Samenstelling
CellCept Roche Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 250 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie
- Sterkte
- 200 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 175 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 500 mg
Mycofenolaat mofetil Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 250 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 500 mg
Mycofenolaat mofetil XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 500 mg
Myfenax Pharmachemie bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Aspaveli
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Swedish Orphan Biovitrum BVBA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor infusie
- Sterkte
- 54 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 20 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Mycofenolaatmofetil is in Nederland geregistreerd voor preventie van acute orgaanafstoting na nier-, lever- en harttransplantatie. Op grond van de resultaten van klinisch onderzoek kan mycofenolaatmofetil onderdeel uitmaken van het immunosuppressieve beleid ter preventie van transplantaatafstoting kort na de transplantatie en ook als onderhoudsbehandeling en voor ‘rescue’-behandeling na falen van eerdere immunosuppressieve therapie.
Mycofenolaatmofetil wordt bij ernstig constitutioneel eczeem in de tweedelijnszorg offlabel toegepast bij volwassenen en kinderen > 2 jaar na falen van intensieve lokale therapie of indien afbouwen van (zeer) sterk werkende dermatocorticosteroïden niet lukt.
Vermijd bij urticaria in eerste instantie uitlokkende factoren indien bekend. Start bij jeuk bij urticaria met lokale anti-jeukmiddelen. Geef vervolgens een tweedegeneratie-antihistaminicum, bij voorkeur levocetirizine of desloratadine en verdubbel de dosering bij onvoldoende effect. Overweeg bij aanhoudende, ernstige klachten van acute urticaria bij volwassenen ondanks een dubbele dosering antihistaminicum, eenmalig een kuur prednisolon. Doseer bij chronische spontane urticaria in de tweedelijnszorg tweedegeneratie-antihistaminica tot viermaal de geregistreerde dosis. Bij onvoldoende effect, overweeg als zijstap om te switchen tussen tweedegeneratie-antihistaminica, de toevoeging van montelukast en/of een korte kuur orale corticosteroïden. Vervolgens kan omalizumab en/of ciclosporine worden overwogen.
Bij contra-indicatie voor omalizumab en ciclosporine, of als deze te veel bijwerkingen geven of onvoldoende effectief zijn, kan er in individuele gevallen als alternatief gekozen worden voor azathioprine, dapson, methotrexaat of mycofenolaatmofetil.
Advies
Bij paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) kan pegcetacoplan worden toegepast bij patiënten die anemisch zijn, Hb-waarde < 6,5mmol/l, na behandeling gedurende ten minste 3 maanden met eculizumab of ravulizumab. Behandeling met pegcetacoplan kan de hemoglobinewaarden bij patiënten verbeteren.
Aan de vergoeding van pegcetacoplan zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Profylaxe tegen acute orgaanafstoting bij patiënten die een allogene nier-, hart- of levertransplantatie ondergaan, in combinatie met ciclosporine en corticosteroïden.
- Offlabel: ernstige, therapieresistente vormen van constitutioneel eczeem bij volwassenen en kinderen > 2 jaar.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) bij volwassenen die hemolytische anemie hebben, als monotherapie.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Mycofenolzuur van tdm-monografie.org (van NVZA).
Mycofenolaatmofetil en mycofenolzuur niet zonder meer verwisselen wegens verschillen in kinetiek.
De i.v.-dosis van mycofenolaatmofetil is gelijk aan de orale dosis.
Niertransplantatie
Volwassenen
I.v. als infusie: 1 g 2×/dag in 2 uur, starten binnen 24 uur na transplantatie, gedurende maximaal 14 dagen en vervolgens overgaan op orale toediening. Bij ernstige chronisch gestoorde nierfunctie (glomerulaire filtratiesnelheid < 25 ml/min/1,73 m²), behalve in de periode direct na de transplantatie, niet hoger doseren dan 1 g 2×/dag.
Oraal: 1 g 2×/dag, starten binnen 72 uur na transplantatie of volgend op i.v.-toediening.
