie voordoen.

De kans op aorta-aneurysma en -dissectie neemt toe door systemische of geïnhaleerde fluorchinolonen, vooral bij ouderen. Instrueer de patiënt om onmiddellijk spoedeisende medische hulp in te roepen bij plotseling optredende ernstige pijn in de buik, borst of rug. Fluorchinolonen alleen bij patiënten toepassen die een verhoogde kans hebben op aorta-aneurysma of -dissectie, na zorgvuldige afweging van: de voordelen, risico's en andere behandelopties. Mogelijke (andere) oorzaken van aorta-aneurysma en -dissectie zijn: hypertensie, atherosclerose, (familiaire) voorgeschiedenis van aorta-aneurysma of -dissectie, M. Behçet, M. Marfan, arteriitis gigantocellularis, Takayasu-arteriitis, vasculair Ehlers-Danlossyndroom.

Ook de kans op hartklepinsufficiëntie neemt toe door systemische of geïnhaleerde fluorchinolonen. Aandoeningen die het risico hierop verder verhogen zijn onder meer: hypertensie, reumatoïde artritis, M. Behçet, infectieuze endocarditis, aangeboren of reeds bestaande hartklepziekte en bindweefselaandoeningen (bv. M. Marfan, Ehlers-Danlossyndroom), het syndroom van Turner en – van Sjögren. Fluorchinolonen alleen gebruiken bij patiënten met toegenomen kans op hartklepinsufficiëntie na zorgvuldige afweging van voordelen tegen risico's en mogelijkheid van andere behandelopties. Instrueer de patiënt om onmiddellijk contact op te nemen met een arts bij: acute dyspneu, voor het eerst optredende hartkloppingen, de ontwikkeling van oedeem in de buik of de onderste ledematen.

Laat de patiënt zich melden bij de eerste tekenen van huid- en/of slijmvliesreacties. In geval van ernstige overgevoeligheidsreacties (bv. anafylaxie met shock) de behandeling staken, en na het doormaken van SJS, TEN, AGEP of DRESS tijdens een behandeling met moxifloxacine dit middel nooit opnieuw starten bij die patiënt. Het is raadzaam om overmatige blootstelling aan UV-straling of langdurig en/of sterk zonlicht te vermijden in verband met fotosensibilisatie die is waargenomen bij chinolonen, hoewel de kans bij moxifloxacine kleiner is.

Verstoring van de bloedglucoseregulatie komt voor, vooral bij oudere diabetespatiënten die behandeld worden met orale bloedglucoseverlagende middelen (o.a. sulfonylureumderivaten) of insuline. Zowel hypo- als hyperglykemie kan optreden; bewaak de bloedglucosewaarden bij alle diabetespatiënten.

Overweeg bij ernstige of aanhoudende diarree tijdens of (tot 2 maanden) na de behandeling de diagnosen aan antibiotica gerelateerde diarree en colitis, waaronder aan Clostridioides difficile gerelateerde diarree en pseudo-membraneuze colitis. Staak het gebruik als zo'n diagnose vermoed of bevestigd wordt. Geneesmiddelen die de peristaltiek remmen zijn in deze situatie gecontra-indiceerd. Neem passende maatregelen om de infectie te bestrijden en het risico op besmetting te beperken.

De symptomen van myasthenia gravis kunnen verergeren door moxifloxacine.

Volgens de multidisciplinaire richtlijn Seksueel Overdraagbare Aandoeningen (juli 2024) de huidige sekspartners van een man met een Mycoplasma genitalium-infectie inlichten en testen. Geef advies over seksuele onthouding tot 7 dagen na aanvang van de behandeling; in elk geval tot de huidige sekspartners getest zijn op de bacterie en zo nodig op dezelfde wijze behandeld zijn.

Bij gebruik van moxifloxacine kunnen fout-negatieve resultaten bij infectie met mycobacteriën optreden.

Er zijn onvoldoende gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij een verminderde leverfunctie of bij kinderen (< 18 jaar). De effectiviteit is niet vastgesteld bij de behandeling van ernstige brandwondeninfecties, fasciitis en diabetische voetinfectie met osteomyelitis.

Overdosering

Therapie

Symptomatisch, geactiveerde kool kan de systemische beschikbaarheid beperken.

Neem voor meer informatie over symptomen en de behandeling van een vergiftiging met moxifloxacine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Moxifloxacine is een gefluorideerde chinolonverbinding. Fluorchinolonen hebben een bactericide werking en beïnvloeden de DNA-synthese door remming van het bacteriële DNA-gyrase en topo-isomerase IV, die nodig zijn voor de replicatie, transcriptie en reparatie van bacterieel DNA. Farmacodynamisch onderzoek heeft laten zien dat het effect van de moxifloxacineconcentratie afhankelijk is. De minimale bactericide concentratie blijkt in dezelfde orde van grootte te liggen als de minimale remmende concentratie (MIC).

Doorgaans gevoelig (in vitro) zijn:

  • Aeroob Gram-positief: Gardnerella vaginalis, Staphylococcus aureus* (meticilline-gevoelig; 'MSSA'), Streptococcus agalactiae (groep B streptokok; GBS), Streptococcus milleri groep* (S. anginosus, S. constellatus en S. intermedius), Streptococcus pneumoniae(, Streptococcus pyogenes* (groep A streptokok; GAS), en de Streptococcus viridans groep (S. viridans, S. mutans, S. mitis, S. sanguinis, S. salivarius en S. thermophilus).
  • Aeroob Gram-negatief: Acinetobacter baumannii, Haemophilus influenzae*, Haemophilus parainfluenzae*, Legionella pneumophila en Moraxella catarrhalis*.
  • Anaeroob: Fusobacterium spp. en Prevotella spp.
  • Overig: Chlamydophila (voorheen Chlamydia) pneumoniae*, Chlamydia trachomatis*, Coxiella burnetii, Mycoplasma genitalium, Mycoplasma hominis en Mycoplasma pneumoniae*.

Een verworven resistentie kan een probleem zijn bij:

  • Aeroob Gram-positief: Staphylococcus aureus (meticilline-resistent; 'MRSA', resistentie > 50% in één of meer EU-landen), Enterococcus faecalis* en Enterococcus faecium*.
  • Aeroob Gram-negatief: Enterobacter cloacae*, Escherichia coli* (ESBL-producerende stammen zijn gewoonlijk resistent), Klebsiella oxytoca, Klebsiella pneumoniae* (ESBL-producerende stammen zijn gewoonlijk resistent), Neisseria gonorrhoeae* (resistentie > 50% in één of meer EU-landen) en Proteus mirabilis*.
  • Anaeroob: Bacteroides fragilis* en Peptostreptococcus* spp.

*= activiteit bij gevoelige stammen ook aangetoond in klinische studies bij de geregistreerde indicaties.

Inherent resistent is Pseudomonas aeruginosa.

Er is kruisresistentie tussen moxifloxacine en andere fluorchinolonen waargenomen, in het algemeen bestaat er geen kruisresistentie tussen moxifloxacine en andere antibioticaklassen.

Kinetische gegevens

F oraal ca. 91%.
T max oraal ½–4 uur.
V d ca. 2 l/kg, met een snelle distributie naar extravasculaire ruimtes.
Overig Voldoende hoge concentraties moxifloxacine worden bereikt in plasma, speeksel, bronchiaal slijmvlies, alveolaire macrofagen, epitheelweefselvocht, de sinus maxillaris en ethmoidalis, de vrouwelijke geslachtsorganen, blaarvocht en interstitieel vocht.
Metabolisering via type 2 reactie (glucuronidering, sulfatering) tot 2 inactieve metabolieten.
Eliminatie met de urine (ca. 36%; ca. 19% onveranderd) en feces (ca. 61%; ca. 25% onveranderd). Er is gedeeltelijke tubulaire reabsorptie in de nieren.
T 1/2el ca. 12 uur.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd