Samenstelling
Plegridy Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '63+94' startverpakking
- Verpakkingsvorm
- pen, wegwerpspuit
Bevat per verpakking: 1× 63 microg/0,5 ml + 1× 94 microg/0,5 ml.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 125 microg/0,5 ml
- Verpakkingsvorm
- pen 0,5 ml, wegwerpspuit 0,5 ml
De dosis geeft de hoeveelheid van het interferon β-1a-gedeelte van peginterferon β-1a weer, zonder rekening te houden met het aangehechte PEG-gedeelte.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Mayzent
(als fumaarzuur)
Bijlage 2
Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 0,25 mg, 2 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Siponimod wordt alleen toegepast bij actieve secundair progressieve MS (actieve SPMS). Bij actieve SPMS zijn de resultaten van siponimod niet aangetoond beter dan van interferon β. Bij behandeling met siponimod, is vooraf de bepaling van het genotype voor CYP2C9 nodig.
Aan de vergoeding van siponimod zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- 'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS) bij volwassen patiënten.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Secundair progressieve multiple sclerose (SPMS) met actieve ziekte, gedefinieerd door exacerbaties (relapsen, schubs, opstoten) of kenmerken van ontstekingsactiviteit aangetoond door beeldvormende technieken bij volwassenen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Profylactisch en gelijktijdig gebruik van een antipyretisch analgeticum kan helpen griepachtige symptomen van interferon te voorkomen of te verminderen.
De s.c.- en i.m.-toedieningsweg zijn bio-equivalent; bij overstappen van de ene naar de andere toedieningsweg is geen titratie nodig.
RRMS
Volwassenen
Aanbevolen startdosering (dosistitratie ter vermindering van griepachtige symptomen): s.c. of i.m.: 63 microg in week 1, 94 microg in week 2, vanaf week 4 de volledige dosering van 125 microg 1×/2 weken.
Onderhoudsdosering: s.c. of i.m.: 125 microg 1×/2 weken.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen indien dit 7 dagen of langer voorafgaand aan de volgende geplande dosis is; de behandeling kan dan volgens schema doorgaan. Indien dit minder dan 7 dagen voorafgaand aan de volgende geplande dosis is, vanaf het moment dat de vergeten dosis wordt toegediend met een nieuw 2-wekelijks schema beginnen. Geen 2 doses binnen 7 dagen toedienen.
Nierfunctiestoornis: een dosisaanpassing is niet nodig.
Toediening: De voorgevulde spuit of pen voor s.c.-gebruik heeft een vooraf bevestigde naald; de voorgevulde spuiten voor i.m.-gebruik hebben een aparte naald voor i.m.-gebruik. Leer de patiënt de juiste techniek voor zelftoediening van de injecties. Voor de s.c.-toediening is een startverpakking beschikbaar. Voor de i.m.-toediening kan de startdosering met titratieklemmen uit de voorgevulde spuit voor i.m. gebruik worden afgepast: de gele klem voor halveren van de dosering en de paarse klem voor een ¾ deel. Elke titratieklem is bedoeld voor eenmalig gebruik; deze klem met het resterende geneesmiddel afvoeren. Wissel de plaatsen voor de injecties (buik, arm en dij bij s.c.- en dijbeen voor i.m.- injectie) af. De voorgevulde pen en spuit alleen gebruiken als de vloeistof helder en kleurloos is; bij de pen voor s.c.-gebruik behoren groene strepen in het injectievenster zichtbaar zijn.
De werkzaamheid van peginterferon β-1a is aangetoond ten opzichte van placebo en niet vergeleken met niet-gepegyleerd interferon β. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de werkzaamheid na overstappen van niet-gepegyleerde interferon β.
Doseringen
Vóór begin van de behandeling: 1) bepaal het genotype voor CYP2C9, en daarmee de metabolizer-status voor CYP2C9; bij patiënten met een CYP2C9*3*3-genotype is siponimod gecontra-indiceerd; 2) vaccineer VZV-antilichaamnegatieve patiënten tegen VZV; zie verder ook de rubriek Waarschuwing en voorzorgen; 3) sluit zwangerschap uit; 4) zorg voor een compleet bloedbeeld, transaminase- en bilirubinewaarden.
Actieve secundair progressieve multiple sclerose
Volwassenen
Bij patiënten met een genotype anders dan CYP2C9*3*3-, CYP2C9*2*3- of CYP2C9*1*3: dag 1 en 2: 0,25 mg 1×/dag; dag 3: 0,5 mg 1×/dag; dag 4: 0,75 mg 1×/dag; dag 5: 1,25 mg 1×/dag (vijf tabletten van 0,25 mg); dag 6 en verder als onderhoudsdosering: 2 mg 1×/dag.
Poor metabolizers: Bij patiënten met een CYP2C9*2*3- of *1*3-genotype is de aanbevolen onderhoudsdosis 1 mg 1×/dag (vier tabletten van 0,25 mg).
Houd bij overschakelen van een andere ziektemodificerende therapie naar siponimod rekening met de halfwaardetijd en het werkingsmechanisme van het andere middel, om additieve immunosuppressieve effecten te voorkomen en het risico van ziektereactivering te minimaliseren. Bepaal daarom vóór de start met siponimod het aantal perifere lymfocyten (CBC), om te controleren of de immuunsysteemeffecten van de eerdere behandeling zijn verdwenen. Na staken van interferon-β of glatirameer kan men normaliter direct starten met siponimod. Vanwege de diepgaande en langdurige immunosuppressieve effecten van alemtuzumab, niet starten met siponimod na behandeling met alemtuzumab.
CYP2C9-polymorfisme: pas zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Bij vergeten van een dosis tijdens de titratiefase in de eerste zes dagen: de titratie opnieuw starten met een nieuwe titratieverpakking. Bij vergeten van een dosis na dag zes deze niet meer inhalen, maar doorgaan met de eerstvolgende dosis zoals was gepland.
Na onderbreking van de onderhoudsbehandeling gedurende vier of meer opeenvolgende dagelijkse doses, opnieuw starten met een nieuwe titratieverpakking.
Bij ouderen (> 65 jaar): wees voorzichtig vanwege onvoldoende gegevens.
Bij lichte tot ernstige nierfunctiestoornis: een aanpassing van de dosering is niet nodig.
Bij verminderde leverfunctie: wees bij lichte tot matige leverfunctiestoornis voorzichtig, hoewel een aanpassing van de dosering niet nodig is; zie verder ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) is siponimod gecontra-indiceerd.
Toediening: de tablet heel doorslikken met wat water. De tablet kan met of zonder voedsel worden ingenomen. Tijdens de titratie in de eerste zes dagen de tabletten s’ochtends innemen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Myalgie, artralgie. Erytheem, jeuk en pijn op de injectieplaats, influenza-achtige ziekte (vaker tijdens eerste zes maanden van de behandeling; het begin van de griepsymptomen is mediaan 10 uur na de injectie; de mediane duur is 17 uur), koorts, koude rillingen, asthenie.
Vaak (1-10%): nausea, braken. Alopecia. Jeuk. Hyperthermie, pijn; oedeem, warmte, hematoom, huiduitslag, zwelling, verkleuring en ontsteking op de injectieplaats; alanineaminotransferase, aspartaataminotransferase, γ-GT; verlaagde waarden voor hemoglobine, witte bloedceltelling. Depressie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie. Angio-oedeem. Overgevoeligheidsreactie. Convulsies. Urticaria. Verlaagde bloedplaatjestelling.
Zelden (0,1-0,01%): trombotische microangiopathie waaronder trombotische trombocytopenische purpura/hemolytisch uremisch syndroom. Nefrotisch syndroom, glomerulosclerose. Necrose op de injectieplaats.
Verder: anafylaxie, pulmonale arteriële hypertensie.
Reacties op de injectieplaats werden vaker bij de s.c.-toediening gemeld dan bij de i.m.-toediening. Koude rillingen en pijn werd iets vaker bij de i.m.-toediening gemeld dan bij de s.c.-toediening.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Hoofdpijn. Hypertensie. Stijging van leverenzymwaarden.
Vaak (1-10%): Herpes zoster. Naevus naevocellularis, basaalcelcarcinoom. Lymfopenie. Duizeligheid, convulsie, tremor. Macula-oedeem. Bradycardie, atrioventriculair blok (eerste- en tweedegraads). Misselijkheid, diarree. Pijn in extremiteit. Perifeer oedeem, asthenie. Verlaagde longfunctietest.
Soms (0,1-1%): plaveiselcelcarcinoom.
Zelden: progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML).
Verder is gemeld: cryptokokkenmeningitis (CM) .
Interacties
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die een smalle therapeutische breedte hebben en die voor klaring grotendeels afhankelijk zijn van het hepatische CYP-systeem, bv. anti-epileptica en sommige klassen antidepressiva.
Interacties
Wees voorzichtig met gelijktijdige immunosuppressieve, immunomodulerende en anti-neoplastische therapie (waaronder corticosteroïden) en in de weken nadat deze middelen zijn gestopt, vanwege additieve immuuneffecten. Na eerdere behandeling met alemtuzumab wordt starten met siponimod niet aanbevolen.
Siponimod niet starten bij gelijktijdig gebruik van antiaritmica uit klasse Ia (bv. kinidine, procaïnamide) of klasse III (bv. amiodaron, sotalol), QT-verlengende geneesmiddelen met bekende aritmogene eigenschappen, hartslagverlagende calciumkanaalblokkers (zoals verapamil of diltiazem) of andere stoffen die de hartslag kunnen verlagen (bv. ivabradine of digoxine), vanwege de mogelijke additieve effecten op de hartslag. Over gelijktijdig gebruik zijn geen gegevens beschikbaar. Als siponimod bij dergelijke patiënten wordt overwogen, advies van een cardioloog vragen voor overschakelen op een geneesmiddel dat de hartslag niet verlaagt of voor het bepalen van een geschikte monitoring bij de start van de behandeling.
Siponimod kan het bradyaritmische effect van andere middelen, zoals β-blokkers versterken. Als bij een chronische behandeling met β-blokkers de hartslag in rust ≤50 slagen/min is, de behandeling met β-blokkers onderbreken totdat de hartslag weer op de uitgangswaarde van > 50 slagen/min is; na titratie van siponimod tot de beoogde onderhoudsdosis kan men de β-blokker herstarten. Bij chronische behandeling met β-blokkers en een hartslag in rust >50 slagen/min kan men siponimod gewoon starten. Ook bij patiënten op een stabiele dosering siponimod kan men met een β-blokker starten.
Tijdens en tot 4 weken na behandeling kan vaccinatie minder effectief zijn. Als siponimod 1 week vóór de vaccinatie wordt onderbroken is er geen verstoring van het effect van de vaccinatie. Gebruik van een levend verzwakt vaccin vermijden vanwege kans op infecties; zie voor meer informatie over vaccinaties Waarschuwingen en voorzorgen.
Siponimod wordt gemetaboliseerd door CYP2C9 (voor 79%) en in mindere mate (18,5%) door CYP3A4. Siponimod daarom niet gelijktijdig gebruiken met geneesmiddelen die matige CYP2C9- én matige of krachtige CYP3A4-remming veroorzaken. Dit gelijktijdig toegediende geneesmiddelregime kan bestaan uit een gecombineerde matige remmer van zowel CYP2C9 als CYP3A4 (zoals fluconazol) of een matige CYP2C9-remmer in combinatie met een afzonderlijke matige of krachtige CYP3A4-remmer. Voor alle genotypen, met uitzondering van patiënten met een CYP2C9*2*2-genotype, is in combinatie met elk type CYP3A4- en CYP2C9-remmer maximaal een verdubbeling van de AUC van siponimod voorspeld. Bij patiënten met CYP2C9*2*2 wordt bij gelijktijdig gebruik van matige CYP2C9-/CYP3A4-remmers een 2,7-voudige toename van de AUC van siponimod verwacht. In combinatie met CYP2C9- en CYP3A4-inductoren moet men rekening houden met een afname in de blootstelling van siponimod, te weten een afname tot 76% bij gecombineerde krachtige CYP3A4-/matige CYP2C9-inductoren (bv. carbamazepine, rifampicine) of gecombineerde matige CYP3A4-/krachtige CYP2C9-inductoren bij alle patiënten, onafhankelijk van het genotype; en tot 51% bij combinatie met matige CYP3A4-inductoren (bv. modafinil) of krachtige CYP3A4-inductoren bij patiënten met een CYP2C9*1*3- of *2*3-genotype.
Zwangerschap
Teratogenese: Er zijn geen nadelige effecten op de zwangerschap of het ongeboren kind gemeld. De ervaring met blootstelling tijdens het 2e en 3e trimester is echter zeer beperkt. Interferon is een groot molecuul, placenta passage lijkt daardoor niet waarschijnlijk.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen tot relatief weinig gegevens van siponimod; van een andere S1P-receptormodulator is een verdubbeld risico op aangeboren afwijkingen gemeld. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken, inclusief verlies van de foetus, misvormingen van skelet en organen bij blootstelling aan doses die overeenkomen met de normale dagdosering siponimod. De S1P-receptor is betrokken bij vaatvorming tijdens de embryogenese.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en die geen effectieve anticonceptie gebruiken. Als de vrouw zwanger wordt tijdens gebruik, siponimod staken.
Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten. Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 10 dagen na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Waarschijnlijk verwaarloosbaar (gebaseerd op relatief weinig informatie). Bovendien is de orale absorptie van dit grote molecuul uit het maag-darmkanaal van de zuigeling waarschijnlijk minimaal.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren in concentraties die 2–3× hoger waren dan in het plasma van de moeder.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor natuurlijk of recombinant interferon β of peginterferon;
- een actuele ernstige depressie en/of suïcidale gedachten.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor pinda, soja;
- immunodeficiëntiesyndroom;
- voorgeschiedenis van progressieve multifocale leukencefalopathie of cryptokokkenmeningitis;
- actieve maligniteiten;
- ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15);
- de volgende hart-gerelateerde aandoeningen in de voorgaande 6 maanden: een myocardinfarct, instabiele angina pectoris, beroerte, voorbijgaande ischemische aanval (TIA), gedecompenseerd hartfalen (die ziekenhuisopname vereiste), of New York Heart Association (NYHA)-klasse III/IV hartfalen;
- voorgeschiedenis zonder pacemaker van tweedegraads atrioventriculair (AV)-blok type Mobitz-II of derdegraads AV-blok, sinoatriaal hartblok of sicksinussyndroom;
- homozygoot voor het CYP2C9*3 (CYP2C9*3*3)-genotype (poor metabolizer);
- gebruik bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Patiënten controleren op aanwijzingen voor leverbeschadiging, klachten of symptomen van verlaagde perifere bloedtellingen. Aanbevolen controle voorafgaand aan de start en vervolgens regelmatig: compleet bloedbeeld en differentiële bloedceltellingen, bloedplaatjestellingen en bloedchemie, waaronder enkele leverfunctietesten (bv. ASAT, ALAT).
Wees voorzichtig bij
- leveraandoeningen (in voorgeschiedenis, alcoholmisbruik, verhoogd ALAT (> 2½× ULN));
- ernstige nierfunctiestoornis;
- ernstige leverinsufficiëntie;
- eerdere depressie met name bij antecedenten als suïcidaal gedrag;
- (voorgeschiedenis van) epilepsie, met name die onvoldoende reageert op de behandeling;
- beenmergdepressie in de voorgeschiedenis;
- een voorgeschiedenis van convulsies;
- behandeling met anti-epileptica (met name indien de epilepsie niet afdoende is gereguleerd);
- hartstoornissen.
Staak de behandeling bij optreden van tekenen en symptomen van anafylaxie of ernstige overgevoeligheidsreacties, regel medische zorg en start de behandeling niet opnieuw. Overweeg staken bij symptomen van depressie.
Nieren: gevallen van nefrotisch syndroom met verschillende onderliggende nefropathieën kunnen optreden na jarenlange behandeling. Periodiek controleren op vroege klachten of symptomen, bv. oedeem, proteïnurie en nierinsufficiëntie, vooral bij patiënten met een hoger risico van nierziekte. Bij nefrotisch syndroom snel behandelen of staken van de behandeling overwegen.
Bij gebruik van interferon β-producten zijn gevallen van (soms fatale) trombotische microangiopathie (TMA), gemanifesteerd als trombotische trombocytopenische purpura (TTP) of hemolytisch uremisch syndroom (HUS) gemeld, na weken tot jaren gebruik. Bij klinische kenmerken van TMA zijn verdere testen van de bloedplaatjesniveaus, serum LDH, bloeduitstrijkjes en nierfunctie aanbevolen. Vroege klinische kenmerken zijn trombocytopenie, nieuw ontstane hypertensie, koorts, symptomen van het centrale zenuwstelsel (bv. verwardheid en parese) en verminderde nierfunctie. Laboratoriumbevindingen die wijzen op TMA: verlaagde trombocytentelling, verhoogd LDH en schistocyten op een bloeduitstrijkje. Bij diagnose van TMA, direct behandelen (met plasmawisseling) en onmiddellijk de behandeling staken.
Controles bij specifieke subgroepen: bij patiënten met myelosuppressie kan intensievere controle van het volledige bloedbeeld nodig zijn. Bij patiënten met een voorgeschiedenis van schildklierdisfunctie, regelmatig een schildklierfunctietest uitvoeren. Patiënten met reeds bestaande significante hartziekten, zoals congestief hartfalen, ziekte van de kransslagader of aritmie, controleren op verergering van de hartconditie, met name tijdens de start van de behandeling.
Na 2 jaar ontwikkelde < 1% persisterende neutraliserende antilichamen tegen het interferon β-1a-gedeelte van peginterferon β-1a en 3% ontwikkelde persisterende antilichamen tegen het PEG-gedeelte van peginterferon β-1a. Dit had echter geen merkbare invloed op de veiligheid of de klinische werkzaamheid.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar, bij leverinsufficiëntie en onvoldoende bij ouderen > 65 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire effecten
Siponimod geeft binnen het uur na start van de behandeling een tijdelijke afname van de hartslag, daarom bouwt men de dosis de eerste zes dagen via titratie op. De daling is op dag 1 na ca. 3 tot 4 uur maximaal (met gem. 5 tot 6 slagen/min). Gedurende de volgende dagen, is de verlaging maximaal op dag 5 tot 6, maar geringer dan op dag 1. Bij een continue toediening stijgt de hartslag na dag zes en bereikt deze weer placebowaarden binnen 10 dagen na de start van de behandeling. Symptomen van bradycardie (duizeligheid en niet-cardiale pijn op de borst) en hoofdpijn verdwijnen binnen 24 uur; deze behandelen en monitoring voortgezetten totdat de symptomen zijn verdwenen; indien nodig kunnen ze met parenteraal atropine of isoprenaline worden tegengegaan.
Tijdelijke vertraging van de atrioventriculaire geleiding is ook waargenomen aan de start van de behandeling, gepaard gaande met de hartslagdaling; deze verdwijnt meestal binnen 24 uur. De vertraging manifesteert zich meestal als eerstegraads atrioventriculair (AV) blok (verlengd PR-interval) op ECG.
Controles: Vóór de start van de behandeling moet bij patiënten met de hartaandoeningen: sinusbradycardie (hartslag < 55 slagen/min), voorgeschiedenis van eerste- of tweedegraads AV-blok (type Mobitz-I), voorgeschiedenis van myocardinfarct, of voorgeschiedenis van hartfalen (NYHA-klasse I en II), een ECG beschikbaar zijn. Controleer deze patiënten na de eerste dosis gedurende een periode van zes uur op klachten en verschijnselen van bradycardie. Als bradyaritmie of geleidingsgerelateerde klachten optreden of als het ECG zes uur na toediening een nieuw tweedegraads of hoger AV-blok laat zien of een QTc ≥ 500 ms, start dan met een geschikte behandeling en zet de observatie voort totdat de klachten/bevindingen zijn verdwenen. Als een farmacologische behandeling nodig is, vervolg de monitoring dan gedurende de nacht en hervat de controleperiode van zes uur na de tweede dosis.
Niet gebruiken bij een voorgeschiedenis van symptomatische bradycardie of terugkerende syncope of hartstilstand, ongecontroleerde hypertensie, ernstige slaapapneu, vanwege de kans op ernstige ritmestoornissen. Als bij deze patiënten siponimod wordt overwogen eerst een cardioloog consulteren voor een geschikte monitoringstrategie voor start van de behandeling. Bij patiënten met bestaande significante QT-verlenging of die al behandeld worden met QT-verlengende geneesmiddelen met bekende aritmogene eigenschappen, eerst advies van een cardioloog inwinnen voor de meest geschikte monitoringstrategie tijdens de start van de behandeling.
Controleer de bloeddruk tijdens behandeling regelmatig. Wees voorzichtig met patiënten met ongecontroleerde hypertensie; siponimod heeft een bloeddrukverhogend effect (na zes maanden systolisch 3 mmHg, diastolisch 1,2 mmHg); patiënten met ongecontroleerde hypertensie waren bovendien uitgesloten in de klinische studies met siponimod.
Infectierisico
Vanwege het immunosuppressieve effect is er bij behandeling meer kans op infecties. Voorafgaand aan de behandeling moet een recent (van de laatste 6 maanden of na staken, van een eerdere behandeling) compleet bloedbeeld (CBC) beschikbaar zijn. Bepaal tijdens de behandeling periodiek het CBC, op maand 3-4 en minstens jaarlijks daarna en ook bij verschijnselen van infectie. Bij een absoluut lymfocytenaantal < 0,2 × 109/l de dosering verlagen tot 1 mg/dag. Als de patiënt al werd behandeld met 1 mg/dag de behandeling onderbreken totdat herstel (≥ 0,6 × 109/l) is opgetreden. Voor de status van de lymfocyten-subsets is bepaling van de perifere bloedlymfocyten niet geschikt omdat door herdistributie in secundaire lymfoïde organen het aantal bloedlymfocyten is afgenomen.
Bij een ernstige actieve infectie de behandeling uitstellen. Tot 3–4 weken na staken van de behandeling is waakzaamheid voor infectie geboden. Patiënten dienen symptomen van infectie gelijk aan de arts te melden. Overweeg bij optreden van een ernstige infectie onderbreking van de behandeling. Cryptococcus-meningitis is gemeld bij siponimod. Stel bij symptomen van Cryptococcus-meningitis (hoofdpijn met mentale veranderingen zoals verwarring, hallucinaties en/of persoonlijkheidsveranderingen) direct diagnostisch onderzoek in. Als Cryptococcus-meningitis wordt vastgesteld, de behandeling staken.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is gemeld. De symptomen van PML lijken op die van multiple sclerose (onbeholpenheid, progressieve zwakte, veranderingen in zicht en/of spraak, soms karakterveranderingen). Bij vermoeden van PML een MRI-scan van de hersenen laten maken en de behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten.
Herpesvirusinfectie (waaronder meningitis of meningo-encefalitis door varicella-zostervirus; VZV) is gemeld. Bij optreden van meningitis of meningo-encefalitis siponimod stoppen.
Vaccinatie: Test patiënten zonder bevestigde voorgeschiedenis van waterpokken of zonder gedocumenteerde vaccinatie tegen het VZV vóór de start van een behandeling op VZV-antilichamen. Vaccineer antilichaamnegatieve patiënten vóór aanvang van de behandeling tegen VZV, en stel vervolgens de start van de behandeling met 1 maand uit voor een volledig effect van de vaccinatie. Vermijd tijdens behandeling en tot vier weken na het stoppen met siponimod gebruik van levend verzwakte vaccins. Vaccinaties kunnen tijdens behandeling minder effectief zijn; daarom 1 week vóór tot vier weken na een geplande vaccinatie de behandeling staken. Hou dan wel rekening met opnieuw optreden van ziekteactiviteit.
Overige waarschuwingen
Huidkanker: Basaalcelcarcinoom en andere huidtumoren (waaronder plaveiselcelcarcinoom) zijn gemeld vooral bij langere blootstelling aan siponimod. Zorg voor huidonderzoek bij de start van de behandeling en na elke 6-12 maanden en laat patiënten verdachte huidlaesies onmiddellijk melden. Tijdens behandeling dienen patiënten zich te beschermen tegen zonlicht en mogen ze geen fototherapie met UV-B straling of PUVA krijgen.
Posterieur reversibel encefalopathie-syndroom (PRES): Plan bij onverwachte neurologische of psychische klachten/verschijnselen (bv. cognitieve stoornissen, gedragsveranderingen, corticale visuele stoornissen of andere neurologische corticale klachten/verschijnselen of klachten/verschijnselen die wijzen op een verhoging van de intracraniale druk) of bij een versnelde neurologische achteruitgang direct een volledig lichamelijk en neurologisch onderzoek en overweeg een MRI; zeldzame gevallen van PRES zijn gemeld voor een andere S1P-receptormodulator, maar niet bij siponimod.
Macula-oedeem: Vanwege de kans op macula-oedeem 3–4 maanden na de start van de behandeling en bij optreden van visusstoornissen een oogheelkundig onderzoek uitvoeren (onderzoek van de oogfundus, inclusief macula). Verder moeten patiënten gezichtsstoornissen die optreden tijdens de behandeling melden en wordt dan onderzoek van de oogfundus, inclusief macula aangeraden. Bij patiënten met een voorgeschiedenis van diabetes mellitus, uveïtis of een retina-aandoening is er meer kans op macula-oedeem, en wordt oogheelkundig onderzoek vóór aanvang van en regelmatig tijdens de behandeling aanbevolen. Bij optreden van macula-oedeem de behandeling (tijdelijk) staken.
Leverfunctiestoornis: wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van een significante leverfunctiestoornis. Stel bij patiënten met actieve virale hepatitis start van de behandeling uit totdat deze is verdwenen. Voorafgaand aan de behandeling moeten recente (van de laatste zes maanden) transaminase- en bilirubinewaarden beschikbaar zijn. Bij optreden van symptomen die duiden op een gestoorde leverfunctie (onverklaarbare misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie of geelzucht en/of donkere urine), de leverenzymwaarden controleren en bij bevestiging van een aanzienlijke leverbeschadiging de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij staken van de behandeling. Bij sommige patiënten zijn na staken van een andere S1P-receptormodulator ernstige exacerbaties van MS gemeld; na staken met siponimod controleren op relevante klachten en symptomen van mogelijk ernstige exacerbatie of terugkeer van ziekteactiviteit en indien nodig een geschikte behandeling instellen. Na staken van de behandeling blijft siponimod max. 10 dagen in het bloed. Het lymfocytenaantal keert bij de meeste patiënten binnen 10 dagen na het staken van de behandeling terug naar het normale bereik; resteffecten zoals verlaging van het perifere lymfocytenaantal kunnen echter 3–4 weken aanhouden na de laatste dosis. Bij sommige patiënten kan het volledig herstel van het lymfocytenaantal veel langer duren. Wees daarom na het staken met siponimod gedurende deze periode voorzichtig met het gebruik van immunosuppressiva; zie verder de rubriek interacties.
Vrouwen die zwanger kunnen worden: Zie de rubriek Zwangerschap.
Verstoring van testen: Omdat siponimod het aantal lymfocyten in het bloed vermindert door herdistributie, kan men de lymfocyten-subsets niet bepalen vanuit het aantal lymfocyten in het perifere bloed. Ook voor laboratoriumtesten waarvoor circulerende mononucleaire cellen nodig zijn, zijn daarom grotere bloedvolumes nodig.
Hulpstoffen: Vanwege sojalecithine (in tabletten) is gebruik gecontra-indiceerd bij patiënten met overgevoeligheid voor pinda's of soja.
Onderzoeksgegevens: Wees voorzichtig bij patiënten van 65 jaar en ouder vanwege onvoldoende gegevens over de veiligheid en werkzaamheid. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar; er zijn geen gegevens.
Rijvaardigheid: Omdat bij de start van de behandeling incidenteel duizeligheid optreedt mogen patiënten op de eerste dag van de behandeling geen voertuigen besturen of machines bedienen.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met peginterferon β-1a contact op met het Nationaal vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Men kan siponimod niet door dialyse of plasmaferese uit het lichaam verwijderen. Neem voor informatie over een vergiftiging met siponimod contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Immunomodulans. Het werkingsmechanisme is niet exact bekend. Peginterferon β-1a bindt aan de type I interferonreceptor op het celoppervlak. Biologische effecten die worden gemedieerd zijn up-regulatie van anti-inflammatoire cytokinen (bv. IL-4, IL-10, IL-27), down-regulatie van pro-inflammatoire cytokinen (bv. IL-2, IL-12, IFN-γ, TNF-α) en remming van de migratie van geactiveerde T-cellen door de bloed-hersenbarrière.
Kinetische gegevens
T max | 1–1,5 dag. |
V d | gem. 6,9 l/kg. |
Metabolisering | depegylering tot vrij interferon β-1a. |
Eliminatie | voornamelijk via de nieren. Bij verminderde nierfunctie is de AUC en Cmax verhoogd. Hemodialyse verlaagt de peginterferon β-1a concentratie met ca. 24%. |
T 1/2el | 2× zo lang als die van niet-gepegyleerd interferon β-1a, gemiddeld 78 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum, sfingosine-1-fosfaat (S1P)-receptormodulator. Siponimod bindt selectief aan twee van de vijf G-eiwitgekoppelde receptoren (GPCR’s) van S1P, namelijk S1P1 en S1P5. Als een functionele antagonist op de S1P1-receptoren op lymfocyten, zorgt het ervoor dat lymfocyten niet meer uit de lymfeknopen kunnen treden. Dit vermindert de hercirculatie van T-cellen naar het centraal zenuwstelsel en beperkt de centrale ontsteking.
Kinetische gegevens
F | 84% |
T max | ca. 4 (2–12) uur |
V d | 1,8 l/kg |
Eiwitbinding | > 99,9% |
Metabolisering | door CYP2C9 (voor 79%) en in mindere mate (18,5%) door CYP3A4. CYP2C9 is polymorf en het genotype bepaalt de fractionele bijdrage van de twee oxidatieve metabolismeroutes tot aan eliminatie. Bij de genotypen met een verminderde metabole CYP2C9-activiteit verwacht men van de geneesmiddelen die ook door CYP3A4 worden omgezet een relatief groot effect van de CYP3A4-activiteit. |
Eliminatie | als inactieve metabolieten via de gal/feces. |
T 1/2el | ca. 30 uur (schijnbare halfwaardetijd). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
peginterferon bèta-1a hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
siponimod hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk