Samenstelling
Ultomiris XGVS Alexion Pharma Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 3 ml, 11 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Benlysta XGVS Aanvullende monitoring GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusie
- Sterkte
- 120 mg, 400 mg
Bevat na oplossen: 80 mg/ml.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 200 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) vermindert eculizumab de intravasculaire hemolyse en de transfusiebehoefte bij transfusie-afhankelijke patiënten. Er zijn aanwijzingen dat eculizumab daarnaast een positief effect heeft op overleving, de nierfunctie en het risico op trombo-embolische episoden bij (erytrocyten-) transfusie-afhankelijke patiënten met PNH. Behandeling met ravulizumab is niet inferieur aan eculizumab met betrekking tot transfusie onafhankelijkheid en mate van hemolyse, bij zowel complementremmer-naïeve patiënten als patiënten die klinisch stabiel zijn op behandeling met eculizumab. Er zijn beperkt gegevens beschikbaar over de baten/risico-balans van gebruik bij kinderen en tijdens de zwangerschap.
Bij atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS) kent eculizumab een therapeutische meerwaarde ten opzichte van de standaardbehandeling bij patiënten waarbij plasmatherapie niet (voldoende) effectief is gebleken (plasmaresistente aHUS-patiënten). Voor ravulizumab kan geen therapeutische gelijke waarde met eculizumab worden geconcludeerd bij de behandeling van complementremmer-naïeve patiënten en patiënten die bewijs van respons hebben na behandeling met eculizumab. Vanwege beperkingen in de studieopzet (niet-vergelijkend en een zeer beperkt aantal patiënten) bestaat er grote onzekerheid over de grootte van het effect.
Bij gegeneraliseerde myasthenia gravis heeft ravulizumab een therapeutisch gelijke waarde ten opzichte van eculizumab bij refractaire patiënten die positief zijn voor het anti-acetylcholinereceptor-antilichaam.
- ZIN-rapport 2021 ravulizumab Ultomiris® bij atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS)
- ZIN-rapport 2021 ravulizumab Ultomiris® bij volwassen patienten met paroxismale nachtelijke hemoglobinurie
- ZIN-rapport 2023 ravulizumab Ultomiris® bij volwassen patienten met refractaire gegeneraliseerde myasthenia gravis die positief zijn voor het anti-acethylcholinereceptor-antilichaam
Advies
Belimumab s.c. als toegevoegde therapie bij volwassenen met actieve, auto-antilichaampositieve SLE en een hoge mate van ziekteactiviteit (bv. positief anti-dsDNA en laag complement), ondanks een gebruikelijke behandeling, verhoogt waarschijnlijk (aanzienlijk) de kans op een klinisch relevante afname in SLE-ziekteactiviteit. Het heeft daarmee een therapeutische meerwaarde in vergelijking met de gebruikelijke behandeling. De subcutane en de intraveneuze toedieningsvorm van belimumab hebben op basis van farmacokinetische studies een gelijke therapeutische waarde.
Indicaties
- Paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH) bij volwassenen en kinderen met een lichaamsgewicht van ≥ 10 kg:
- patiënten met hemolyse met klinische symptomen die wijzen op een hoge ziekteactiviteit;
- patiënten die klinisch stabiel zijn nadat ze ten minste de afgelopen 6 maanden behandeld zijn met eculizumab.
- Atypisch hemolytisch-uremisch syndroom (aHUS) bij patiënten met een lichaamsgewicht van ≥ 10 kg die complementremmer-naïef zijn of eculizumab hebben ontvangen gedurende ten minste 3 maanden en bewijs hebben van respons op eculizumab.
- Gegeneraliseerde myasthenia gravis (gMG) bij volwassenen die positief zijn voor het anti-acetylcholinereceptor (AChR)-antilichaam, als aanvullende standaardtherapie.
- Neuromyelitis optica-spectrumstoornis (NMOSD) bij volwassenen die positief testen voor antilichamen tegen aquaporine-4 (AQP4).
Indicaties
- Toegevoegde therapie bij volwassenen en kinderen vanaf 5 jaar met actieve, auto-antilichaampositieve systemische lupus erythematodes (SLE) met een hoge mate van ziekteactiviteit (bv. positief anti-dsDNA en laag complement), ondanks een standaardbehandeling.
- Actieve lupusnefritis bij volwassenen in combinatie met immunosuppressieve achtergrondbehandelingen.
Doseringen
PNH, aHUS
Volwassenen (incl. ouderen) en kinderen ≥ 40 kg
Via intraveneuze infusie: lichaamsgewicht ≥ 100 kg: oplaaddosis 3000 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3600 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: oplaaddosis 2700 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3300 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: oplaaddosis 2400 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3000 mg 1×/8 weken.
Het toedieningsschema mag af en toe met ± 7 dagen afwijken van de geplande infusiedag (met uitzondering van de eerste onderhoudsdosis; de volgende dosis weer volgens het oorspronkelijke schema toedienen).
Bij overschakelen van eculizumab naar ravulizumab: oplaaddosis ravulizumab toedienen op het moment van de volgende geplande dosis eculizumab; onderhoudsdoses vervolgens eenmaal per 8 weken toedienen, te beginnen 2 weken na toediening van de oplaaddosis.
Na plasmawisseling (PE) of plasmaferese (PP): geef een aanvullende dosis binnen 4 uur na elke interventie met PE of PP: bij lichaamsgewicht ≥ 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3600 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 2700 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3300 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: 1200 mg na recentste dosis van 2400 mg of 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg.
Na een IVIg cyclus: geef aanvullende dosis van 600 mg binnen 4 uur na voltooiing IVIg-cyclus.
Kinderen ≥ 10 kg tot < 40 kg
Via intraveneuze infusie: lichaamsgewicht ≥ 30 kg tot < 40 kg: oplaaddosis 1200 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 2700 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 20 kg tot < 30 kg: oplaaddosis 900 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 2100 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 10 kg tot < 20 kg: oplaaddosis 600 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 600 mg 1×/4 weken.
Bij overschakelen van eculizumab naar ravulizumab: oplaaddosis ravulizumab 2 weken ná laatste infusie eculizumab toedienen; onderhoudsdoses vervolgens volgens het gewichtsafhankelijk doseerschema, te beginnen 2 weken na toediening van de oplaaddosis.
gMG
Volwassenen (incl. ouderen)
Via intraveneuze infusie: lichaamsgewicht ≥ 100 kg: oplaaddosis 3000 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3600 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: oplaaddosis 2700 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3300 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: oplaaddosis 2400 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3000 mg 1×/8 weken.
Het toedieningsschema mag af en toe met ± 7 dagen afwijken van de geplande infusiedag (met uitzondering van de eerste onderhoudsdosis; de volgende dosis weer volgens het oorspronkelijke schema toedienen).
Bij overschakelen van eculizumab naar ravulizumab: oplaaddosis ravulizumab toedienen op het moment van de volgende geplande dosis eculizumab; onderhoudsdoses vervolgens eenmaal per 8 weken toedienen, te beginnen 2 weken na toediening van de oplaaddosis.
Na plasmawisseling (PE) of plasmaferese (PP): geef een aanvullende dosis binnen 4 uur na elke interventie met PE of PP: bij lichaamsgewicht ≥ 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3600 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 2700 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3300 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: 1200 mg na recentste dosis van 2400 mg of 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg.
Na een IVIg cyclus: geef aanvullende dosis van 600 mg binnen 4 uur na voltooiing IVIg-cyclus.
NMOSD
Volwassenen (incl. ouderen)
Via intraveneuze infusie: lichaamsgewicht ≥ 100 kg: oplaaddosis 3000 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3600 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: oplaaddosis 2700 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3300 mg 1×/8 weken; lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: oplaaddosis 2400 mg, na 2 weken gevolgd door onderhoudsdosering 3000 mg 1×/8 weken.
Het toedieningsschema mag af en toe met ± 7 dagen afwijken van de geplande infusiedag (met uitzondering van de eerste onderhoudsdosis; de volgende dosis weer volgens het oorspronkelijke schema toedienen).
Bij overschakelen van eculizumab naar ravulizumab: oplaaddosis ravulizumab toedienen op het moment van de volgende geplande dosis eculizumab; onderhoudsdoses vervolgens eenmaal per 8 weken toedienen, te beginnen 2 weken na toediening van de oplaaddosis.
Na plasmawisseling (PE) of plasmaferese (PP): geef een aanvullende dosis binnen 4 uur na elke interventie met PE of PP: bij lichaamsgewicht ≥ 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3600 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 60 kg tot < 100 kg: 1500 mg na recentste dosis van 2700 mg of 1800 mg na recentste dosis van 3300 mg; bij lichaamsgewicht ≥ 40 kg tot < 60 kg: 1200 mg na recentste dosis van 2400 mg of 1500 mg na recentste dosis van 3000 mg.
Na een IVIg-cyclus: geef aanvullende dosis van 600 mg binnen 4 uur na voltooiing IVIg-cyclus.
De vermelde dosering voor kinderen < 30 kg met PNH is gebaseerd op de dosering die wordt gebruikt voor pediatrische patiënten met aHUS, op basis van de farmacokinetische/farmacodynamische gegevens die beschikbaar zijn voor aHUS- en PNH-patiënten behandeld met ravulizumab.
Behandelduur: bij PNH in principe levenslang. Bij aHUS ten minste 6 maanden voor manifestaties van trombotische microangiopathie (TMA); vervolgens individueel vaststellen. Bij een verhoogd risico op recidief van TMA kan chronische therapie noodzakelijk zijn. Bij gMG is behandeling alleen onderzocht bij chronische toediening.
Verminderde nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Verminderde leverfunctie: op basis van een populatie-farmacokinetische analyse is een aanpassing van de dosis niet nodig.
Toediening
- Concentraat van 100 mg/ml (injectieflacons van 3 ml en 11 ml) verdunnen tot een eindconcentratie van 50 mg/ml.
- Toedienen door een filter van 0,2 microm.
- Toediening door middel van intraveneuze infusie met behulp van een spuitpomp of een infuuspomp gedurende ten minste 0,17 tot 1,3 uur (10–75 minuten) afhankelijk van het lichaamsgewicht, zie tabellen 6 en 7 in de productinformatie onder Zie ook.
- Niet toedienen als intraveneuze push- of bolusinjectie.
Doseringen
Houd rekening met het risico van overgevoeligheidsreacties (zie ook Waarschuwingen en voorzorgen); de patiënt gedurende enkele uren onder klinisch toezicht houden, in ieder geval na de eerste twee infusies of de eerste subcutane injectie.
Vóór intraveneuze infusie kan profylactisch een antihistaminicum, met of zonder een antipyreticum, worden gegeven.
Als adjuvans bij systemische lupus erythematodes
Volwassenen
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toedieningen met vierweken interval. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie de infusiesnelheid verlagen, ernst afhankelijk, of het infuus onderbreken. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om de behandeling te staken.
S.c.: 200 mg 1×/w. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om behandeling te staken. Bij overgang van intraveneuze naar subcutane toediening de eerste s.c.-injectie 1–4 weken na de laatste i.v.-dosis geven.
Kinderen ≥ 5 jaar
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toedieningen met vier weken interval. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie afhankelijk van de ernst de infusiesnelheid verlagen of infuus onderbreken. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om de behandeling te staken.
Lupusnefritis
Volwassenen
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toediening met 4-wekelijkse intervallen. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie de infusiesnelheid verlagen, ernst afhankelijk, of het infuus onderbreken. Geef in combinatie met corticosteroïden en mycofenolaat of cyclofosfamide voor inductie, of met mycofenolaat of azathioprine voor onderhoud.
S.c.: 400 mg 1×/week gedurende 4 weken, gevolgd door 200 mg 1×/week. Geef in combinatie met corticosteroïden en mycofenolaat of cyclofosfamide voor inductie, of met mycofenolaat of azathioprine voor onderhoud. Bij overgang van intraveneuze naar subcutane toediening, de eerste wekelijkse s.c.-injectie van 200 mg 1–2 weken na de laatste i.v.-dosis geven, op enig moment nadat de eerste 2 i.v.–doses zijn gegeven.
Ouderen: als toediening noodzakelijk wordt geacht is een dosisaanpassing niet nodig.
Verminderde nierfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig bij licht, matig of ernstig verminderde nierfunctie. Wees wel voorzichtig bij een ernstig verminderde nierfunctie wegens een gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een dosisaanpassing niet nodig is.
Een gemiste subcutane dosis zo snel mogelijk toedienen en daarna het schema hervatten op de gebruikelijke dag, of met een nieuw schema beginnen vanaf de dag dat de gemiste dosis is toegediend.
Toediening met pen
- subcutaan toedienen in de dij of buik.
- niet injecteren waar de huid gevoelig, gekneusd, rood of hard is.
- bij toediening van 400 mg op dezelfde plaats twee afzonderlijke injecties geven van 200 mg, ten minste 5 cm van elkaar.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie, nasofaryngitis. Hoofdpijn, duizeligheid. Diarree, misselijkheid, buikpijn. Artralgie, rugpijn. Koorts, vermoeidheid.
Vaak (1-10%): urineweginfectie. Overgevoeligheid. Braken, dyspepsie. Uitslag, jeuk, urticaria. Spierpijn, spierspasmen. Influenza-achtige ziekte, koude rillingen, asthenie. Infusie-gerelateerde reactie.
Soms (0,1-1%): meningokokkeninfectie/-sepsis/-encefalitis. (Gedissemineerde) gonokokkeninfectie. Anafylactische reactie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Bacteriële infecties bijvoorbeeld bronchitis, cystitis.
Vaak (1-10%): infusie- of injectiegerelateerde systemische reacties (bv. hypotensie, hypertensie, bradycardie, duizeligheid, hoofdpijn, myalgie, artralgie, koorts, huiduitslag, urticaria). Reacties op de injectieplaats (bv. pijn, erytheem, hematoom, jeuk en induratie). Overgevoeligheidsreacties (bv. hypotensie, urticaria of andere vormen van huiduitslag, jeuk, dyspneu). Pijn in extremiteit. Migraine, depressie. Leukopenie. (Naso)faryngitis, virale bovenste luchtweginfectie, virale gastro-enteritis.
Soms (0,1-1%): anafylactische reactie, angio-oedeem. Suïcidaal gedrag.
Zelden (0,01-0,1%): niet acute overgevoeligheidsreacties van het vertraagde type (bv. huiduitslag, misselijkheid, vermoeidheid, spierpijn, hoofdpijn en gezichtsoedeem).
Interacties
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd.
Plasmawisseling (PE), plasmaferese (PP) en intraveneus immunoglobuline (IVIg) kunnen de serumconcentratie van ravulizumab verlagen. Daarom is een aanvullende dosis ravulizumab nodig, zie rubriek Dosering.
Chronische behandeling met intraveneus humaan immunoglobuline (IVIg) kan interfereren met het recyclingmechanisme van de endosomale neonatale Fc-receptor (FcRn) van monoklonale antilichamen zoals ravulizumab en daardoor de serumconcentratie van ravulizumab verlagen.
Interacties
Geen levende vaccins toedienen vanaf 30 dagen vóór of gelijktijdig met een behandeling met belimumab.
Zwangerschap
Humaan IgG passeert de placenta.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Ravulizumab kan aanleiding geven tot remming van het terminale complement in de bloedsomloop van de foetus.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, dienen adequate anticonceptie te gebruiken gedurende én tot 8 maanden na de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij dieren zijn gezien: reversibele afname van het aantal B-cellen en van IgM bij neonaten. Het aantal B-cellen herstelde binnen 3 maanden na de geboorte en het IgM niveau binnen 6 maanden.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Vrouwen in de vruchtbare jaren dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en ten minste vier maanden na de laatste behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend; risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Borstvoeding staken gedurende én tot 8 maanden na behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Waarschijnlijk ook bij mensen, omdat IgG antilichamen in de moedermelk worden uitgescheiden.
Farmacologisch effect: Reversibele afname van het aantal B-cellen en van IgM.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- een aanhoudende Neisseria meningitidis-infectie op het moment dat de behandeling wordt ingezet.
- geen vaccinatie tegen Neisseria meningitidis bij inzet behandeling, tenzij profylactische behandeling met geschikte antibiotica tot 2 weken na vaccinatie.
Contra-indicaties
Er zijn geen contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ernstige meningokokkeninfectie: ravulizumab verhoogt de gevoeligheid van de patiënt voor meningokokkeninfectie/-sepsis (Neisseria meningitidis). (Re)vaccineer alle patiënten tegen meningokokkeninfecties ten minste twee weken vóór start van de behandeling om het risico op infectie te verkleinen, tenzij het risico van uitstel van behandeling hoger is dan het risico van het ontwikkelen van een meningokokkeninfectie. Bij start van de behandeling binnen 2 weken na vaccinatie, patiënt tot 2 weken na de vaccinatie behandelen met geschikte profylactische antibiotica. Vaccinatie vermindert de kans op meningokokkeninfecties, maar sluit het risico niet geheel uit; gevallen van ernstige of dodelijke meningokokkeninfectie/-sepsis zijn gemeld, ook bij behandeling met andere remmers van het terminale complement. Controleer alle patiënten op vroege tekenen van meningokokkeninfectie en -sepsis. Instrueer patiënt om bij tekenen en symptomen onmiddellijke medische hulp in te roepen.
Immunisatie: voorafgaand aan behandeling vaccinaties toedienen conform de huidige vaccinatierichtlijnen. Controleer op ziektesymptomen na aanbevolen vaccinatie; vaccinatie kan complement activeren en daardoor versterkte tekenen en symptomen geven van de onderliggende ziekte. Patiënten jonger dan 18 jaar vaccineren tegen Haemophilus influenzae en pneumokokkeninfecties.
Voorzichtig zijn bij een actieve systemische infectie. Ravulizumab blokkeert de activering van het terminale complement-systeem; vatbaarheid voor infecties veroorzaakt door Neisseria-soorten en kapseldragende bacteriën kan verhoogd zijn. Ernstige infecties met Neisseria-soorten (anders dan Neisseria meningitidis), waaronder gedissemineerde gonokokkeninfecties, zijn gemeld. Informeer patiënten over potentieel ernstige infecties en de bijbehorende tekenen en symptomen. Adviseer patiënten over preventie van gonorroe.
Toediening van ravulizumab kan leiden tot systemische infusiereacties; Onderbreek infusie bij een systemische infusiereactie en neem geschikte ondersteunende maatregelen indien er tekenen van cardiovasculaire instabiliteit of ademhalingsproblemen optreden.
Staken van behandeling voor PNH: volg patiënt nauwlettend, ten minste gedurende 16 weken op tekenen en symptomen van ernstige intravasculaire hemolyse, te herkennen aan een verhoogde lactaatdehydrogenase (LDH)-spiegel in combinatie met een plotselinge afname van de grootte van de PNH-kloon of een daling van het hemoglobinegehalte. Let hierbij ook op terugkeer van symptomen zoals vermoeidheid, hemoglobinurie, buikpijn, kortademigheid (dyspneu), ernstige vasculaire voorvallen (waaronder trombose), dysfagie, of erectiestoornis. Indien er na staking van de behandeling tekenen en symptomen van hemolyse optreden, waaronder een verhoogd LDH-gehalte, overweeg dan de behandeling te hervatten.
Staken van behandeling voor aHUS: controleer voortdurend nauwlettend op tekenen en symptomen van trombotische micro-angiopathie (TMA). Monitoring is mogelijk echter niet voldoende om ernstige complicaties als gevolg van TMA te voorspellen of te voorkomen. Indien er na staking van de behandeling met ravulizumab complicaties als gevolg van TMA optreden, dient een hervatting van de behandeling met ravulizumab te worden overwogen, te beginnen met de oplaaddosis en de onderhoudsdosis. TMA-complicaties na het staken van de behandeling vaststellen bij constatering van één van de volgende bevindingen:
- Waarneming van gelijktijdig optreden van ten minste twee van de volgende laboratoriumresultaten:
- een afname van het trombocytenaantal van 25% of meer ten opzichte van baseline of ten opzichte van de piekwaarde voor het trombocytenaantal tijdens de behandeling met ravulizumab;
- een toename van het serumcreatinine van 25% of meer ten opzichte van baseline of ten opzichte van de laagst gemeten waarde tijdens de behandeling met ravulizumab;
- een toename van de LDH-serumspiegel van 25% of meer ten opzichte van baseline of ten opzichte van de laagst gemeten waarde tijdens de behandeling met ravulizumab (de resultaten dienen te worden bevestigd door een tweede meting)
- Eén van de volgende symptomen van TMA: een verandering in de mentale status of insulten of andere extrarenale manifestaties van TMA waaronder cardiovasculaire afwijkingen, pericarditis, gastro-intestinale symptomen/diarree; of trombose.
Staken van behandeling bij gMG of NMSOD: controleer op symptomen van gMG of recidief van NMSOD. Overweeg behandeling te hervatten bij optreden van symptomen.
Bij gMG patiënten die niet reageren op eculizumab, behandeling met ravulizumab ontraden.
Onderzoeksgegevens: Er zijn weinig gegevens over de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen met PNH of aHUS met een lichaamsgewicht < 10 kg; er kan geen doseringsadvies worden gegeven. Er zijn geen gegevens bij kinderen met PNH met lichaamsgewicht < 30 kg, gMG of NMOSD en bij patiënten met gMG met klasse MGFA klasse V. De veiligheid en werkzaamheid zijn niet onderzocht bij patiënten met een leverfunctiestoornis.
Waarschuwingen en voorzorgen
Belimumab is niet onderzocht bij ernstige actieve lupus van het centrale zenuwstelsel, HIV, (een voorgeschiedenis van) hepatitis B of C, hypogammaglobulinemie of IgA-deficiëntie, een belangrijke orgaantransplantatie of een hematopoëtische stamcel-/beenmergtransplantatie in het verleden.
Bij actieve ernstige infectie waaronder ernstige chronische infecties, behandeling niet beginnen en voorzichtig bij patiënten met een verleden van een steeds terugkerende infectie. Belimumab zou de kans op het ontwikkelen van soms fatale infecties kunnen verhogen. Instrueer de patiënt om zich te melden bij symptomen van een infectie. Bij ontstaan van een infectie tijdens de behandeling, eventueel deze onderbreken. Overweeg pneumokokkenvaccinatie voordat behandeling wordt gestart.
Een op B-cellen gerichte therapie bij gelijktijdig gebruik, voorzichtig toepassen. Beschikbare gegevens ondersteunen gelijktijdige toediening van rituximab niet bij patiënten met SLE.
Schat vóór aanvang het risico van depressie en suïcidaal gedrag in; controleer op nieuwe tekenen hiervan tijdens de behandeling. Adviseer de patiënt direct medische hulp te zoeken als een depressie of verergering hiervan ontstaat, suïcidaal gedrag ontstaat of zelfverwonding wordt ervaren.
Overgevoeligheidsreacties kunnen ernstig en fataal zijn; ze treden direct na de toediening op, of enkele dagen erna, meestal bij de eerste twee doses. De patiënt daarom enkele uren onder klinisch toezicht houden, in ieder geval na de eerste subcutane injectie of de eerste twee infusies. Bij een ernstige reactie de toediening onderbreken. De patiënt voorlichten over de mogelijkheid van een allergische reactie op de dag van, of tot enkele dagen na de toediening.
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen: wees voorzichtig bij maligniteiten (in het verleden); immunomodulerende middelen kunnen het risico van een maligniteit doen toenemen.
Controleer op symptomen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zoals cognitieve, neurologische of psychiatrische klachten. Bij vermoeden van PML, de immunosuppressieve behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten. Bij bevestiging van PML, de immunosuppressieve behandeling, waaronder belimumab, staken.
Over de werkzaamheid en veiligheid zijn weinig gegevens bekend bij mensen met een leeftijd ≥ 65 jaar, of bij zwarte patiënten die belimumab subcutaan toegediend krijgen. Er is een gebrek aan gegevens over het gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie. Belimumab is niet onderzocht bij patiënten met een verminderde leverfunctie en bij SLE voor de leeftijd < 5 jaar (i.v.) en < 18 jaar (subcutaan) en bij lupusnefritis voor < 18 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ravulizumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Ravulizumab is een monoklonaal IgG2/4K-antilichaam dat specifiek bindt aan complementeiwit C5. Het remt de splitsing van dit eiwit tot C5a (het pro-inflammatoire anafylatoxine) en C5b (de initiërende subeenheid van het membrane attack complex [MAC of C5b-9]) en voorkomt de vorming van C5b-9. Ravulizumab beschermt de vroege componenten van de complementactivatie die essentieel zijn voor opsonisatie van micro-organismen en voor de klaring van immuuncomplexen.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
Metabolisering | via intracellulaire degradatie tot kleine peptiden en aminozuren via katabole routes. |
T 1/2el | ca. 50 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Humaan IgG1-lambda monoklonaal antilichaam, geproduceerd met recombinant DNA-technologie in een cellijn afkomstig van zoogdieren. Blokkeert specifiek de binding van oplosbaar B-lymfocytenstimulerend eiwit (BLyS, ook wel BAFF en TNFSF13B genoemd) aan de receptoren hiervan op B-cellen. Hierdoor remt belimumab de overleving van B-cellen, waaronder autoreactieve B-cellen, en vermindert het de differentiatie van B-cellen tot plasmacellen die immunoglobuline produceren. Bij SLE zijn de BLyS-niveaus in het plasma verhoogd en gerelateerd aan de ziekteactiviteit.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
F | na s.c.-toediening ca. 74%. |
Metabolisering | door proteolytische enzymen tot kleine peptiden en aminozuren. |
T 1/2el | ca. 19 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ravulizumab hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
belimumab hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk