Samenstelling

Raadpleeg voor hulpstoffen een apotheker.

Ponvory Aanvullende monitoring Janssen-Cilag bv

Toedieningsvorm
filmomhulde tablet
Sterkte
20 mg
Toedieningsvorm
filmomhulde tablet
Verpakkingsvorm
startverpakking

Bevat per verpakking: 2 tabletten van 2, 3 en 4 mg, 1 tablet van 5, 6, 7, 8 en 9 mg en 3 tabletten van 10 mg.

Uitleg symbolen

XGVS Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS).
OTC 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel.
Bijlage 2 Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering.
Aanvullende monitoring Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb.

Advies

Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.

(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.

Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.

Indicaties

  • 'Relapsing' vormen van multipele sclerose (RMS) met actieve ziekte bij volwassenen, gedefinieerd door exacerbaties (relapsen, schubs, opstoten) of kenmerken van ontstekingsactiviteit aangetoond door beeldvormende technieken.

Gerelateerde informatie

Doseringen

Vóór begin van de behandeling: 1) maak een ECG ter controle op een vooraf bestaande geleidingsstoornis; 2) overweeg vaccinatie tegen VZV van VZV-antilichaamnegatieve patiënten (ten minste 1 maand vóór begin behandeling); 3) bepaal een compleet bloedbeeld, transaminase- en bilirubinewaarden (< 6 maanden oud) ; 4) beoordeel de macula middels een fundoscopie; 5) Houdt bij de eerste dosis rekening met faciliteiten voor eerste dosismonitoring. Zie voor toelichting de rubriek Waarschuwing en voorzorgen.

Klap alles open Klap alles dicht

'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS)

Volwassenen (incl. ouderen)

Begindosering: dag 1–2: 2 mg 1×/dag; dag 3–4: 3 mg 1×/dag; dag 5-6: 4 mg 1×/dag; dag 7: 5 mg 1×/dag; dag 8: 6 mg 1×/dag; dag 9: 7 mg 1×/dag; dag 10: 8 mg 1×/dag; dag 11: 9 mg 1×/dag; dag 12–14: 10 mg 1×/dag.

Onderhoudsdosering: na de 14 dagen durende dosistitratie is de onderhoudsdosis: 20 mg 1×/dag.

Houd bij overschakelen van een andere ziektemodificerende therapie naar ponesimod rekening met de halfwaardetijd en het werkingsmechanisme van het andere middel, om additieve immunosuppressieve effecten te voorkomen en het risico van ziektereactivering te minimaliseren.

Bij onderbreken van de behandeling (incl. de 14 daagse dosistitratie): Na missen van < 4 opeenvolgende doses: hervat de behandeling met de eerste gemiste dosis. Na missen van > 4 opeenvolgende doses: begin opnieuw met dag 1 van de startbehandeling incl. de bij behorende monitoring.

Bij een verminderde nierfunctie is aanpassing van de dosering niet nodig.

Bij een verminderde leverfunctie: is aanpassing van de dosering niet nodig bij een lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6); zie verder ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Bij een matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15) is ponesimod gecontra-indiceerd.

Toediening: de tablet kan met of zonder voedsel worden ingenomen.

Bijwerkingen

Zeer vaak (> 10%): nasofaryngitis, bovensteluchtweginfectie. ALAT verhoogd.

Vaak (1-10%): urineweginfectie, bronchitis, influenza, rinitis, (virale) luchtweginfectie, faryngitis, sinusitis, virale infectie, herpes zoster, laryngitis, pneumonie. Lymfopenie, verlaagd aantal lymfocyten. Depressie, langdurige slapeloosheid, angst, duizeligheid, hypo-esthesie, slaperigheid, migraine, insult. Macula-oedeem. Vertigo, hypertensie. Dyspneu, hoest, dyspepsie, rugpijn, artralgie, pijn in extremiteit, ligamentverstuiking, vermoeidheid, koorts, oedeem perifeer, borstongemak. Transaminasewaarden (ALAT, ASAT) verhoogd, hypercholesterolemie, cholesterol in bloed verhoogd leverenzymwaarden verhoogd, C-reactief proteïne verhoogd.

