Samenstelling
Cervarix XGVS GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor injectie
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, wegwerpspuit 0,5 ml met injectienaald
1 dosis (0,5 ml) bevat humaan papillomavirus (HPV) type 16–L1-eiwit 20 microg en type 18–L1-eiwit 20 microg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rabiësvaccin Mérieux
Bijlage 2
Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof (gelyofiliseerd)
- Verpakkingsvorm
- met solvens 1 ml
Bevat per dosis à 1,0 ml (intramusculair) ten minste 2,5 IE geïnactiveerd rabiësvirus (stam PM/WI 38–1503–3M), verkregen door cultuur op humane diploïde cellen (HDCV). Bevat tevens: albumine en neomycine < 200 microg.
Rabipur XGVS Bavarian Nordic A/S
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Verpakkingsvorm
- met solvens 1 ml
Bevat per dosis à 1,0 ml (intramusculair) ten minste 2,5 IE geïnactiveerd rabiësvirus (stam Flury LEP), verkregen door cultuur op embryocellen van kuikens (PCEV). Bevat tevens: kippeneiwitten en sporen van neomycine, chloortetracycline en amfotericine B.
Verorab XGVS Sanofi Pasteur
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof
- Verpakkingsvorm
- met solvens 1 ml
Bevat per dosis à 0,5 ml (intramusculair) 3,25 IE en per dosis à 0,1 ml (intradermaal) 0,65 IE geïnactiveerd rabiësvirus (stam PM/WI381503–3M), geproduceerd in Vero-cellen (PVCV). Bevat tevens: polymyxine B, streptomycine en neomycine.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Papillomavirusvaccin type 16, 18 maakt onderdeel uit van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Zie ook factsheet HPV-vaccinatie op lci.rivm.nl.
De commissie Vaccinaties van de Gezondheidsraad adviseert bij de vaccinatie tegen HPV aan alle groepen twee doses vaccin te geven (offlabelgebruik). Voor de leeftijdsgroep van 14 jaar en ouder betekent dat een vermindering van 3 naar 2 doses voor het 4-valente vaccin. Voorwaarde is wel dat de tijd tussen beide prikken ten minste zes maanden bedraagt. Voor jongere kinderen blijft het aantal doses gelijk. Zie voor meer informatie Aanpassing doses HPV-vaccinatie van de Gezondheidsraad.
Advies
Pre-expositievaccinatie met rabiësvaccin wordt geadviseerd als bescherming tegen onbemerkte blootstelling bij personen die reizen of verblijven in endemische gebieden, afhankelijk van de bestemming, verblijfsomstandigheden en de verblijfsduur in de regio. Ook aan personen die beroepshalve meer kans lopen (bv. dierenartsen) kan vaccinatie met rabiësvaccin worden aangeraden.
Postexpositiebehandeling bestaat uit wondreiniging en -desinfectie, vaccinaties en eventueel toedienen van menselijk anti–rabiësimmunoglobuline (MARIG). Het postexpositievaccinatieschema dat gegeven wordt is afhankelijk van het type blootstelling, vaccinatiestatus en verschilt voor gezonde en immuungecompromitteerde personen.
Overleg met de arts infectiebestrijding van de GGD in de regio over indicatiestelling van postexpositieprofylaxe.
Zie de richtlijn Rabiës van LCI/RIVM.
Aan de vergoeding van rabiësvaccin zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Preventie van premaligne ano-genitale laesies (van cervix, vulva en vagina en anus) en baarmoederhalskanker en anale kanker veroorzaakt door humaan papillomavirus (HPV) typen 16 en 18 vanaf een leeftijd van 9 jaar.
Indicaties
Actieve immunisatie tegen hondsdolheid
- Pre-expositievaccinatie: in aanmerking komen:
- mensen die beroepsmatig of als vrijwilliger besmet kunnen worden;
- mensen die reizen of verblijven in endemische gebieden, afhankelijk van bestemming, verblijfsomstandigheden en verblijfsduur (zie voor informatie LCR).
- Postexpositievaccinatie: na mogelijke blootstelling aan het rabide dier (zie LCI-richtlijn Rabiës en daar de bijlage 1: Besluitvorming behandeling na blootstelling mogelijk rabide dier en bijlage 2: Postexpositiebeleid bij mogelijke blootstelling).
Doseringen
Het vaccin heeft volgens de bijsluiter een registratie voor een 3‑dosesschema. Het offlabelgebruik volgens een 2‑dosesschema is echter voldoende onderbouwd in de literatuur en in het advies van de Gezondheidsraad. Ook in het Rijksvaccinatieprogramma wordt bij de HPV-vaccinatie vanaf 2023 gevaccineerd volgens een 2‑dosesschema.
Actieve immunisatie
Volwassenen en kinderen vanaf 9 jaar
Volgens advies Gezondheidsraad): i.m. 2 doses met minimaal 6 maanden ertussen. Bij voorkeur binnen 1 jaar toedienen. Bij het afmaken van een al eerder opgestart 3-dosesschema: 0, 1 en 6-maandenschema aanhouden. Het minimuminterval tussen de eerste en tweede vaccinatie is 3 weken (21 dagen); het minimuminterval tussen de tweede en derde vaccinatie is 120 dagen. Verkorte intervallen alleen in uitzonderingsgevallen, gebruik bij voorkeur de streefintervallen voor een optimale werking. Zie ook factsheet HPV-vaccinatie op lci.rivm.nl.
Immuungecompromitteerde personen en personen met HIV
Volgens LCI-richtlijn: i.m. drie doses (0, 1 en 6 maanden).
Toediening
- De suspensie goed schudden voor gebruik;
- Intramusculair toedienen, bij voorkeur toedienen in de deltaspier van de bovenarm of in het hogere anterolaterale gebied van de dij, Niet intravasculair of intradermaal toedienen;
- Wees voorzichtig bij trombocytopenie en bloedstollingsstoornissen; intramusculaire bloedingen kunnen ontstaan na i.m.-injectie.
Doseringen
Het transmissierisico van het rabiësvirus bij een incident met een mogelijk rabide dier is afhankelijk van de diersoort, de hoeveelheid speeksel die bij het incident is overgedragen en de aard van de verwonding. In het algemeen is postexpositieprofylaxe (PEP) geïndiceerd na type II en type III blootstelling. Bij type I blootstelling en een onbetrouwbare anamnese wordt altijd tot behandeling overgegaan. Bij kinderen < 15 j. wordt de anamnese altijd als onbetrouwbaar beschouwd, tenzij er een betrouwbare heteroanamnese is. PEP bestaat uit wondverzorging en -desinfectie, vaccinaties en eventueel toedienen van rabiësimmunoglobuline. Het vaccinatieschema dat gegeven wordt is afhankelijk van het type blootstelling, vaccinatiestatus en verschilt voor gezonde en immuungecompromitteerde personen. Altijd de wond zorgvuldig en grondig reinigen en overvloedig spoelen met lauwwarm water en zeep gedurende 15 minuten, en vervolgens, indien mogelijk, desinfectie met alcohol 70%. Wond niet direct hechten. Overweeg profylaxe tegen microbiële infectie en tetanusvaccinatie.
Zie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 1: Besluitvorming behandeling na blootstelling mogelijk rabide dier, en bijlage 2: Postexpositiebeleid bij mogelijke blootstelling. Overleg met arts infectiebestrijding van de GGD in de regio.
Pre-expositievaccinatie (Rabiësvaccin Mérieux, Rabipur)
Volwassenen en kinderen
Volgens LCI richtlijn: intramusculair 1 ml op dag 0 en 7 (WHO-schema 2018). Voor kinderen < 1 jaar, personen met een immuunstoornis of personen die zeer frequent en veelal onbemerkt blootgesteld worden aan het klassiek rabiësvirus, 3 doses: i.m. 1 ml op dag 0, 7 en 21–28. Voor personen die continu of zeer frequent potentieel worden blootgesteld aan het EBLV-1/2 virus (vleermuizen) wordt een apart schema gebruikt, zie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 7: Stroomschema PrEP voor vleermuiswerkers.
Revaccinatie: voor personen met een immuunstoornis of personen die zeer frequent en veelal onbemerkt blootgesteld worden aan het klassiek rabiësvirus, revaccineren indien de titer < 0,5 IU/ml is gedaald. Voor personen die continu of zeer frequent potentieel worden blootgesteld aan het EBLV-1/2 virus (vleermuisverzorgers) geldt een specifiek stroomschema; zie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 7: Stroomschema PrEP voor vleermuiswerkers. Voor reizigers is revaccinatie doorgaans niet nodig.
Postexpositievaccinatie (Rabiësvaccin Mérieux, Rabipur)
Volwassenen en kinderen
Behandeling gevaccineerden: intramusculair 1 ml op dag 0 en dag 3 (2 vaccinaties).
Behandeling niet (volledig) gevaccineerd: i.m. 1 ml op dag 0, 3, 7, 14–28 (4 vaccinaties, WHO-Essenschema) óf 2×1 ml op dag 0, 1×1 ml op dag 7 en 1×1 ml op dag 21 (4 vaccinaties, WHO-Zagrebschema), waar nodig gecombineerd met passieve immunisatie (anti-rabiës-immunoglobuline; MARIG) op dag 0. Indien MARIG niet op dezelfde dag als de eerste vaccinatie (dag 0) is gegeven, dit dan alsnog binnen 7 dagen (tot en met dag 7) na de eerste vaccinatie geven. Zie voor meer informatie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 3: Praktische informatie over MARIG en rabiësvaccin.
Behandeling immuungecompromitteerde personen: bij volledige vaccinatie in immunocompetente periode 1 ml op dag 0 en 3 (2 vaccinaties) én MARIG op dag 0. Als de vroegere vaccinaties niet tijdens immunocompetente periode zijn geweest of niet volledig zijn: 1 ml op dag 0, 3, 7, 14 en 28 (5 vaccinaties, Essenschema immuungecompromitteerden) én MARIG op dag 0. Indien MARIG niet op dezelfde dag als de eerste vaccinatie (dag 0) is gegeven, dit dan alsnog binnen 7 dagen (tot en met dag 7) na de eerste vaccinatie geven. Overweeg titerbepaling van virusneutraliserende antistoffen als er een eerdere volledige vaccinatie is geweest. Indien reeds begonnen is met het Zagrebschema is het advies om dit om te zetten naar het Essenschema voor immuungecompromitteerden (dag 0, 3, 7, 14 en 28). Zie voor meer informatie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 2.
Pre-expositieprofylaxe (Verorab)
Volwassenen en kinderen
Volgens de fabrikant intramusculair 0,5 ml/dosis: drie doses-schema met 1 dosis op dag 0, dag 7 en 21-28. Een weekschema is ook mogelijk met 1 dosis op dag 0 en dag 7. Overweeg een revaccinatie met 1 dosis op basis van het risico op blootstelling en van serologietesten om de aanwezigheid te detecteren van rabiësvirus-neutraliserende antilichamen (≥ 0,5 IE/ml). Bij immuungecompromitteerde personen het drie doses-schema gebruiken en 2 tot 4 weken na vaccinatie een bloedtest uitvoeren om vast te stellen of een extra dosis nodig is.
Intradermaal 0,1 ml/dosis: bij immunocompetente personen: 2 doses op dag 0 en dag 7 (4 vaccinaties). Overweeg een revaccinatie met 1 dosis op basis van het risico op blootstelling en van serologietesten om de aanwezigheid te detecteren van rabiësvirus-neutraliserende antilichamen (≥ 0,5 IE/ml).
Voor personen die continu of zeer frequent potentieel worden blootgesteld aan het EBLV-1/2 virus (vleermuisverzorgers) geldt een specifiek stroomschema; zie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 7: Stroomschema PrEP voor vleermuiswerkers. Voor reizigers is revaccinatie doorgaans niet nodig.
Postexpositie profylaxe (Verorab)
Volwassenen en kinderen
Intramusculair 0,5 ml/dosis Behandeling gevaccineerden: 1 dosis op dag 0 en dag 3 (2 vaccinaties). Als alternatief kunnen 4 doses à 0,1 ml intradermaal worden gegeven op 4 afzonderlijke plaatsen op dag 0. Het geven van immunoglobulinen tegen rabiës is niet geïndiceerd.
Behandeling niet (volledig) gevaccineerde en immuungecompromitteerde personen: 1 dosis op dag 0, 3, 7, 14 en 28 (5 vaccinaties Essenschema) óf 2 doses op dag 0, 1 dosis op dag 7 en 1 dosis op dag 21 (4 vaccinaties Zagrebschema). Bij niet-gevaccineerde personen MARIG toedienen op dag 0 bij type III blootstelling; bij immuungecompromitteerde personen bij type II en III blootstelling. Indien MARIG niet op dezelfde dag als de eerste vaccinatie (dag 0) is gegeven, dit dan alsnog binnen 7 dagen (tot en met dag 7) na de eerste vaccinatie geven.
Intradermaal 0,1 ml/dosis: Behandeling gevaccineerden: 1 dosis op dag 0 en 3 (2 vaccinaties). Als alternatief kunnen 4 doses à 0,1 ml intradermaal worden gegeven op 4 afzonderlijke plaatsen op dag 0. Het geven van immunoglobulinen tegen rabiës is niet geïndiceerd.
Behandeling niet (volledig) gevaccineerde en immuungecompromitteerde personen: 2 doses op dag 0, 3, 7 en dag 28 (8 vaccinaties schema Rode Kruis Thailand TRC); óf 2 doses op dag 0, 3 en 7 ( 6 vaccinaties schema Instituut Pasteur Cambodja) óf 4 doses op dag 0, 3 en 7 (12 vaccinaties schema 4 plaatsen 1-wekelijks). Bij niet-gevaccineerde personen MARIG toedienen op dag 0 bij type III blootstelling; bij immuungecompromitteerde personen bij type II en III blootstelling. Indien MARIG niet op dezelfde dag als de eerste vaccinatie (dag 0) is gegeven, dit dan alsnog binnen 7 dagen (tot en met dag 7) na de eerste vaccinatie geven. Zie voor meer informatie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 3: MARIG en rabiësvaccinatie.
Het wordt aangeraden om bij basisvaccinatie zo mogelijk gebruik te maken van één type celcultuurvaccin.
Toediening
- Intramusculair: toedienen in de deltaspier, of bij kleine kinderen in het anterolaterale deel van het bovenbeen. Bij 2 doses op 1 dag: contralateraal geven.
- Intradermaal: toedienen in bovenarm of onderarm. Bij 2 doses op 1 dag: zo mogelijk contralateraal geven.
- MARIG niet intraveneus toedienen; het kan anafylactische reacties of shock geven bij mensen met een (onbekende) IgA- deficiëntie en/of anti-IgA-antilichamen in de circulatie. Het immunoglobuline afzonderlijk toedienen; zoveel mogelijk van de aanbevolen dosis zo diep mogelijk in én rondom alle wonden injecteren. Bij vragen of bestellen van MARIG contact opnemen met de afdeling infectiebestrijding van de plaatselijke GGD in de regio.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Spierpijn. Vermoeidheid. Reacties op de injectieplaats zoals pijn, roodheid en zwelling.
Vaak (1-10%): artralgie. Koorts. Misselijkheid, braken, diarree en buikpijn. Jeuk, huiduitslag, urticaria.
Soms (0,1-1%): duizeligheid. Bovenste luchtweginfectie. Overige reacties op de injectieplaats zoals induratie en lokale paresthesie.
Verder zijn gemeld: ernstige allergische reacties (incl. anafylactische en anafylactoïde reacties, angio-oedeem). Syncope of vasovagale reacties, soms gepaard met tonisch-klonische bewegingen. Lymfadenopathie.
Er zijn meldingen van langdurige (≥ 2 mnd. tot jaren) klachten, met name vermoeidheid. Andere langdurige klachten zijn hoofdpijn, duizeligheid, syncope, menstruatiestoornissen, misselijkheid, koorts, malaise, aandachtstoornis, onprettig gevoel in de skeletspieren. De causaliteit is onvoldoende aangetoond noch uitgesloten; het RIVM is aan nader onderzoek bezig.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): injectieplaatsreacties (zoals pijn, verharding, hematoom), malaise, vermoeidheid, asthenie, koorts. Hoofdpijn, duizeligheid. Huiduitslag. Lymfadenopathie. Misselijkheid. Myalgie. Bij kleine kinderen slaperigheid, prikkelbaarheid en ontroostbaar huilen.
Vaak (1-10%): Verminderde eetlust. Allergische reacties zoals urticaria, jeuk, dyspneu, piepende ademhaling. Rillingen. Braken, diarree, buikpijn. Gewrichtspijn.
Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheid. Paresthesie. Hyperhidrose.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylaxie (waaronder anafylactische shock), angio-oedeem. Encefalitis, Guillain-Barrésyndroom, (pre)syncope. Vertigo.
Gemeld zijn: vasculitis. Convulsies, neuritis, onrust, concentratiestoornissen, emotionele labiliteit, oedeem, op serumziekte lijkende reacties, plots gehoorverlies
Interacties
Gelijktijdig gebruik van immunosuppressiva kan resulteren in een onvoldoende respons op de vaccinatie.
Interacties
Corticosteroïden en immunosuppressieve middelen kunnen het effect van de vaccinatie nadelig beïnvloeden; controleer zo nodig de serologische respons.
Indien gelijktijdige vaccinatie van één of meerdere andere vaccins noodzakelijk is, deze in twee verschillende delen van het lichaam toedienen, bij voorkeur in contralaterale ledematen. Bij eventuele toediening van rabiësimmunoglobuline als aanvulling op vaccin, deze ver van de vaccinatieplaats toedienen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij ruim 10.000 zwangerschappen zijn geen schadelijke effecten waargenomen. Bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan worden gebruikt.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Advies: Gezien de ernst van de ziekte vormt zwangerschap geen contra-indicatie bij post-expositie–gebruik. Bij pre–expositie–gebruik alleen op strikte indicatie toepassen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
Pre-expositie
- vaccinatie uitstellen bij acute infectieziekte met koorts.
Postexpositie
- vanwege een mogelijk fataal beloop van klinische rabiës is er géén contra-indicatie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Stel vaccinatie uit bij personen die lijden aan een ernstige ziekte met koorts.
Er zijn onvoldoende gegevens over het gebruik bij personen met een verzwakte immuunrespons. Deze personen kunnen mogelijk onvoldoende reageren op het vaccin.
De volledige duur van de bescherming is nog niet vastgesteld. Vaccinatie is geen vervanging voor routinematige cervicale screening of voor voorzorgsmaatregelen tegen blootstelling aan HPV en soa's.
Er zijn relatief weinig gegevens beschikbaar over immunogeniciteit en veiligheid bij meisjes jonger dan 9 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij postexpositieprofylaxe kan naast het vaccin ook menselijk anti-rabiës-immunoglobuline (MARIG) geïndiceerd zijn. . Zie voor meer informatie de LCI-richtlijn Rabiës en daar bijlage 3: Praktische informatie over MARIG en rabiësvaccin.
Voor immuungecompromitteerde of onvolledig gevaccineerde personen kunnen de vaccinatieschema's afwijken, zie de Bijlage 2: Postexpositievaccinatieschema bij mogelijke blootstelling van de LCI-richtlijn Rabiës. Voor HIV-positieve mensen is een specifiek PEP beleid vastgesteld; wanneer is zo'n persoon immuungecompromitteerd en dient het bijbehorende schema te worden gebruikt. Zie hiervoor ook de LCI-richtlijn.
Hulpstof: Fenylalanine, in Verorab, kan schadelijk zijn voor mensen met fenylketonurie (PKU).
Eigenschappen
Humaan papillomavirusvaccin. Recombinant vaccin, bereid van de gezuiverde virusachtige deeltjes ('viruslike particles' = VLP) van het hoofdcapside-L1-eiwit van HPV type 16 en 18. Uit dierexperimenteel onderzoek wordt verondersteld dat de werkzaamheid van L1-VLP-vaccins gemedieerd wordt door de ontwikkeling van een humorale immuunrespons. Het eiwit is geadsorbeerd op gehydrateerd aluminiumhydroxide evenals 3–O-desacyl-4'-monofosforyllipide A (MPL) van het adjuvantsysteem. Het papillomavirusvaccin is een profylactisch vaccin. Het heeft geen effect op actieve HPV-infecties of klinisch manifeste ziekte.
Eigenschappen
Specifiek immuniserende werking tegen rabiës. Induceert stimulatie van lymfocyten en antilichaam-uitscheidende plasmocyten, resulterend in de productie van rabiësvirus-neutraliserende antilichamen (RVNA's). Bij bijna alle mensen met een normaal immuunsysteem treedt seroconversie op. Een serumantistoftiter > 0,5 IE/ml wordt als beschermend beschouwd en wordt na 14 dagen bij bijna 100% van de personen bereikt.
Groepsinformatie
papillomavirusvaccin (2-valent) hoort bij de groep vaccins.
- BCG-vaccin (als vaccin) (J07AN01) Vergelijk
- bof-/mazelen-/rubellavaccin (J07BD52) Vergelijk
- choleravaccin, geïnactiveerd, hele cel (J07AE01) Vergelijk
- choleravaccin, levend verzwakt (J07AE02) Vergelijk
- COVID-19 mRNA vaccin (Comirnaty) (J07BN01) Vergelijk
- denguevaccin (J07BX04) Vergelijk
- difterie-/acellulair kinkhoest-/tetanus-/polio-/haemophilus influenzae B-/hepatitis B-vaccin (J07CA09) Vergelijk
- difterie-/acellulair kinkhoest-/tetanusvaccin (J07AJ52) Vergelijk
- difterie-/tetanus-/poliovaccin (J07CA01) Vergelijk
- gelekoortsvaccin (J07BL01) Vergelijk
- haemophilus influenzae B-vaccin (J07AG01) Vergelijk
- hepatitis A+B-vaccin (J07BC20) Vergelijk
- hepatitis A-vaccin (J07BC02) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (Engerix) (J07BC01) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (Fendrix) (J07BC01) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (HBVAX) (J07BC01) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (PreHevbri) (J07BC01) Vergelijk
- influenzavaccin (J07BB02) Vergelijk
- japanse-encefalitisvaccin (J07BA02) Vergelijk
- leptospirosevaccin (J07AX01) Vergelijk
- meningokokkenvaccin type A, C, W135, Y (J07AH08) Vergelijk
- meningokokkenvaccin type B (J07AH09) Vergelijk
- meningokokkenvaccin type C (J07AH07) Vergelijk
- papillomavirusvaccin (4-valent) (J07BM01) Vergelijk
- papillomavirusvaccin (9-valent) (J07BM03) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (10-valent) (J07AL52) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (13-valent) (J07AL02) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (15-valent) (J07AL02) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (20-valent) (J07AL02) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (23-valent) (J07AL01) Vergelijk
- pokkenvaccin (J07BX01) Vergelijk
- poliomyelitisvaccin (J07BF03) Vergelijk
- rabiësvaccin (J07BG01) Vergelijk
- rotavirusvaccin (J07BH01) Vergelijk
- RS-virusvaccin (J07BX05) Vergelijk
- tekenencefalitisvaccin (J07BA01) Vergelijk
- tetanusvaccin (J07AM01) Vergelijk
- tyfusvaccin (parenteraal) (J07AP03) Vergelijk
- varicella-zostervaccin (Provarivax) (J07BK01) Vergelijk
- varicella-zostervaccin (Shingrix) (J07BK03) Vergelijk
- varicella-zostervaccin (Zostavax) (J07BK02) Vergelijk
Groepsinformatie
rabiësvaccin hoort bij de groep vaccins.
- BCG-vaccin (als vaccin) (J07AN01) Vergelijk
- bof-/mazelen-/rubellavaccin (J07BD52) Vergelijk
- choleravaccin, geïnactiveerd, hele cel (J07AE01) Vergelijk
- choleravaccin, levend verzwakt (J07AE02) Vergelijk
- COVID-19 mRNA vaccin (Comirnaty) (J07BN01) Vergelijk
- denguevaccin (J07BX04) Vergelijk
- difterie-/acellulair kinkhoest-/tetanus-/polio-/haemophilus influenzae B-/hepatitis B-vaccin (J07CA09) Vergelijk
- difterie-/acellulair kinkhoest-/tetanusvaccin (J07AJ52) Vergelijk
- difterie-/tetanus-/poliovaccin (J07CA01) Vergelijk
- gelekoortsvaccin (J07BL01) Vergelijk
- haemophilus influenzae B-vaccin (J07AG01) Vergelijk
- hepatitis A+B-vaccin (J07BC20) Vergelijk
- hepatitis A-vaccin (J07BC02) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (Engerix) (J07BC01) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (Fendrix) (J07BC01) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (HBVAX) (J07BC01) Vergelijk
- hepatitis B-vaccin (PreHevbri) (J07BC01) Vergelijk
- influenzavaccin (J07BB02) Vergelijk
- japanse-encefalitisvaccin (J07BA02) Vergelijk
- leptospirosevaccin (J07AX01) Vergelijk
- meningokokkenvaccin type A, C, W135, Y (J07AH08) Vergelijk
- meningokokkenvaccin type B (J07AH09) Vergelijk
- meningokokkenvaccin type C (J07AH07) Vergelijk
- papillomavirusvaccin (2-valent) (J07BM02) Vergelijk
- papillomavirusvaccin (4-valent) (J07BM01) Vergelijk
- papillomavirusvaccin (9-valent) (J07BM03) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (10-valent) (J07AL52) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (13-valent) (J07AL02) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (15-valent) (J07AL02) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (20-valent) (J07AL02) Vergelijk
- pneumokokkenvaccin (23-valent) (J07AL01) Vergelijk
- pokkenvaccin (J07BX01) Vergelijk
- poliomyelitisvaccin (J07BF03) Vergelijk
- rotavirusvaccin (J07BH01) Vergelijk
- RS-virusvaccin (J07BX05) Vergelijk
- tekenencefalitisvaccin (J07BA01) Vergelijk
- tetanusvaccin (J07AM01) Vergelijk
- tyfusvaccin (parenteraal) (J07AP03) Vergelijk
- varicella-zostervaccin (Provarivax) (J07BK01) Vergelijk
- varicella-zostervaccin (Shingrix) (J07BK03) Vergelijk
- varicella-zostervaccin (Zostavax) (J07BK02) Vergelijk