Kinderen 2–17 jaar
Volgens de fabrikant oraal: 600 mg/m² lichaamsoppervlak 2×/dag, max. 2 g per dag. Een tijdelijke dosisverlaging of onderbreking kan nodig zijn bij het optreden van bijwerkingen.
Kinderen vanaf 1 maand
Volgens het Kinderformularium van het NKFK, oraal, of als i.v.-infusie indien oraal niet mogelijk is: 600 mg/m 2 lichaamsoppervlak eenmalig ca. 6 uur voorafgaand aan de transplantatie en vervolgens 600 mg/m 2 lichaamsoppervlak 2× per dag na transplantatie, max. 2 g per dag.
Harttransplantatie
Volwassenen
Oraal: 1,5 g 2×/dag, starten binnen 5 dagen na transplantatie. Er zijn geen gegevens beschikbaar over toediening bij deze indicatie bij kinderen of patiënten met een ernstig gestoorde nierfunctie of ernstige parenchymale leverziekte.
Levertransplantatie
Volwassenen
I.v. als infusie: 1 g 2×/dag in 2 uur, starten binnen 24 uur na transplantatie, gedurende de eerste 4 dagen (maximaal 14 dagen) en vervolgens overgaan op orale toediening.
Oraal: 1,5 g 2×/dag, starten ná de eerste 4 dagen i.v.-toediening en zodra dit kan worden verdragen. Er zijn geen gegevens beschikbaar over levertransplantaties bij kinderen of patiënten met een ernstig gestoorde nierfunctie.
Offlabel: constitutioneel eczeem
Volwassenen
Volgens de richtlijn van de NVDV: meestal starten met oraal 1000 mg 2×/dag, soms met een lagere dosering (bv. 500–750 mg 2×/dag ); indien er geen bijwerkingen optreden na 1 week de dosering verhogen tot 1000 mg 2×/dag.
Kinderen 2–17 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: starten met oraal 20–40 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses. Een startdosering aan de hoge kant van het doseerbereik wordt aanbevolen bij jonge kinderen. Vervolgens 30–50 mg/kg/dag in 2 doses als onderhoudsdosering. Overweeg te staken als binnen 3 maanden geen verbetering optreedt met de hoogste dosering die wordt verdragen.
Verminderde nierfunctie: een aanpassing in de dosering is in principe niet nodig; er zijn echter geen gegevens beschikbaar over het gebruik bij hart- of levertransplantatiepatiënten met een ernstige chronisch verminderde nierfunctie.
Verminderde leverfunctie: aanpassing van de dosis is niet nodig bij niertransplantatie patiënten met ernstige parenchymale leverziekte. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het gebruik bij een harttransplantatie.
Toediening
- Intraveneus: oplossing nooit toedienen als een snelle of bolus i.v.-injectie maar als langzame infusie over een periode van 2 uur via een perifere of centrale vene. De eerste i.v.-dosis geven binnen 24 uur na de transplantatie, max. 14 dagen toepassen. Overschakelen op de orale toediening zodra dit voor de patiënt mogelijk is.
- Oraal: tablet niet fijnmaken, capsule niet openen en contact met huid en slijmvliezen vermijden in verband met aangetoonde teratogeniteit. Indien dergelijk contact optreedt, grondig wassen met water en zeep; ogen spoelen met schoon water.
Doseringen
PNH
Volwassenen (incl. ouderen)
S.c. als infusie: 1080 mg 2×/week op dag 1 en dag 4 van elke behandelweek.
Bij overschakelen van een C5-remmer: gedurende de eerste 4 weken pegcetacoplan 2×/week 1080 mg, als aanvulling op de dosis van de C5-remmer, om het risico op hemolyse te beperken bij abrupt staken. Na 4 weken C5-remmer staken en doorgaan met pegcetacoplan monotherapie.
Bij LDH waarde > 2× de ULN: 1080 mg op elke derde dag (bv. dag 1, 4, 7, 10, 13 enz.). Bij dosisverhoging het LDH monitoren: 2×/week, gedurende minstens 4 weken.
Vergeten dosis: deze zo snel mogelijk toedienen en het gebruikelijke schema hervatten.
Verminderde nierfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig. Er zijn geen gegevens over gebruik bij hemodialyse.
Verminderde leverfunctie: een dosisaanpassing is niet nodig. Het heeft naar verwachting geen invloed op de klaring.
Toediening
- Subcutaan toedienen via een spuitpomp;
- Mogelijke gebieden voor infusie zijn de buik, dijen, heupen of bovenarmen. Wissel de infusieplaatsen bij elke infusie af. Als er meerdere infusieplaatsen zijn, moet de tussenafstand ten minste 7,5 cm zijn;
- Vermijd gebieden waar de huid gevoelig, rood of hard is, waar een blauwe plek zit of in een tatoeage, litteken of striem;
- Na klaarmaken spuit, infusie gelijk starten, en voltooien binnen 2 uur;
- Infusieduur ca. 30 minuten bij 2 infusieplaatsen en ca. 60 minuten bij 1 infusieplaats.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bacteriële, schimmel of virale infecties (waaronder sepsis, herpes simplex, herpes zoster, urineweginfectie, gastro-intestinale candidiasis). Anemie, ecchymose, leukocytose, leukopenie, trombocytopenie. Acidose, hypercholesterolemie, hyperglykemie, hyper- of hypokaliëmie, hyperlipidemie, hypercalciëmie, hypomagnesiëmie, hypofosfatemie, hyperurikemie, jicht. Verwarde toestand, depressie, slapeloosheid, agitatie, angst. Duizeligheid, hoofdpijn, hypertonie, paresthesie, slaperigheid, tremor. Tachycardie. Hyper- of hypotensie, vasodilatatie. Hoest, dyspneu, pleurale effusie. Buikpijn, obstipatie, verminderde eetlust, diarree, dyspepsie, flatulentie, misselijkheid, braken. Verhoogd lactaatdehydrogenase, verhoogde leverenzymen, hepatitis, hyperbilirubinemie. Acne, rash, huidhypertrofie. Artralgie, spierzwakte. Verhoogd creatinine of ureum in bloed, hematurie, verminderde nierfunctie. Astenie, rillingen, oedeem, hernia, pijn, koorts.
Vaak (1-10%): benigne neoplasie van de huid, huidkanker, neoplasie. Pancytopenie, pseudolymfoom. Gewichtsafname. Abnormaal denken. Convulsie, myasthenisch syndroom, smaakstoornis. Veneuze trombose. Colitis, oesofagitis, oprisping, gastritis, gastro-intestinale zweer of bloeding, tandvleeshyperplasie, ileus, mondzweer, pancreatitis, stomatitis, peritonitis. Overgevoeligheid. Verhoogd alkalische fosfatase, geelzucht. Alopecia. Malaise.
Soms (0,1-1%): protozoaire infecties. Lymfoom, lymfoproliferatieve aandoening. 'pure red cell aplasia' (PRCA), beenmergfalen. Lymfokèle. Bronchiëctasie, interstitiële longziekte, longfibrose. Hypogammaglobulinemie. 'De novo purine synthesis inhibitors associated acute inflammatory syndrome'.
Verder zijn gemeld: darmvlokkenatrofie; ernstige levensbedreigende infecties zoals infectieuze endocarditis, tuberculose, atypische mycobacteriële infectie, meningitis. Neutropenie, agranulocytose, aplastische anemie en beenmergdepressie (ook met fatale afloop); mogelijk fatale progressieve multifocale leukencefalopathie (PML) als gevolg van het JC-virus, morfologisch afwijkende neutrofielen zoals Pelger-Huët-anomalie, nefropathie als gevolg van het BK-virus; overgevoeligheidsreacties (ook angio-oedeem en anafylaxie).
Bij kinderen (vooral 2–6 j.) komen vaker voor: anemie, leukopenie, infectie, sepsis, diarree.
Bij een leeftijd ≥ 65 j. komen vaker voor: infecties (incl. weefselinvasieve cytomegalovirusinfectie), gastro-intestinale bloedingen en longoedeem.
De novo purine synthesis inhibitors associated acute inflammatory syndrome is beschreven als een paradoxale pro-inflammatoire reactie geassocieerd met mycofenolaatmofetil en mycofenolzuur, gekenmerkt door koorts, artralgie, artritis, spierpijn en verhoogde inflammatoire markers. Na staken van het geneesmiddel treedt snel verbetering op.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Reacties op de injectieplaats zoals pijn, roodheid, jeuk, zwelling, blauwe plek en verharding. Vermoeidheid, koorts. Artralgie, rugpijn, pijn in de ledematen. Buikpijn, diarree. Hoesten. Hoofdpijn, duizeligheid. Hemolyse. Bovensteluchtweginfectie, urineweginfectie. Vaccinatiecomplicatie.
Vaak (1-10%): sepsis, COVID-19, maag-darmstelselinfectie, schimmelinfectie, huidinfectie, orale infectie, oorinfectie, luchtweginfectie, virale infectie, bacteriële infectie, vaginale infectie, ooginfectie. Trombocytopenie, neutropenie. Hypokaliëmie. Hypertensie. Dyspneu, bloedneus, orofaryngeale pijn, verstopte neus. Misselijkheid. Roodheid, huiduitslag. Myalgie, spierspasme. Acute nierschade, chromaturie. Verhoogde waarden ALAT, bilirubine.
Soms (0,1-1%): cervicitis, liesinfectie, longontsteking, neusabces, tuberculose, slokdarmcandidiasis, COVID-19 pneumonie, anaal abces, urticaria.
Interacties
Controleer de mycofenolzuur spiegel bij gelijktijdig gebruik met rifampicine; de combinatie geeft een afname in blootstelling aan mycofenolzuur (zonder gebruik ciclosporine). Pas zonodig de dosering van mycofenolaatmofetil aan.
Bij levertransplantatiepatiënten die behandeld worden met tacrolimus kan de blootstelling aan tacrolimus ca. 20% stijgen, wanneer mycofenolaatmofetil wordt toegediend; bij niertransplantatiepatiënten was de concentratie ongewijzigd. De combinatie met azathioprine is onvoldoende onderzocht.
Bij vaccinatie met levend verzwakt virus is er een risico van mogelijk ernstig (fataal) verlopende algemene systemische ziekte. De antilichaamreactie op andere vaccins kan afnemen.
Door concurrentie bij de tubulaire uitscheiding verhoogt mycofenolzuurglucuronide de plasmaconcentratie van aciclovir en vice versa, en mogelijk ook van andere geneesmiddelen die renaal tubulair worden uitgescheiden, zoals ganciclovir, valganciclovir en valaciclovir.
De werkzaamheid kan afnemen bij gebruik van geneesmiddelen die de enterohepatische kringloop beïnvloeden. Wees voorzichtig wanneer bij een combinatietherapie met immunosuppressiva, die interfereren met de enterohepatische kringloop van mycofenolzuur, bijvoorbeeld ciclosporine, overgestapt wordt naar andere middelen die dit effect niet hebben, bijvoorbeeld tacrolimus, sirolimus, belatacept of andersom; de blootstelling aan mycofenolzuur kan veranderen. Deze kan (ca. 30%) toenemen bij staken van een gelijktijdige behandeling met ciclosporine. Colestyramine en antibiotica die β-glucuronidase-producerende bacteriën in het maag-darmkanaal elimineren (bv, aminoglycoside-, cefalosporine-, fluorquinolon- en penicilline-antibiotica) kunnen de spiegel van mycofenolzuur verlagen (blootstelling neemt met 40% af). Bij combinatie met orale ciprofloxacine of amoxicilline met clavulaanzuur kan gedurende de eerste dagen de dalspiegel van mycofenolzuur tot 50% afnemen; bij continueren van de kuur nam dit effect af. Dosisaanpassing is echter pas noodzakelijk bij ontstaan van transplantaatdisfunctie. Er is geen significante interactie bij combinatie met norfloxacine of metronidazol afzonderlijk; echter bij combinatie met zowel norfloxacine als metronidazol is de mycofenolzuurspiegel ca. 30% verlaagd.
