Samenstelling
Farydak (als lactaat) XGVS Secura Bio Limited
- Toedieningsvorm
- Capsule, hard
- Sterkte
- 10 mg, 15 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Lumykras (als monohydraat) XGVS Aanvullende monitoring Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 120 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor de behandeling van multipel myeloom (MM) de geldende behandelrichtlijn via hovon.nl.
Advies
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl.
Indicaties
- In combinatie met bortezomib en dexamethason voor de behandeling van recidief en/of refractair multipel myeloom (ziekte van Kahler) bij volwassenen, die minimaal twee eerdere behandellijnen hebben gekregen, waaronder bortezomib en een immunomodulerend middel.
Indicaties
- Gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met een KRAS G12C-mutatie bij volwassenen als monotherapie, bij progressie na minimaal één eerdere systemische therapie.
Doseringen
Recidief en/of refractair multipel myeloom
Volwassenen
In combinatie met bortezomib en dexamethason: 20 mg 1 ×/dag op dag 1, 3, 5, 8, 10 en 12 van een cyclus van 21 dagen. Aanvankelijk gedurende 8 cycli behandelen. Bij klinisch voordeel van de behandeling daarna 8 aanvullende cycli geven. De totale behandelduur is max. 16 cycli (= 48 weken).
Zie de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 4.4)
- voor het doseerschema van bortezomib en dexamethason (systemisch);
- voor het doseerschema bij verminderde leverfunctie, bij ouderen (> 75 j.), bij comedicatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers;
- voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (trombocytopenie, neutropenie, gastro-intestinale toxiciteit en verlengd QT-interval).
Verminderde nierfunctie: een aanpassing van de dosis is niet nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan geen doseeradvies worden gegeven bij terminale nierinsufficiëntie (ESRD) of bij dialyse.
Bij braken géén extra dosis nemen en de eerstvolgende dosis volgens het geplande schema innemen.
Bij het missen van een dosis kan deze alsnog worden ingenomen tot 12 uur na de vastgestelde doseringstijd.
Toediening: de capsules in hun geheel innemen met water, op hetzelfde tijdstip van de aangegeven dagen. De capsules mogen niet worden geopend, fijngemaakt of gekauwd.
Doseringen
Test voorafgaand aan de behandeling op aanwezigheid van KRAS G12C-mutatie met behulp van een gevalideerde test.
Gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
960 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Verminderde nierfunctie: bij een licht verminderde nierfunctie (creatinineklaring 60-89 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Wees voorzichtigheid bij een matig of ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 60 ml/min), vanwege een gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie ((ASAT of ALAT < 2,5 × ULN of totaal bilirubine < 1,5 × ULN) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie gebruik ontraden, vanwege onvoldoende gegevens.
Gemiste dosis: deze binnen 6 uur alsnog innemen, daarna niet meer. Neem de volgende dosis op het geplande tijdstip.
Na braken: géén extra dosis innemen. Neem de volgende dosis op het geplande tijdstip.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (o.a. hepatotoxiciteit, interstitiële longziekte, gastro-intestinale toxiciteit), de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1 en 2 en rubriek 4.4). Er zijn maximaal twee dosisverlagingen toegestaan. Als de patiënt de minimale dosering van eenmaal per dag 240 mg niet kan verdragen, de behandeling staken.
Toediening
- De tabletten in hun geheel innemen met water, met of zonder voedsel, iedere dag op hetzelfde tijdstip. Zie voor toedieninstructies bij de combinatie met een zuurremmend middel, de rubriek Interacties.
- Bij slikproblemen de tablet in zijn geheel dispergeren in 120 ml koolzuurvrij water bij kamertemperatuur. Blijven roeren totdat de tabletten in kleine stukjes uiteen zijn gevallen; de tabletten lossen niet volledig op. Drink de dispersie direct op of dien toe via sonde. Spoel vervolgens het glas met nog eens 120 ml water en drink dit ook op of dien eveneens toe via sonde. Het mengsel opnieuw doorroeren vlak voor toediening. Gooi de dispersie weg indien deze niet binnen 2 uur is toegediend.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovenste luchtweginfectie, pneumonie, hoesten, dyspneu. Hypotensie. Vermoeidheid (18–47%), asthenie (22%), perifeer oedeem, koorts. Duizeligheid, hoofdpijn, slapeloosheid. Misselijkheid, braken, dyspepsie, diarree (21–47%), buikpijn. Verminderde eetlust, gewichtsvermindering. Hyponatriëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie. Leukopenie, neutropenie (75%), lymfopenie, (doorgaans ernstige, maar reversibele) trombocytopenie (60–91%), anemie (16-29%), pancytopenie.