Soms (0,1-1%): bradycardie. Droge mond. Gewrichtszwelling. Hyperkaliëmie.

Bij langdurig gebruik met een S1P-receptormodulator: huidkanker, waaronder melanoom.

Interacties

Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met immunosuppressieve, immunomodulerende en anti-neoplastische therapie en in de weken na toediening vanwege additieve immuuneffecten. Hou tot 1 week na de laatste dosis ponesimod rekening met een additief effect met immunosuppressiva.

Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met een β-blokker vanwege de kans op extra verlaging van de hartfrequentie en atrioventriculaire geleiding. Het kan nodig zijn de behandeling met een β-blokker te onderbreken als de hartfrequentie in rust 55 slagen/min of lager is bij starten met ponesimod. Gelijktijdig gebruik van andere antiaritmica is niet onderzocht.

Tijdens en tot 1 week na behandeling kan vaccinatie minder effectief zijn. Gebruik van een levend verzwakt vaccin tijdens en tot 1 week na behandeling vermijden vanwege kans op infecties; zie voor meer informatie over vaccinaties Waarschuwingen en voorzorgen.

Zwangerschap

Teratogenese: Bij de mens, geen gegevens van ponesimod; van een andere S1P-receptormodulator is een verdubbeld risico op aangeboren afwijkingen gemeld. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken, inclusief foetale sterfte, misvormingen van skelet en organen (bloedvaten).

Farmacologisch effect: De S1P-receptor is betrokken bij vaatvorming tijdens de embryogenese.

Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap, en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken. Als de vrouw zwanger wordt tijdens gebruik, ponesimod staken, informatie geven over de schadelijke effecten voor de foetus en zorgen voor echografisch onderzoek.

Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten. Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 1 week na de therapie.

Lactatie

Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.

Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.

Contra-indicaties

  • immunodeficiëntie;
  • deze hart-gerelateerde aandoeningen in de voorgaande 6 maanden: een myocardinfarct, instabiele angina pectoris, beroerte, voorbijgaande ischemische aanval (TIA), gedecompenseerd hartfalen (dat ziekenhuisopname vereiste), of New York Heart Association (NYHA)-klasse III/IV hartfalen;
  • voorgeschiedenis zonder pacemaker van tweedegraads atrioventriculair (AV)-blok type Mobitz-II of derdegraads AV-blok of sicksinussyndroom;
  • ernstige actieve infecties, actieve chronische infecties;
  • actieve maligniteiten;
  • matige of ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15);
  • gebruik bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken.

Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.

Waarschuwingen en voorzorgen

Cardiovasculaire effecten:

Voer vóór het begin van de behandeling bij alle patiënten een ECG uit ter controle op een vooraf bestaande geleidingsstoornis. Zorg bij een vooraf bestaande hartaandoening voor eerste-dosis-monitoring.

Ponesimod geeft binnen 2-4 uur na start van de behandeling een afname van de hartslag die zich gewoonlijk binnen 4-5 uur weer herstelt; bouw daarom de dosis de eerste veertien dagen via titratie op. De daling is op dag 1 van het titratieschema gem. 6 slagen/min). Na dag 3 is geen klinisch relevante daling waargenomen.

Controles: eerste-dosis-monitoring: Controleer patiënten met de hartaandoeningen: sinusbradycardie (hartslag < 55 slagen/min), eerstegraads AV-blok, tweedegraads AV-blok type Mobitz-I, voorgeschiedenis van myocardinfarct, of hartfalen dat > 6 maanden voor het instellen van de behandeling is opgetreden en stabiel is. Controleer bij deze patiënten na de eerste dosis gedurende een periode van vier uur op klachten en verschijnselen van bradycardie, met elk uur meting van pols en bloeddruk. Herhaal de ECG meting na 4 uur. Ga door met de monitoring als na 4 uur de hartslag < 45 slagen/min is of er aanwijzingen zijn dat de maximale hartslagverlaging nog niet is bereikt, of als het ECG vier uur na toediening een nieuw tweedegraads of hoger AV-blok laat zien.

Start met een geschikte behandeling bij optreden van

  • symptomatische bradycardie;
  • bradyaritmie;
  • geleidingsgerelateerde symptomen;
  • een nieuw tweedegraads of hoger AV-blok, zichtbaar op het ecg 4 uur na toediening;
  • een QTc ≥ 500 ms.

Begin continue ECGmonitoring en zet deze voort totdat de klachten/bevindingen zijn verdwenen. Als een medische behandeling nodig is, vervolg de monitoring dan gedurende de nacht en hervat de controleperiode van 4 uur na de tweede dosis.

Overleg met cardioloog: Vraag vóór het begin van de behandeling in de volgende situaties eerst advies van een cardioloog (voor de meest geschikte controlestrategie): bij een voorgeschiedenis van symptomatische bradycardie, terugkerende syncope, of bij significante QT-verlenging (> 500 ms), gebruik van QT-verlengende geneesmiddelen die in verband zijn gebracht met 'torsade de pointes'; bij patiënten die langer dan 6 maanden geleden vóór het instellen van de behandeling een ischemische hartziekte, gedecompenseerd hartfalen, hartstilstand, beroerte, TIA hebben doorgemaakt en hypertensie die niet onder controle is; een voorgeschiedenis (met pacemaker) van tweedegraads atrioventriculair (AV)-blok type Mobitz-II of derdegraads AV-blok of sicksinussyndroom of bij gebruik van antiaritmica klasse Ia (zoals kinidine en disopyramide) en III (amiodaron, sotalol) bij patiënten met aritmieën. Bij gebruik van andere geneesmiddelen die bradycardie kunnen geven (bv. β-blokkers of calciumantagonisten, digoxine) kan het nodig zijn om over te stappen op alternatieve geneesmiddelen die de hartfrequentie niet verlagen.

Infecties:

Vanwege het immunosuppressieve effect is er bij behandeling meer kans op infecties. Voorafgaand aan de behandeling moet een recent (van de laatste 6 maanden of na stopzetten van een eerdere behandeling) compleet bloedbeeld (CBC) beschikbaar zijn. Bepaal tijdens de behandeling periodiek het CBC. Bij een absoluut lymfocytenaantal < 0,2 × 109/l de behandeling onderbreken totdat herstel (> 0,8 × 109/l) is opgetreden.

Bij een actieve infectie de behandeling uitstellen. Tot 1-2 weken na staken van de behandeling is controle op infecties nodig. Patiënten dienen symptomen van infectie gelijk aan de arts te melden. Overweeg bij optreden van een ernstige infectie onderbreking van de behandeling. Bij symptomen van een cryptokokkeninfectie de behandeling onderbreken totdat de cryptokokkeninfectie is uitgesloten.

Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) of PML-IRIS (immuunreconstitutie-ontstekingssyndroom) is gemeld na behandeling met andere MS-therapieën (incl. een sfingosine-1-fosfaat (S1P)-receptormodulator). De symptomen van PML lijken op die van multiple sclerose (o.a. progressieve zwakte aan 1 kant van het lichaam, veranderingen in zicht en/of denken, soms karakterveranderingen). Bij vermoeden van PML een MRI-scan van de hersenen laten maken en de behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten. Na stoppen met een S1P-receptormodulator vanwege PML is monitoren op PML-IRIS nodig, omdat (in het algemeen binnen 4 maanden na stoppen) IRIS is gemeld. IRIS is een (snelle) klinische achteruitgang in de toestand van de patiënt met mogelijk ernstige neurologische complicaties of overlijden; vaak zijn er bij IRIS karakteristieke veranderingen in MRI-beelden waarneembaar.

Vaccinaties kunnen tijdens behandeling minder effectief zijn. Test patiënten zonder bevestigde voorgeschiedenis van waterpokken of zonder gedocumenteerde vaccinatie tegen het varicella-zostervirus (VZV) vóór de start van een behandeling op VZV-antilichamen. Vaccineer antilichaamnegatieve patiënten vóór aanvang van de behandeling tegen VZV, en stel vervolgens de start van de behandeling met 1 maand uit voor een volledig effect van de vaccinatie. Vermijd gelijktijdige behandeling van levend verzwakte virusvaccins; indien vaccinatie met een levend verzwakt virus nodig is, de behandeling met ponesimod 1 week vóór tot 4 weken na de geplande vaccinatie onderbreken.

Overige waarschuwingen:

Het immunosuppressieve effect kan het risico op maligniteit, waaronder huidtumoren verhogen. Huidkanker waaronder melanoom is gemeld tijdens behandeling met S1P-receptormodulatoren. Patiënten dienen zich tijdens behandeling te beschermen tegen zonlicht en mogen geen fototherapie met UV-B straling of PUVA krijgen.

Bij vermoeden van Posterieur reversibel encefalopathie-syndroom (PRES) (met symptomen als plotselinge ernstige hoofdpijn, verwardheid, insulten en verminderd gezichtsvermogen) de behandeling stopzetten.

Laat bij alle patiënten, vanwege de kans op macula-oedeem, vóór de start van de behandeling en vervolgens bij optreden van visusstoornissen tijdens de behandeling een fundoscopie uitvoeren. Bij optreden van macula-oedeem de behandeling staken; na herstel de behandeling eventueel hervatten afhankelijk van de afweging van voordelen en risico.

Wees voorzichtig bij ernstige respiratoire aandoeningen, longfibrose en COPD; met ponesimod is dosisafhankelijke verlaging van het FEV1 vooral in de eerste maand van de behandeling waargenomen.

Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van een significante leverfunctiestoornis. Voorafgaand aan de behandeling moeten recente (van de laatste zes maanden) transaminase- en bilirubinewaarden beschikbaar zijn. Als klinische symptomen optreden (onverklaarbare misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie of geelzucht en/of donkere urine) de leverenzymwaarden controleren. Bij een significante leverbeschadiging (bv. ALAT > 3× ULN en totaalbilirubine waarde > 2× ULN) de behandeling staken.

Wees voorzichtig bij staken van de behandeling. Bij sommige patiënten zijn na staken van een S1P-receptormodulator ernstige exacerbaties van MS gemeld, waaronder rebound van de ziekte. Controleer daarom na staken van ponesimod op relevante klachten en symptomen van een mogelijk ernstige exacerbatie of terugkeer van ziekteactiviteit en stel indien nodig een geschikte behandeling in.

Vrouwen die zwanger kunnen worden: Zie de rubriek Zwangerschap.

Onderzoeksgegevens: Wees voorzichtig bij patiënten van 65 jaar en ouder vanwege een verhoogd risico op bijwerkingen; er zijn relatief weinig gegevens. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar; er zijn geen gegevens.

Overdosering

Neem voor informatie over een vergiftiging met ponesimod contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.

Eigenschappen

Immunosuppressivum, sfingosine-1-fosfaat (S1P)-receptormodulator. Ponesimod bindt selectief aan één van de vijf G-eiwitgekoppelde receptoren (GPCR’s) van S1P, namelijk S1P1. Als een functionele antagonist op de S1P1-receptoren op lymfocyten, zorgt het ervoor dat lymfocyten niet meer uit de lymfeknopen kunnen treden. Ponesimod zorgt voor een dosisafhankelijke afname van het aantal perifere lymfocyten tot 30-40% van de uitgangswaarden. Het precieze werkingsmechanisme is onbekend, maar kan te maken hebben met een verminderde migratie van lymfocyten naar het centraal zenuwstelsel. Na stoppen met de behandeling keert het aantal lymfocyten bij > 90 % binnen 1 week terug naar het normale bereik.

Kinetische gegevens

F 84%.
T max 2–4 uur.
V d 2,3 l/kg.
Eiwitbinding > 99%.
Metabolisering uitgebreid door diverse enzymsystemen (zonder overheersend enzymsysteem) tot inactieve metabolieten.
Eliminatie vnl. als inactieve metabolieten via de feces (16% onveranderd) en in mindere mate via de urine.
T 1/2el ca. 33 uur.

Uitleg afkortingen

F biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt)
T max tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening
V d verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam)
T 1/2 plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren)
T 1/2el plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd

Zie ook

Geneesmiddelgroep

Indicaties

Externe links