Bij combinatie met sevelameer: mycofenolaatmofetil één uur vóór of drie uur na sevelameer toedienen om een verminderde absorptie van mycofenolzuur te minimaliseren.
Voorzichtig zijn bij combinatie met isavuconazol; blootstelling aan mycofenolzuur kan toenemen door remming van de glucuronidering van mycofenolzuur door isavuconazol.
Interacties
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Zwangerschap
Teratogenese: Mycofenolzuur is bij mensen sterk teratogeen. Het gebruik is in verband gebracht met een verhoogd risico op miskramen (45-49% van de zwangere vrouwen) en op aangeboren afwijkingen (bij 23–27% van de pasgeborenen). Er zijn specifieke oorafwijkingen (microtie, atresie van uitwendige gehoorgang) gemeld in combinatie met andere afwijkingen, waaronder aangezichtsmisvormingen (zoals hazenlip, gespleten gehemelte), hartaandoeningen (septumdefecten), slokdarmatresie, oogafwijkingen, spina bifida en misvormingen van vingers.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd; alleen op zeer strikte indicatie gebruiken indien er geen énkele geschikte alternatieve behandeling beschikbaar is om orgaanafstoting te voorkómen. Er is een zwangerschapspreventieprogramma (ZPP) via cbg-meb.nl van kracht.
Overige: Vóór aanvang van de behandeling, zwangerschap uitsluiten door twee testen: een tweede zwangerschapstest 8–10 dagen uitvoeren na de eerste test. Als dit niet mogelijk is (vanwege het tijdstip waarop een orgaan beschikbaar komt), een test uitvoeren direct voor start behandeling en een tweede test 8–10 dagen later. Een vruchtbare vrouw dient ten minste één effectieve manier van anticonceptie te gebruiken gedurende én tot ten minste 6 weken na de therapie; het gebruik van twee vormen van anticonceptie verdient de voorkeur. Bij mannen adviseert de fabrikant voor de man of zijn vrouwelijke partner het gebruik van effectieve anticonceptie tijdens en tot 90 dagen na zijn therapie, en mogen mannen geen sperma doneren tijdens en tot 90 dagen na het stoppen van de behandeling. De Nederlandse Transplantatie Vereniging (NTV) adviseert in de Veldnorm: gebruik mycofenolaat bij kinderwens mannen die een transplantatie hebben ondergaan en een kinderwens hebben, om mycofenolaatmofetil te blijven gebruiken. Er is géén vergroot risico gevonden van geboorteafwijkingen of miskramen bij zwangerschappen waarbij de vader mycofenolaat-bevattende middelen gebruikte; er zijn geen gegevens die aanleiding zijn om het gebruik van mycofenolaat-bevattende middelen door deze vaders te beperken. Het is niet bekend of het middel in het sperma terechtkomt; beperkt onderzoek laat dusdanig kleine hoeveelheden zien, dat deze waarschijnlijk niet klinisch relevant zijn.
De tablet niet fijnmaken, de capsule niet openen en contact met huid en slijmvliezen vermijden in verband met aangetoonde teratogeniteit. Indien dergelijk contact optreedt, grondig wassen met water en zeep; ogen spoelen met schoon water. Zie additioneel risicominimalisatie materiaal op geneesmiddeleninformatiebank.nl voor voorlichtingsmateriaal t.a.v. het ZPP voor zorgverleners en patiënten.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren, is reproductietoxiciteit gebleken (toename abortussen of doodgeboorten). Er zijn geen toxische effecten bij het moederdier, of teratogene effecten bij voldragen nakomelingen waargenomen.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot ten minste 8 weken na de laatste dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd vanwege de mogelijkheid van ernstige bijwerkingen bij de zuigeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren (< 1%).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Contra-indicaties
- Infectie met ingekapselde bacteriën, waaronder Neisseria meningitidis, Streptococcus pneumoniae en Haemophilus influenzae.
- Niet gevaccineerd tegen Neisseria meningitidis, Streptococcus pneumoniae en Haemophilus influenzae, tenzij tot 2 weken na de vaccinatie een profylactische behandeling met geschikte antibiotica wordt gegeven.
Waarschuwingen en voorzorgen
Immunosuppressie: wees voorzichtig bij gebruik van immunosuppressieve middelen omdat er meer kans is op (opportunistische) infecties, lymfomen en andere maligniteiten, in het bijzonder van de huid. Daarom blootstelling aan zonlicht en UV-straling zoveel mogelijk beperken door het dragen van beschermende kleding en het gebruik van zonnebrandcrème met een hoge beschermingsfactor. Bij immunosuppressieve patiënten bedacht zijn op het optreden van hepatitis B- of hepatitis C-reactivatie, BK-virus-geassocieerde nefropathie en JC-virus-geassocieerde PML.
COVID-19 kan verergeren door het cytostatisch effect van mycofenolzuur op B- en T-lymfocyten.
Bloedbeeld: gedurende de eerste maand eenmaal per week het complete bloedbeeld bepalen, tijdens de tweede en derde maand iedere twee weken; daarna maandelijks gedurende het eerste jaar. In geval van neutropenie (ANC < 1,3×10³/microl) onderbreking of staking van de behandeling overwegen. De patiënt erop wijzen elke aanwijzing van infectie, onverwachte blauwe plekken, bloedingen of andere uiting van beenmergfalen onmiddellijk te melden.
Hypogammaglobulinemie, samenhangend met terugkerende infecties, kan optreden bij gebruik van mycofenolaatmofetil in combinatie met andere immunosuppressiva. Bij terugkerende infecties, de serum-immunoglobulinewaarde laten bepalen. Overweeg in het geval van een aanhoudende, klinisch relevante hypogammaglobulinemie passend medisch ingrijpen; in sommige gevallen kan overstappen van mycofenolaatmofetil naar een ander immunosuppressivum de IgG-waarden normaliseren.
Bronchiëctasie kan optreden bij gebruik van mycofenolaatmofetil in combinatie met andere immunosuppressiva, in sommige gevallen met terugkerende bovenste luchtweginfecties. Pulmonale symptomen kunnen enkele maanden tot meerdere jaren na begin van de behandeling met mycofenolaatmofetil optreden. Daarnaast is ook interstitiële longziekte, in sommige gevallen met fatale afloop, gemeld. Aanbevolen wordt aanhoudende pulmonale symptomen, zoals hoest en dyspneu, direct te onderzoeken. In sommige gevallen kan overstappen van mycofenolaatmofetil naar een ander immunosuppressivum een verbetering van de respiratoire symptomen geven.
Wees voorzichtig bij ernstige, actieve ziekten van het spijsverteringsstelsel.
Wees voorzichtig bij combinatie met middelen die de enterohepatische kringloop beïnvloeden, zie rubriek Interacties; de blootstelling aan mycofenolzuur kan veranderen. Controle van de therapeutische concentratie kan nodig zijn bij overstappen naar een andere combinatietherapie met immunosuppressiva of om adequate immunosuppressie te waarborgen bij patiënten met een hoog immunologisch risico.
Vermijd toediening bij patiënten met HGPRT-deficiëntie zoals het Lesch-Nyhan– en het Kelley-Seegmillersyndroom, vanwege meer kans op urinesteentjes, urineweginfecties, jichtaanvallen en nierstenen.
Een vruchtbare man dient (ook indien een vasectomie is ondergaan) een condoom te gebruiken gedurende én tot ten minste 90 dagen na de therapie, zie ook de rubriek Zwangerschap.
Tijdens de behandeling en tot minstens zes weken na beëindiging ervan mag geen bloed gedoneerd worden, in verband met de aangetoonde teratogeniteit.
Onderzoeksgegevens: de effectiviteit en veiligheid bij kinderen met een hart- of levertransplantatie en bij kinderen jonger dan 2 jaar is nog niet vastgesteld. Gegevens over toepassing bij hart- of levertransplantatiepatiënten met een ernstige chronisch gestoorde nierfunctie (glomerulaire filtratiesnelheid < 25/ml/min/1,73 m²) of bij harttransplantatiepatiënten met ernstige parenchymale leverziekte zijn onvoldoende beschikbaar. Er zijn onvoldoende gegevens over de toepassing bij behandeling van eerste of refractaire afstoting bij pediatrische transplantatiepatiënten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het gebruik van pegcetacoplan kan meer kans geven op ernstige infecties die worden veroorzaakt door ingekapselde bacteriën, waaronder Neisseria meningitidis type A, C, W, Y en B, Streptococcus pneumoniae en Haemophilus influenzae type B. Controleer vaccinatiestatus. Bij bekende vaccinatiestatus moet bevestigd worden dat minder dan 2 jaar voor start behandeling de vereiste vaccinaties zijn gegeven. Bij onbekende vaccinatiestatus de vereiste vaccins ten minste 2 weken vóór toediening van de eerste dosis pegcetacoplan toedienen, tenzij het risico van uitstel van de behandeling opweegt tegen het risico op het ontwikkelen van een infectie. Als onmiddellijke behandeling geïndiceerd is, de vereiste vaccins zo snel mogelijk toedienen en de patiënt tot 2 weken na de vaccinatie behandelen met geschikte antibiotica. Vaccinatie is mogelijk niet voldoende om een ernstige infectie te voorkomen. Controleer op vroege tekenen van infecties met ingekapselde bacteriën. Informeer patiënt hierover en adviseer om medische hulp in te roepen.
Controleer patiënt met PNH regelmatig op tekenen en symptomen van hemolyse, waaronder het meten van de LDH-waarden. Pas zo nodig de dosis aan.
Wees voorzichtig met staken na het overschakelen van andere complementremmers dan eculizumab, voordat een steady-state-concentratie van pegcetacoplan wordt bereikt. Dit overschakelen is niet onderzocht.
Vermijd het gebruik van silica reagentia in coagulatiepanels. Dit kan door interferentie leiden tot een kunstmatig verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd (aPTT).
Uitstellen of staken van toediening kan leiden tot intravasculaire hemolyse. Controleer op tekenen en symptomen van hemolyse gedurende ten minste 8 weken na de laatste dosis ('wash out' periode). Overweeg een langzame afbouw. Ernstige intravasculaire hemolyse wordt vastgesteld op basis van verhoogde LDH-waarden die gepaard gaan met plotselinge afname van PNH-kloongrootte of hemoglobine, of opnieuw optreden van symptomen als vermoeidheid, hemoglobinurie, abdominale pijn, dyspneu, belangrijke vasculaire complicaties (waaronder trombose), dysfagie of erectiestoornis. Overweeg bij ernstige hemolyse: bloedtransfusie (geconcentreerde RBC’s), wisseltransfusie, antistolling en corticosteroïden.
Pegcetacoplan bevat polyethyleenglycol (PEG). De potentiële langetermijngevolgen van PEG-stapeling in de nieren, de plexus choroideus van de hersenen en andere organen zijn niet bekend. Controleer regelmatig de nierfunctie.
Vorming van antilichamen tegen het geneesmiddel (anti-drug antibody, ADA) en neutraliserende antilichamen (NAb) kan optreden. In onderzoek had het geen invloed op de farmacokinetiek en de klinische werkzaamheid. Ook kunnen antilichamen tegen PEG ontstaan.
Bij kinderen < 18 jaar zijn de veiligheid en werkzaamheid niet vastgesteld. Er zijn geen gegevens beschikbaar.
Overdosering
Symptomen
Overdosering kan leiden tot overmatige suppressie van het immuunsysteem met toegenomen gevoeligheid voor infecties en beenmergsuppressie.
Neem voor informatie over een vergiftiging met mycofenolaatmofetil contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met pegcetacoplan contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie centrum.
Eigenschappen
Mycofenolaatmofetil is een prodrug en wordt na absorptie door plasma-esterasen snel omgezet in het werkzame mycofenolzuur (MPA). MPA remt selectief het enzym inosinemonofosfaatdehydrogenase (IMPDH), dat een belangrijke rol speelt in de de novo-synthese van guanosidenucleotiden. De enzymremming is reversibel en niet-competitief. Het directe resultaat is een cytostatisch effect op B- en T-lymfocyten, omdat deze sterk afhankelijk zijn van purinen (voor de proliferatie van de novo-synthese). Andere celtypen kunnen gebruik maken van salvage-routes. Verder heeft MPA ook invloed op transcriptieactiviteiten in lymfocyten; deze verschuiven van een proliferatieve staat naar katabole processen die relevant zijn voor metabolisme en overleving, waardoor de T-cellen niet meer reageren op hun specifieke antigenen.
Kinetische gegevens
Overig | Mycofenolaatmofetil wordt snel en volledig door plasma-esterasen omgezet in het actieve mycofenolzuur (MPA). |
Overig | Mycofenolzuur: |
F | 94%. |
T max | oraal: circa 1,5 uur, door enterohepatische kringloop na 6–12 uur een tweede piekeffect. |
Overig | In de vroege post-transplantatieperiode (< 40 dagen na transplantatie) zijn de blootstelling en Cmax ongeveer resp. 30% en 40% lager dan in de late post-transplantatieperiode (3–6 maanden na transplantatie). |
V d | 0,71 l/kg |
Eiwitbinding | 97%. |
Metabolisering | wordt in de lever omgezet tot een inactieve glucuronide metaboliet (MPAG). Via enterohepatische kringloop weer omgezet naar MPA en acylgluceronide (AcMPAG). |
Eliminatie | vnl. (93%) met de urine als inactieve metaboliet. |
T 1/2el | ca. 17 uur, na transplantatie (< 40 dagen) korter (5–11 uur). |
Overig | Eliminatieparameters variëren individueel, afhankelijk van het soort comedicatie met andere immunosuppressiva, tijd na transplantatie, plasma-albumineconcentraties en nierfunctie. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Pegcetacoplan bestaat uit twee identieke pentadecapeptiden, op covalente wijze gebonden aan de uiteinden van een lineair PEG-molecuul van 40 kDa. Het bindt zich aan complement C3 en het activeringsfragment C3b en remt zo de complementcascade. Bij paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) is het complementsysteem te actief en valt het de eigen erytrocyten aan. Extravasculaire hemolyse wordt gefaciliteerd door opsonisatie met C3b, terwijl intravasculaire hemolyse wordt gemedieerd door het neerwaartse membrane-attack complex (MAC). Pegcetacoplan reguleert de vorming van zowel C3b als MAC, waardoor de mechanismen die leiden tot extravasculaire en intravasculaire hemolyse worden gecontroleerd. De PEG-groep van 40 kDa zorgt voor een betere oplosbaarheid en langere verblijftijd in het lichaam na toediening van het geneesmiddel.
Kinetische gegevens
F | ca. 76%. Bij een persoon van 50 kg is naar verwachting bij steady-state een tot 20% hogere gemiddelde blootstelling dan een persoon van 70 kg. Bij 40 kg is de gemiddelde concentratie 45% hoger. |
T max | 4.5-6 dagen. |
V d | ca. 0.06 l/kg. |
Metabolisering | via katabole routes afgebroken tot kleine peptiden, aminozuren en PEG. Belangrijkste eliminatieroute is via de urine. |
T 1/2el | ca. 8,6 dagen. |
Overig | Cmax na 4.5-6 dagen en steady-state-serumconcentratie na ca. 4 tot 6 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
mycofenolaatmofetil hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
pegcetacoplan hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk