Samenstelling
Mycobutin Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 150 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Isoniazide drank FNA Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 100 ml
(Mixtura isoniazidi FNA). Bevat o.a. propyleenglycol (9,1 mg/ml) en conserveermiddel methylparahydroxybenzoaat.
Isoniazide injectievloeistof FNA XGVS Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml
Isoniazide tablet Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 200 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De behandeling van een latente tuberculose-infectie (LTBI) en de preventieve behandeling van personen die nauw contact hebben gehad met een open–longtuberculosepatiënt, maar bij wie geen infectie is aangetoond (primaire profylaxe), bestaat uit isoniazide, rifampicine of combinatietherapie. De standaardbehandeling van actieve tuberculose bestaat uit een behandelschema van minimaal 6 maanden met isoniazide, rifampicine, pyrazinamide en ethambutol. Laat ethambutol achterwege als, of zodra bekend is dat het om een goed gevoelige M. tuberculosis gaat. Bij de behandeling van tuberculose heeft rifabutine geen voordelen ten opzichte van rifampicine. Alleen bij multiresistentie komt rifabutine eventueel in aanmerking. Bij resistentie tegen rifampicine heeft rifabutine in 30–40% van de gevallen nog effect. Starten van rifabutine is voorbehouden aan een tuberculosedeskundige.
Bij de behandeling van Mycobacterium avium complex-infecties is combinatietherapie geïndiceerd. Met de combinatie rifabutine, ethambutol en claritromycine zijn redelijke resultaten bereikt. Overigens lijkt primaire profylaxe superieur te zijn (o.a. met betrekking tot overleving) in vergelijking met de strategie van vroege detectie gevolgd door behandeling.
Bij het voorschrijven van dit geneesmiddel dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.
Advies
De behandeling van een latente tuberculose-infectie (LTBI) en de preventieve behandeling van personen die nauw contact hebben gehad met een open–longtuberculosepatiënt, maar bij wie geen infectie is aangetoond (primaire profylaxe), bestaat uit isoniazide, rifampicine of combinatietherapie. De standaardbehandeling van actieve tuberculose bestaat uit een behandelschema van minimaal 6 maanden met isoniazide, rifampicine, pyrazinamide en ethambutol. Laat ethambutol achterwege als, of zodra bekend is dat het om een goed gevoelige M. tuberculosis gaat.
Indicaties
In combinatie met andere geneesmiddelen voor de behandeling van:
- symptomatische gedissemineerde Mycobacterium avium-infecties bij AIDS-patiënten;
- Mycobacterium avium gerelateerde longinfecties in HIV-negatieve patiënten;
- longtuberculose veroorzaakt door Mycobacterium tuberculosis.
Profylaxe van:
- Mycobacterium avium-infecties bij AIDS-patiënten, in combinatie met andere geneesmiddelen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Behandeling van:
- actieve tuberculose, in combinatie met andere tuberculosemiddelen;
- een latente tuberculose-infectie (LTBI).
Profylaxe van tuberculose als monotherapie in de volgende situaties:
- er is veel kans op infectie aanwezig, maar een dergelijke infectie is (nog) niet aantoonbaar;
- besmetting heeft aantoonbaar plaatsgevonden maar manifeste ziektesymptomen zijn nog niet aanwezig;
- inadequate medicamenteuze behandeling van tuberculose in de voorgeschiedenis;
- toevallig gevonden longafwijkingen en positieve tuberculinereactie die wijzen op een vroeger doorgemaakte tuberculose.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Rifabutine in combinatie met andere middelen toedienen.
Let op: Sommige doseringen bij kinderen kunnen met de beschikbare sterkte niet goed opgevolgd worden.
M. avium-infecties bij AIDS-patiënten
Volwassenen (≥ 18 jaar)
300 mg 1×/dag; meestal wordt doorbehandelen geadviseerd (= secundaire profylaxe). Bij combinatie met claritromycine en ethambutol wordt in de praktijk eveneens 300 mg rifabutine geadviseerd (volgens het SWAB-advies Mycobacterium avium - gedissemineerd).
Kinderen vanaf 1 maand tot 18 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK is er weinig literatuur over het gebruik van rifabutine als behandeling van MAC-infecties (link naar NKFK).
Een Amerikaanse richtlijn (2013) geeft op p. 264 het volgende advies: 10-20 mg/kg/dag in 1 dosis, max. 300 mg/dag. In combinatie met HIV-proteaseremmers en NNRTI's kan i.v.m. interacties dosisverlaging nodig zijn.
Primaire of secundaire profylaxe van M. avium-infecties bij AIDS-patiënten
Volwassenen (≥ 18 jaar)
Volgens de richtlijn 'Prevention and Treatment of Opportunistic Infections in HIV-infected Adults and Adolescents' (2013): 300 mg 1×/dag (zie hiervoor vanaf p. 98). Start primaire profylaxe bij een CD4-aantal < 50 cellen/microl. Beëindig de primaire profylaxe wanneer het CD4-aantal > 100 cellen/microl is gedurende ≥ 3 maanden, bij een stabiele respons op cART. Bij daling van de CD4-cellen < 50 cellen/microl de primaire profylaxe opnieuw instellen. Secundaire profylaxe kan worden beëindigd bij weinig kans op terugkeer van de MAC-infectie: bij een effectieve behandeling van MAC gedurende ≥ 12 maanden, én geen aanwezigheid van symptomen van MAC, én een CD4-aantal > 100 cellen/microl gedurende > 6 maanden in respons op cART. Bij daling van de CD4-cellen < 100 cellen/microl de secundaire profylaxe opnieuw instellen.
Kinderen
Volgens het Kinderformularium van het NKFK is er weinig literatuur over het gebruik van rifabutine als profylaxe van MAC-infecties (link naar NKFK).
Een Amerikaanse richtlijn (2013) geeft op p. 263 het volgende advies voor kinderen > 5 jaar: primaire profylaxe: oraal 300 mg 1×/dag met voedsel; secundaire profylaxe (chronische suppressie) 5 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 1 dosis met voedsel, max. 300 mg/dag. In combinatie met HIV-proteaseremmers en NNRTI's kan i.v.m. interacties dosisverlaging nodig zijn.
M. avium gerelateerde longinfecties bij HIV-negatieve patiënten
Volwassenen (≥ 18 jaar)
Initiële behandeling van nodulaire longafwijkingen of bronchiëctasieën; 150–300 mg 3×/week, in combinatie met andere geneesmiddelen. De initiële behandeling van fibroserende holtevorming: 150–300 mg 1×/dag, in combinatie met andere geneesmiddelen. De behandelduur is ten minste 12 maanden.
Longtuberculose
Volwassenen
150 mg 1×/dag gedurende 6–9 maanden òf gedurende ten minste 6 maanden nadat een negatieve kweek is verkregen. Deze dosis verhogen tot 300 mg 1×/dag bij immuundeficiënte patiënten (o.a. bij HIV-infectie) of bij eerdere behandeling met tuberculosemiddelen.
Kinderen van 1 maand tot 18 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK is er weinig literatuur over het gebruik van rifabutine als behandeling van tbc bij een HIV-infectie (link naar NKFK).
Een Amerikaanse richtlijn (2013) geeft op p. 286 het volgende advies: 10–20 mg/kg/dag in 1 dosis, voor zover dit mogelijk is met de beschikbare sterkte van de capsule. Max. 300 mg/dag. In combinatie met HIV-proteaseremmers en NNRTI's kan i.v.m. interacties dosisverlaging nodig zijn.
Gelijktijdig gebruik met andere geneesmiddelen
-
Volwassenen
- Bij gebruik van HIV-proteaseremmers: 150 mg 1×/dag. In geval van gebruik van de proteaseremmer ritonavir (incl. schema's/combinaties als fosamprenavir+ritonavir en lopinavir/ritonavir): verlaag de dosis rifabutine naar 150 mg om de dag óf 3×/week.
- Bij gebruik van efavirenz: verhoog de dosis rifabutine naar 450 of 600 mg 1×/dag.
- Kinderen: Gegevens m.b.t. dosisaanpassing ontbreken.
Ouderen: Geen dosisaanpassing nodig indien er sprake is van normale lever- en nierfunctie.
Verminderde nierfunctie: Volgens de fabrikant (Kinderformularium conform): bij een creatinineklaring < 30 ml/min de dosis met 50% verlagen. Bij een creatinineklaring ≥ 30 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. Volgens het Kinderformularium van het NKFK is bij een creatinineklaring < 10 ml/min geen algemeen advies te geven.
Verminderde leverfunctie: Verlaag bij een ernstige leverinsufficiëntie de dosering met 50%. Bepaling van de rifabutine-plasmawaarde kan van belang zijn voor optimalisering van de dosis. Lichte leveraandoeningen vergen geen dosisaanpassing.
Doseringen
Behandeling van tuberculose (volgens Handboek Tuberculose 2019, KNCV Tuberculosefonds)
Volwassenen en kinderen > 25 kg lichaamsgewicht
Intensieve fase: 5 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag (max. 300 mg per dag). Behandelduur: gedurende 2 maanden, gevolgd door de continueringsfase. De standaardbehandeling is in combinatie met rifampicine, pyrazinamide en ethambutol.
Continueringsfase: 5 mg/kg lichaamsgewicht (max. 300 mg per dag). Bij de standaardbehandeling in combinatie met rifampicine. Bij intermitterende behandeling: (altijd onder 'directly observed treatment') is een dosering van 15 mg/kg driemaal per week (max. 900 mg per dag) mogelijk. Behandelduur: gedurende ten minste 4 maanden; voorafgegaan door ca. 2 maanden continue therapie met 5 mg/kg per dag. Bij een blijvend positieve sputumkweek ná twee maanden behandeling bij holtevorming bij het begín van de behandeling wordt de continueringsfase verlengd tot 7 maanden (totale behandeling is dan 2+7 maanden). Overweeg in geval van meningitis tuberculosa ook om de behandeling tot 9 maanden te verlengen. In geval van meningitis tuberculosa is, net als bij pericarditis tuberculosa, het advies corticosteroïden toe te voegen. (Bron: Handboek Tuberculose, vanaf p. 42).
Kinderen ≤ 25 kg lichaamsgewicht
10 (met een range van 7–15) mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag (max. 300 mg per dag). De basisprincipes van de behandeling zijn hetzelfde als bij volwassenen, met uitzondering van meningitis tuberculosa en osteoarticulaire tuberculose waarvoor 9–12 maanden behandeling geadviseerd wordt. (Bron: Handboek Tuberculose, vanaf p. 44).
Tuberculeuze meningitis
Volgens de fabrikant: 10-30 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2-3 doses (continue behandeling). Behandelduur: Volgens het Handboek Tuberculose 2019 (KNCV Tuberculosefonds): in geval van meningitis tuberculosa wordt de continueringsfase verlengd tot 7 maanden (de totale behandeling is dan 2+7 maanden). Het advies is om ook corticosteroïden toe te voegen. (Handboek p. 42).
Behandeling van een latente tuberculose-infectie (LTBI)
Volwassenen
De doseringen zijn hetzelfde als bij actieve tuberculose (zie boven).
Volgens het Handboek Tuberculose 2019 (KNCV Tuberculosefonds, vanaf p. 57): De behandeling is gericht op enerzijds het voorkomen van actieve tuberculose bij de patiënt, anderzijds het voorkomen dat de persoon met LBTI een besmettelijke bron wordt en zo tuberculose verspreidt. Behandelduur: De standaardrichtlijn is 6 maanden isoniazide óf 3 maanden isoniazide én rifampicine. Bij bewezen resistentie voor isoniazide bij de geïnfecteerde contact(en), maar gevoeligheid voor rifampicine: 4 mnd. rifampicine. Bij ernstig gestoorde cellulaire immuniteit: vóór (of tijdens) anti-TNF-α therapie, óf bij een co-infectie met HIV met name bij een laag CD4-aantal óf bij toepassing van immunosuppressieve medicatie vanwege orgaantransplantatie; in dit geval wordt geadviseerd 9 mnd. te behandelen. Deze behandelduur ook toepassen als sprake is van fibrotische afwijkingen op de thoraxfoto passend bij oude, nooit behandelde, tuberculose; óf 4 maanden in combinatie met rifampicine.
Kinderen
In de WHO richtlijn wordt voor kinderen met een LBTI 10 mg/kg lichaamsgewicht geadviseerd. De Commisie voor Praktische Tuberculosebestrijding heeft de door de WHO aanbevolen behandelregimes voor LBTI ook in Nederland doorgevoerd (2016); het betreft in het geval van monotherapie met isoniazide een behandelduur van 6 mnd. óf in combinatie met rifampicine gedurende 3 mnd. Volgens het Handboek Tuberculose op p. 57: de doseringen isoniazide en rifampicine zijn hetzelfde als bij actieve tuberculose. De keuze van geneesmiddelen en duur van een LTBI-behandeling is bij kinderen gelijk aan die bij volwassenen. De dosering isoniazide voor kinderen < 25 kg is 10 mg/kg lichaamsgewicht.
Primaire profylaxe
Volwassenen en kinderen ≥ 5 jaar mét een verminderde weerstand
Volgens het Handboek Tuberculose 2019 (KNCV Tuberculosefonds): In geval van verminderde weerstand (bv. HIV-infectie (met een laag CD4-aantal), TNF-α blokkerende of gebruik van immunosuppressieve geneesmiddelen) én als een TBC-infectie (nog) niet betrouwbaar is/kan worden aangetoond én na nauw contact met een sputum ZN-positieve patiënt: een volledige preventieve behandeling toepassen. Behandelduur 9 maanden, óf indien isoniazide wordt gecombineerd met rifampicine; 4 maanden.
Kinderen vanaf 6 mnd. tot 5 jaar
Volgens het Handboek Tuberculose 2019 (KNCV Tuberculosefonds): Start zodra bekend is dat er nauw contact is geweest met een patiënt met 'open tuberculose', ook al is de tuberculinehuidtest (nog) negatief en onafhankelijk van of het kind met BCG is gevaccineerd. Behandelduur: De primaire profylaxe kan gestaakt indien er na 2 maanden, bij de tweede ronde van het contactonderzoek, geen aanwijzingen zijn voor een LTBI. (Handboek p. 58).
Zuigelingen tot 6 mnd.
De sensitiviteit van testen voor het aantonen van een LTBI is lager; er kan besloten worden een volledige preventie behandeling te geven (meestal 4 maanden isoniazide en rifampicine). ( Handboek Tuberculose p. 69).
Verminderde nierfunctie: isoniazide wordt verwijderd door hemodialyse en peritoneale dialyse; daarom toedienen onmiddellijk ná dialyse. Bij nierfunctiestoornissen zonder dialyse is geen dosisaanpassing nodig, controleer wel op bijwerkingen.
Verminderde leverfunctie: voorzichtig doseren op geleide van de plasmaspiegel.
Toediening
- Drank of tablet: deze ten minste 1 uur vóór of 2 uur ná de maaltijd innemen. Bij maagklachten eventueel tijdens de maaltijd innemen. De tabletten kunnen verdeeld worden in gelijke doses.
- Intraveneuze injectievloeistof: toedienen als een langzame i.v. injectie (3–5 min) of als i.v. infusie opgelost in natriumchloride-oplossing 0,9% (in 15 min).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): leukopenie. Huidverkleuring.
Vaak (1-10%): misselijkheid. Anemie. Huiduitslag. Spierpijn Koorts.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid, bronchospasme. Braken. Uveïtis, afzettingen op de cornea (klein, bijna doorzichtig en asymptomatisch). Gewrichtspijn. Geelzucht, stijging van leverenzymwaarden. Agranulocytose, lymfopenie, granulocytopenie, neutropenie, trombocytopenie, eosinofilie.
Verder zijn gemeld: hoofdpijn. Diarree, dyspepsie, flatulentie. Dysgeusie. Myositis. Verkleuring van urine, sputum en traanvocht. Bij andere rifamycinen is colitis door Clostridioides difficile gemeld, mogelijk kan dit ook bij gebruik van rifabutine optreden.
Bijwerkingen
Soms (0,1–1%): hepatitis (soms fataal), in het bijzonder bij al bestaande leverafwijkingen, ouderen, kleine kinderen, alcoholgebruikers en bij gecombineerde therapie met rifampicine.
Zelden: (0,01–0,1%): toxische epidermale necrolyse, geneesmiddelexantheem met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom).
Verder zijn gemeld: verhoogde serumtransaminasewaarden, geelzucht, bilirubinemie. LE-achtig syndroom. Gynaecomastie. Hyperglykemie.
Neurotoxische reacties: perifere neuropathie, pyridoxinedeficiëntie (pyridoxineprofylaxe; zie Waarschuwingen en voorzorgen), optische neuritis, convulsies, psychische veranderingen (incl. psychotische reacties, vooral bij een voorgeschiedenis hiervan), spiertrekkingen, duizeligheid, hoofdpijn, ataxie, stupor en toxische encefalopathie.
Voorts: overige overgevoeligheidsreacties zoals koorts, andere huidreacties (bv. erythema multiforme, purpura, exfoliatieve dermatitis, Stevens-Johnson-syndroom), vasculitis, lymfadenopathie. Hypotensie. Optische atrofie. Hematologische reacties zoals agranulocytose, eosinofilie, trombocytopenie, (hemolytische, sideroblastische of aplastische) anemie. Maag-darmstoornissen (misselijkheid, braken, droge mond, epigastrisch ongemak). Pancreatitis. Metabole acidose. Pellagra (nicotinezuur (vitamine B3)-deficiëntie). Alopecia. Reumatische symptomen, paresthesie, spierzwakte.
Interacties
Rifabutine is een inductor van CYP3A(4). Houd daarom rekening met een verminderde werking van geneesmiddelen met een geringe therapeutische breedte zoals orale anticonceptiva, sommige orale anticoagulantia (de vitamine K-antagonisten en de DOAC's apixaban en rivaroxaban), corticosteroïden, orale bloedglucoseverlagende middelen, kinidine, fenytoïne, ciclosporine, tacrolimus en dapson. De blootstelling aan itraconazol, posaconazol en voriconazol kan significant afnemen; gebruik itraconazol niet binnen 2 weken na staken van rifabutine en vermijd de combinatie met posaconazol of voriconazol. Als de combinatie met voriconazol toch gewenst is, pas dan de dosering voriconazol aan (zie voriconazol) en controleer daarnaast zorgvuldig op bijwerkingen van rifabutine, met name bloedbeeldafwijkingen en uveïtis.
Claritromycine en andere systemisch toegediende macroliden en andere krachtige CYP3A4-remmers verhogen de blootstelling aan rifabutine. Het risico van het optreden van uveïtis kan mogelijk worden vergroot door gelijktijdige toediening van claritromycine (of andere macroliden), HIV-proteaseremmers (zoals ritonavir), itraconazol en/of fluconazol (en verwante stoffen); controleer als een dergelijke combinatie onvermijdelijk is, op uveïtis.
Gelijktijdig gebruik van efavirenz verlaagt de plasmaspiegel van rifabutine; de dosering aanpassen, zie rubriek Doseringen.
Bij gelijktijdig gebruik van antacida rifabutine 3 uur vóór inname van de antacida toedienen.
Gelijktijdig gebruik van isoniazide kan de frequentie en ernst van hematologische reacties verhogen.
Interacties
Rifampicine, halothaan, alcohol en ook aminosalicylzuur vermeerderen de kans op hepatotoxische reacties.
Gelijktijdige toediening met corticosteroïden kan de plasmaspiegels van isoniazide verlagen door verhoging van de metabole of renale klaring; aanpassing van de isoniazide-dosering kan nodig zijn.
Isoniazide kan de plasmaspiegel van carbamazepine verhogen tot soms toxische waarden; bij gelijktijdig gebruik de plasmaspiegel van carbamazepine controleren en letten op eerste tekenen van carbamazepine-intoxicatie zoals hoofdpijn, ataxie, slaperigheid, verwardheid, wazig zien en braken. Ook de plasmaspiegel van fenytoïne kan stijgen; dit lijkt vooral van belang bij langzame acetyleerders. Omdat rifampicine (vaak gebruikt in combinatietherapie) de fenytoïneplasmaspiegel juist kan verlagen, is het effect bij gelijktijdige toediening van fenytoïne moeilijk in te schatten. Isoniazide verhoogt daarnaast ook de plasmaspiegel van theofylline, aanpassing van de theofyllinedosering kan nodig zijn.
Isoniazide heeft lichte tot matige MAO-remmende eigenschappen. Wees voorzichtig met het combineren met serotonerge geneesmiddelen (zoals serotonineheropname-remmers; bv. SSRI's en SNRI's) en controleer bij combinatie op tekenen van het serotoninesyndroom. Voedsel met een hoog gehalte aan tyramine of histamine vermijden; door remming van monoamine-oxydase en histaminase kan voedsel dat tyramine (kaas, rode wijn) of histamine (bv. tonijn) bevat leiden tot hypertensie, tachycardie, hartkloppingen, hoofdpijn, overmatig blozen en misselijkheid.
Combinatie met disulfiram kan leiden tot coördinatiestoornissen en psychotische verschijnselen; de combinatie vermijden.
De centrale bijwerkingen van diazepam kunnen toenemen.
Aluminiumbevattende preparaten (bv. antacida) kunnen de absorptie van isoniazide verminderen; neem isoniazide één uur eerder in dan het aluminiumbevattende preparaat.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens. Een nadelig effect kan niet worden uitgesloten.
Advies: Gebruik is gecontra–indiceerd.
Zwangerschap
Isoniazide passeert de placenta. Bij de geboorte is de serumconcentratie van isoniazide in de navelstreng tussen 0–66% van die in het maternale serum.
Teratogenese: Ruime ervaring bij de mens wijst niet op meer kans op aangeboren afwijkingen.
Farmacologisch effect: Tijdens de zwangerschap en post partum is er iets meer kans op hepatotoxiciteit bij de zwangere (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Advies: Niet behandelen van tuberculose tijdens de zwangerschap is schadelijker voor moeder en kind (o.a. vroeggeboorte en laag geboortegewicht) dan wel behandelen. Isoniazide kan tijdens de zwangerschap worden gebruikt. Vanwege meer kans op neuropathie bij de zwangere tevens pyridoxine (vitamine B6) geven: 20 mg 1×/dag. Bij afwezigheid van tekenen van een actieve tuberculose de profylactische toepassing van isoniazide zo mogelijk uitstellen tot na de zwangerschap.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect op de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Gebruik is gecontra–indiceerd.
Lactatie
Isoniazide gaat in relatief grote hoeveelheden over in de moedermelk (concentratie gelijk aan maternaal plasma), maar er zijn nooit nadelige effecten bij de zuigeling gemeld.
Advies: Kan worden gebruikt. Wees echter toch alert op mogelijke levertoxiciteit bij de zuigeling. Volgens behandelrichtlijn NVALT: vanwege meer kans op neuropathie bij vrouwen die borstvoeding geven, tevens pyridoxine (vitamine B6) geven: gebruikelijk is 10-20 mg 1×/dag. Borstvoeding door vrouwen met een co-infectie met HIV wordt wél ontraden; dit om het overdragen van HIV te voorkómen.
Contra-indicaties
- Geelzucht;
- Overgevoeligheid voor rifamycinen.
Zie voor meer contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Contra-indicaties
- acute leverziekte (zoals virale hepatitiden, symptomatische hepatitis);
- ernstige isoniazide-geassocieerde leverschade, óf (andere) ernstige isoniazide-geassocieerde bijwerkingen in de voorgeschiedenis, zoals koorts, rillingen en reumatische symptomen.
Waarschuwingen en voorzorgen
In geval van resistentie-ontwikkeling van M. tuberculosis voor rifabutine, rekening houden met een mogelijke (snel ontwikkelende) kruisresistentie voor rifampicine.
Controleer tijdens de behandeling regelmatig de aantallen leukocyten, trombocyten en de leverenzymen. Bij blijvende significante afwijkingen overwegen de behandeling tijdelijk te staken.
Bij optreden van uveïtis is verwijzing naar een oogarts aangewezen. Het risico van het optreden is verhoogd bij gelijktijdig gebruik van bepaalde andere geneesmiddelen, zie rubriek Interacties.
Urine, zweet, speeksel, traanvocht, sputum en moedermelk kunnen oranje-rood verkleuren. Kleding en contactlenzen (m.n. zachte) kunnen blijvend oranje-rood verkleuren.
Over het gebruik bij kinderen zijn weinig gegevens bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij:
- epilepsie of andere neurologische aandoeningen;
- alcoholisten;
- AIDS-patiënten;
- ernstig gestoorde nierfunctie;
- diabetes mellitus;
- chronische leverziekte (o.a. hepatitis);
- G6PD-deficiëntie (vanwege kans op hemolyse).
Leverfunctie: controleer op symptomen van hepatitis (misselijkheid, braken, zwakte, geelzucht, donkere urine, koorts, huiduitslag en paresthesieën). Serumtransaminasespiegels (ASAT, ALAT) en bilirubine bepalen bij het begin van de therapie. Regelmatige controle van deze spiegels tijdens de behandeling wordt aanbevolen. Tijdens de zwangerschap de eerste 8 weken iedere 2 weken controleren, daarna maandelijks. De toediening staken bij het optreden van overgevoeligheidsreacties en bij ernstige of progressieve leverfunctiestoornissen (ASAT en/of ALAT > 5× ULN of bij > 3× ULN én klachten; alle tuberculosemiddelen tijdelijk staken). De transaminasen normaliseren (bij hepatitis geïnduceerd door isoniazide en/of rifampicine) meestal 10–14 dagen na het staken van de therapie. De potentieel hepatotoxische middelen één voor één hervatten wanneer de enzymwaarden gedaald zijn tot < 2× ULN. Overleg met een tuberculose-deskundige is meestal gewenst bij onbekendheid met het onderbreken/herstarten van tuberculosemiddelen; en ook bij rifampicine monoresistentie. Patiënten met chronisch leverlijden of ernstige nierfunctiestoornissen hebben meer kans op bijwerkingen.
Pyridoxineprofylaxe (vitamine B6 20 mg per dag) toepassen bij volwassenen met een dosering > 5 mg/kg per dag, bij langzame acetyleerders, bij nierfunctiestoornissen, diabetes mellitus, bij ouderen, HIV-geïnfecteerden, alcoholisten en ondervoede kinderen.
De hulpstof propyleenglycol, in de drank, kan bij langdurig gebruik en/of gebruik van hoge doses, ernstige bijwerkingen geven, vooral bij een verlaagd metabolisme ervan, zoals bij jonge kinderen. Er gelden doseringslimieten; zie de informatie van de EMA: Questions and answers on propylene glycol.
Overdosering
Symptomen
Naast beschreven bijwerkingen kunnen toenemende lethargie en bewusteloosheid (bij ernstige aantasting van de lever) optreden. Enkele uren na ernstige intoxicatie icterus en leververgroting.
Therapie
Hemodialyse bij sterke achteruitgang van de leverfunctie > 24 uur durend.
Neem voor meer informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met rifabutine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Bij intoxicatie is opname in een ziekenhuis geïndiceerd. Na inname van 2–3 g treden toxische verschijnselen op. Inname van 10–15 g door een volwassene is levensbedreigend.
Symptomen
Pupilverwijding, optische hallucinaties, perifere neuropathie, convulsies, coma, ernstige metabole acidose, acetonurie, hyperglykemie.
Therapie
Zo spoedig mogelijk pyridoxine i.v. toedienen in een hoeveelheid die in grammen equivalent is aan de hoeveelheid ingenomen isoniazide. De toedieningssnelheid is 500 mg/min. Bij een onbekende dosis is de pyridoxinedosering bij volwassenen 5 gram; bij kinderen 70 mg/kg (max. 5 gram). Bij aanhoudende convulsies of het optreden van coma pyridoxine elke 5–20 minuten herhalen tot de convulsies uitblijven. De pyridoxinetoediening kan een isoniazide-geïnduceerd coma tegengaan. Bij convulsies en/of bij sterke achteruitgang van de leverfunctie die langer dan 24 uur duurt, ook hemodialyse toepassen, omdat indien niet toegepast de metabolisering van isoniazide sterk afneemt en de T1/2 aanzienlijk kan worden verlengd. Het gebruik van fenytoïne bij convulsies vermijden, o.a. vanwege CYP2C9-remming door isoniazide.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling op toxicologie.org de monografie isoniazide.
Eigenschappen
Rifabutine is een semisynthetisch rifamycinederivaat. Het werkt bactericide door het blokkeren van het DNA-afhankelijke RNA-polymerase bij gevoelige bacteriën.
Doorgaans gevoelig zijn:
- Mycobacteriën: Mycobacterium tuberculosis, niet-tuberculeuze (atypische) mycobacteriën, waaronder Mycobacterium avium-intracellulare (MAC);
- sommige Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën (spectrum vergelijkbaar met dat van rifampicine).
Kinetische gegevens
Resorptie | snel. |
F | laag (12–20%) met grote interindividuele variatie. |
T max | 2–4 uur. |
V d | ca. 9,3 l/kg. |
Overig | de intracellulaire penetratie is hoog. Rifabutine penetreert goed in verschillende weefsels en organen, in het bijzonder goed in de longen, echter niet in de hersenen. |
Eiwitbinding | 85–95%. |
Metabolisering | in de lever tot o.a. de 25-O-deacetylmetaboliet (ongeveer even actief als rifabutine) en 31-OH-rifabutine (potentie ca. 10% van die van rifabutine). Rifabutine wordt niet omgezet door CYP-450; de actieve deacetylmetaboliet wordt wel via CYP3A4 verder omgezet tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | met de urine, ca. 55% vnl. als metabolieten, ca. 30% met de feces, vnl. als metabolieten. |
T 1/2el | 35–40 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Isoniazide is een tuberculostaticum, in hoge doseringen werkt het bactericide. Het werkingsmechanisme is niet geheel bekend, een van de belangrijkste effecten lijkt de remming van de mycolzuursynthese in de celwand van de bacterie. Isoniazide is alleen werkzaam bij delende cellen.
Het werkingsspectrum is smal en omvat alleen mycobacteriën (zowel intra- als extracellulair). Bij monotherapie ontstaat gemakkelijk selectie van resistente mutanten, daarom wordt isoniazide bij de behandeling gecombineerd met andere tuberculostatica. Atypische mycobacteriën zijn doorgaans resistent.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
T max | 1–2 uur. |
Overig | isoniazide dringt goed door in lichaamsvochten, weefsels en lichaamsholtes, óók in de liquor cerebrospinalis (ca. 90% van de plasmaconcentratie). |
Metabolisering | in grote mate; in de lever middels acetylering (de snelheid hiervan, het acetyleringsvermogen, is genetisch bepaald) en hydrolyse tot inactieve metabolieten. |
Overig | ca. 50% van de Kaukasische bevolking en Amerikanen van Afrikaanse afkomst zijn langzame acetyleerders (van isoniazide). De meerderheid van de inwoners van Groenland en Arctisch Noord-Amerika en Aziaten met Mongoolse etniciteit, zoals Japanners, Chinezen en Vietnamezen, zijn snelle acetyleerders. |
Eliminatie | met de urine, vnl. als metabolieten (bij kinderen sneller). Hemodialyse en peritoneale dialyse verwijderen isoniazide. |
T 1/2el | ½–1½ uur (snelle acetyleerders), 2–4 uur (langzame acetyleerders). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
rifabutine hoort bij de groep rifamycine-groep.
rifabutine hoort bij de groep tuberculosemiddelen.
Groepsinformatie
isoniazide hoort bij de groep tuberculosemiddelen.