Vaak (1–10%): sepsis, septische shock, virale infectie, candidiasis. Respiratoir falen, piepen, bloedneus. Bradycardie, atriumfibrilleren, (sinus)tachycardie, hartkloppingen, verlengd QT-interval. Hypertensie, hematoom, orthostatische hypotensie. Intracraniële bloeding, syncope, tremor, dysgeusie. Nierfalen, hematurie, urine-incontinentie. Gastro-intestinale bloeding, gastro-enteritis, Clostridioides difficile-colitis, abdominale distensie, flatulentie, gastritis, droge mond, orale herpes, cheilitis. Otitis media. Conjunctivabloeding. Huiduitslag, erytheem, huidlaesie. Cellulitis. Hypothyroïdie. Koude rillingen, malaise. Gewrichtszwelling. Febriele neutropenie. Hyperglykemie, hyperurikemie, verhoogd serumcreatinine, verhoogd bloedureum, dehydratie, vochtretentie, hypoalbuminemie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie. Afwijkende leverfunctie, verhoogd ALAT/ASAT/AF, hyperbilirubinemie.
Soms (0,1–1%): pneumonie door schimmel, aspergillose, hepatitis B. Myocardinfarct. Hemorragische shock. Longbloeding, haemoptysis. Petechiën.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): anemie. Hoofdpijn. Hoesten, dyspneu. Diarree, misselijkheid, braken, obstipatie, buikpijn. Artralgie, rugpijn. Vermoeidheid, koorts. Stijging ALAT en ASAT in het bloed.
Vaak (1-10%): geneesmiddelgeïnduceerde leverschade. Stijging alkalische fosfatase, bilirubine en γ-glutamyltransferase in het bloed.
Soms (0,1-1%): interstitiële longziekte, pneumonitis.
Interacties
Panobinostat is een substraat voor CYP3A4 en Pgp. Bij combinatie met sterke CYP3A- en/of Pgp-remmers (zoals itraconazol, voriconazol, posaconazol, sommige HIV-proteaseremmers, claritromycine, grapefruitsap) de dosering van panobinostat verlagen. Er zijn geen gegevens over deze combinatie wanneer tevens sprake is van een verminderde leverfunctie, de combinatie dan daarom vermijden. Een sterke CYP3A4-remmer mag niet worden gestart bij patiënten die al een verlaagde dosis panobinostat kregen vanwege bijwerkingen. Vermijd vanwege een verminderde werkzaamheid van panobinostat combinatie met sterke CYP3A-inductoren (zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne, rifampicine, rifabutine en sint-janskruid). Denk eraan dat het effect van de inductoren nog enkele weken na het staken van het gebruik ervan kan aanhouden.
Panobinostat remt CYP2D6. Vermijd daarom combinatie met geneesmiddelen die voor hun klaring sterk afhankelijk zijn van CYP2D6 en tevens een nauwe therapeutische breedte hebben (zoals propafenon, flecaïnide, metoprolol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica). Indien toch wordt gekozen voor de combinatie, dan het CYP2D6-substraat voorzichtig titreren op basis van of het te verdragen is en regelmatig controleren op bijwerkingen.
Combinatie met QT-verlengende geneesmiddelen (zoals granisetron, ondansetron, tropisetron, amiodaron, methadon, kinidine, disopyramide, sotalol, tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, macrolide antibiotica, chinolonen en enkele antimycotica) wordt niet aanbevolen.
Wees voorzichtig met de combinatie met antistollingsmiddelen.
Het is onduidelijk of panobinostat de effectiviteit van hormonale anticonceptie vermindert; aangeraden wordt tevens een barrièremiddel toe te passen.
Interacties
In combinatie met een zuurremmend middel, zoals een protonpompremmer (bv. omeprazol, pantoprazol) of een H2-receptorantagonist, sotorasib innemen met een zuurhoudende drank, zoals cola. Als alternatief innemen met een lokaal antacidum. Sotorasib moet dan 4 uur vóór of 10 uur na de toediening van het antacidum worden ingenomen.
Sotorasib wordt gemetaboliseerd door o.a. CYP3A4. Vermijd gelijktijdig gebruik van een sterke CYP3A4-inductor (zoals rifampicine, carbamazepine, enzalutamide, mitotaan, fenytoïne en sint-janskruid), omdat hierdoor de blootstelling aan sotorasib kan afnemen.
Sotorasib is een matige CYP3A4-inductor. Vermijd gelijktijdig gebruik van een CYP3A4-substraat met een kleine therapeutische breedte (zoals alfentanil, ciclosporine, dihydro-ergotamine, ergotamine, fentanyl, hormonale anticonceptiva, pimozide, kinidine, sirolimus en tacrolimus), omdat de blootstelling aan het CYP3A4-substraat kan afnemen. Als gelijktijdige toediening niet kan worden vermeden, de dosering van het CYP3A4-substraat verhogen.
Sotorasib is een remmer van P-glycoproteïne (Pgp). Vermijd gelijktijdig gebruik van een Pgp-substraat met een smalle therapeutische breedte (zoals digoxine), omdat de blootstelling aan het Pgp-substraat kan toenemen. Als gelijktijdige toediening niet kan worden vermeden, de dosering van het Pgp-substraat verlagen.
Sotorasib is een zwakke remmer van BCRP. Bij gelijktijdig gebruik van substraten van BCRP (zoals lapatinib, methotrexaat, mitoxantron, rosuvastatine, topotecan) de patiënt extra monitoren en zonodig de dosering van het BCRP-substraat verlagen.
In-vitro induceert sotorasib CYP2B6, CYP2C8, CYP2C9 en CYP2C19. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die door deze enzymen worden gemetaboliseerd, de patiënt extra monitoren.
In-vitro remt sotorasib CYP2D6. Bij gelijktijdig gebruik van substraten van CYP2D6 de patiënt extra monitoren.
Zwangerschap
Teratogenese: bij de mens onbekend. Bij dieren vanaf subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken: skeletafwijkingen (zoals extra sternebrae en/of ribben, vertraagde botvorming) en embryonale en foetale letaliteit. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is het mogelijke risico voor de foetus groot.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Bij mannelijke dieren is bij subtherapeutische spiegels niet geheel reversibele verminderde vruchtbaarheid waargenomen (met o.a. testikeldegeneratie, oligospermie, toegenomen epididymale débris).
Overig: Vanwege een mogelijke cytotoxische werking op het semen dienen een vruchtbare man en zijn vrouwelijke partner adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 6 maanden na de therapie. Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens en tot 3 maanden na de therapie. Bij gebruik van een hormonaal anticonceptivum tevens een barrièremiddel toepassen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen gegevens. Bij dieren in hogere dosering schadelijk gebleken (lager foetaal lichaamsgewicht en een afname in het aantal geossificeerde middenhandsbeentjes bij konijnfoetussen).
Advies: Gebruik ontraden. Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 7 dagen na de therapie. Sotorasib verlaagt mogelijk de effectiviteit van hormonale anticonceptiva, daarom is het nodig een extra barrièremiddel toe te voegen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Gezien het cytostatische/cytotoxische werkingsmechanisme van panobinostat is een nadelig effect op de zuigeling niet uit te sluiten.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit middel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
Van dit middel zijn geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Myelotoxiciteit: vóór starten van de behandeling een volledige bloedbeeldbepaling uitvoeren. De uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes moet ≥ 100 × 109/l zijn, en van het absolute aantal neutrofielen (ANC) ≥ 1,0 × 109/l. Het volledige bloedbeeld tijdens de behandeling frequent controleren en in het bijzonder voorafgaand aan iedere bortezomib-injectie, met als speciaal aandachtspunt het aantal trombocyten. Ook ouderen (> 65 j.) vaker controleren hierop. Vóór het starten van iedere behandelcyclus moet de bloedplaatjeswaarde ≥ 100 × 109/l zijn. Overweeg aanvullende bloedbeeldbepalingen tijdens de rustperiode, vooral bij een leeftijd ≥ 65 j. en bij een uitgangswaarde van het aantal bloedplaatjes < 150 × 109/l.
Infecties: niet starten met panobinostat indien sprake is van actieve infecties. Tijdens de behandeling regelmatig controleren op klachten en verschijnselen van infecties; bij vaststellen van een infectie een passende behandeling starten en onderbreken of staken van panobinostat overwegen. Bij een invasieve systemische schimmelinfectie panobinostat staken.
Vóór starten van de behandeling het QT-interval bepalen en periodiek herhalen vóór iedere behandelcyclus. De QTcF-waarde moet < 480 ms zijn. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypocalciëmie, hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, relevante hartziekte, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen en congenitale of verworven QT-verlenging; bij aanwezigheid van niet te behandelen risicofactoren regelmatig elektrolyten en ECG bepalen. Informeer naar plots overlijden van familieleden op jonge leeftijd, omdat dit een indicatie kan zijn van een aangeboren verlengde QT-tijd.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling elektrolyten in het bloed bepalen en zonodig corrigeren. Dit is vooral van belang bij het optreden van diarree en/of braken (dan vooral kalium, magnesium en fosfaat). Ouderen (> 65 j.) vaker hierop controleren, omdat zij gevoeliger zijn voor de gastro-intestinale bijwerkingen.
Vóór starten van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling de leverfunctie controleren. Bij lichte tot matige leverfunctiestoornis de dosering aanpassen; de werkzaamheid en veiligheid van het gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis zijn niet vastgesteld. Panobinostat is niet onderzocht bij terminale nierinsufficiëntie of bij dialysepatiënten.
Er is geen relevante toepassing van panobinostat bij kinderen < 18 j.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dit geneesmiddel is geregistreerd onder voorwaardelijke toelating om het versneld beschikbaar te maken; er zijn echter nog onvoldoende gegevens over de werkzaamheid en de veiligheid.
Hepatotoxiciteit: controleer de leverfunctie (ALAT, ASAT en totaal bilirubine), vanwege de kans op hepatotoxiciteit (waaronder geneesmiddelgeïnduceerde leverschade en hepatitis), voordat wordt gestart met sotorasib, elke 3 weken gedurende de eerste 3 maanden van de behandeling en vervolgens eenmaal per maand of zoals klinisch geïndiceerd. Controleer patiënten die een verhoging van transaminasen en/of bilirubine ontwikkelen vaker. Bij ASAT of ALAT graad 2 met symptomen of ASAT of ALAT graad ≥ 3 de behandeling staken tot herstel naar graad ≤ 1 of de graad bij baseline en hervatten met een lagere dosis. Bij ASAT of ALAT > 3× ULN met totaal bilirubine > 2× ULN, zonder andere oorzaken de behandeling definitief staken.
Interstitiële longziekte (ILD)/pneumonitis: bij patiënten die eerder werden behandeld met immunotherapie of radiotherapie is ILD/pneumonitis gemeld. Controleer patiënten op nieuwe of verergerende pulmonale symptomen die kenmerkend zijn voor ILD/pneumonitis (bv. dyspneu, hoesten, koorts). Onderbreek de behandeling direct bij patiënten met verdenking op ILD/pneumonitis en staak de behandeling definitief wanneer geen andere mogelijke oorzaken voor ILD/pneumonitis worden gevonden.
Kinderen: er is geen relevante toepassing bij kinderen < 18 jaar.
Overdosering
Therapie
Het is niet bekend of panobinostat dialyseerbaar is.
Neem voor informatie over een vergiftiging met panobinostat contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met sotorasib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Histondeacetylase (HDAC)-remmer. Panobinostat veroorzaakt accumulatie van geacetyleerde histonen en andere eiwitten met als gevolg een stilstand van de celcyclus en/of apoptose van sommige getransformeerde cellen. Panobinostat vertoont een grotere cytotoxiciteit bij tumorcellen dan bij normale cellen. Daarnaast veroorzaakt panobinostat een verhoogde expressie van het tumorsuppressorgen p21CDKNIA (cycline-afhankelijke kinaseremmer 1/p21), een belangrijke mediator van G1-stilstand en -differentiatie.
Kinetische gegevens
F | ca. 21%. |
T max | ca. 2 uur, bij inname met voedsel 3–4,5 uur. |
V d | 14,3 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 90%. |
Metabolisering | in grote mate via verschillende routes tot niet actieve metabolieten. Bij de oxidatieve route speelt CYP3A4 de grootste rol (ca. 40% van de dosis). |
Eliminatie | voornamelijk als metaboliet: met de urine 29–51%, met de feces 44–77%. |
T 1/2el | ca. 37 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Sotorasib is een irreversibele remmer van KRAS G12C ((Kirsten-rat-sarcoomvirus oncogenhomoloog), een oncogene driver van tumorgenese. De KRAS G12C-mutatie komt voor in ca. 13% van alle niet-kleincellige longcarcinomen. Door deze mutatie van glycine naar cysteïne wordt het KRAS-eiwit overactief en zorgt het voor proliferatie en overleving in tumorcellen. Sotorasib bindt aan het cysteïneresidu van KRAS G12C en blokkeert hiermee de activiteit van KRAS G12C.
Kinetische gegevens
T max | 1 uur. |
V d | 3,01 l/kg. |
Metabolisering | voornamelijk door CYP2C8 en CYP3A4/5 via conjugatie en oxidatie tot inactieve metabolieten. |
Eiwitbinding | 97,6%. |
T 1/2el | 5 uur. |
Eliminatie | voornamelijk via de feces (74%), en in mindere mate (6%) in de urine (waarvan 1% in onveranderde vorm). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
panobinostat hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
sotorasib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk