Samenstelling
Rifadin Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 150 mg, 300 mg
- Toedieningsvorm
- Poeder voor infusievloeistof
- Sterkte
- 600 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 10 ml
- Toedieningsvorm
- Suspensie
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 120 ml
Rifampicine Pharmachemie bv
- Toedieningsvorm
- Capsule
- Sterkte
- 150 mg, 300 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rifinah Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Dragee '300/150'
Bevat per dragee: rifampicine 300 mg, isoniazide 150 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De behandeling van een latente tuberculose-infectie (LTBI) en de preventieve behandeling van personen die nauw contact hebben gehad met een open–longtuberculosepatiënt, maar bij wie geen infectie is aangetoond (primaire profylaxe), bestaat uit isoniazide, rifampicine of combinatietherapie. De standaardbehandeling van actieve tuberculose bestaat uit een behandelschema van minimaal 6 maanden met isoniazide, rifampicine, pyrazinamide en ethambutol. Laat ethambutol achterwege als, of zodra bekend is dat het om een goed gevoelige M. tuberculosis gaat. Bij de behandeling van tuberculose heeft rifabutine geen voordelen ten opzichte van rifampicine. Alleen bij multiresistentie komt rifabutine eventueel in aanmerking. Bij resistentie tegen rifampicine heeft rifabutine in 30–40% van de gevallen nog effect. Het starten van rifabutine is voorbehouden aan een tuberculosedeskundige.
Lepra: De combinatie dapson, clofazimine en rifampicine wordt gezien als eerstekeusbehandeling van multibacillaire lepra. Bij paucibacillaire lepra wordt de combinatie dapson en rifampicine aanbevolen.
Bij het voorschrijven van dit geneesmiddel dient volgens de Regeling Geneesmiddelenwet de reden van voorschrijven op het recept te worden vermeld.
Advies
De behandeling van een latente tuberculose-infectie (LTBI) en de preventieve behandeling van mensen die nauw contact hebben gehad met een open–longtuberculosepatiënt, maar bij wie geen infectie is aangetoond (primaire profylaxe), bestaat uit isoniazide, rifampicine of combinatietherapie (bv. met dit preparaat). De standaardbehandeling van actieve tuberculose bestaat uit een behandelschema van minimaal 6 maanden met isoniazide, rifampicine, pyrazinamide en ethambutol. Laat ethambutol achterwege als, of zodra bekend is dat het om goed gevoelige M. tuberculosis gaat.
Indicaties
Behandeling van:
- alle vormen van tuberculose (pulmonaal en extrapulmonaal), in combinatie met andere tuberculosemiddelen;
- alle vormen van lepra (zowel paucibacillair als multibacillair), in combinatie met andere antileprotica;
- brucellose, in combinatie met andere antibiotica;
- in uitzonderingsgevallen bij andere acute infecties, veroorzaakt door voor rifampicine gevoelige micro-organismen, in combinatie met andere antibiotica én alléén voor een kortdurende behandeling.
Profylaxe van:
- meningokokkenmeningitis bij contacten van een meningitispatiënt en ter eliminatie van meningokokken uit de nasofarynx van asymptomatische dragers. Rifampicine is niet geïndiceerd voor manifeste meningokokkenmeningitis.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Alle vormen van tuberculose, veroorzaakt door mycobacteriën die gevoelig zijn voor rifampicine en isoniazide.
Gerelateerde informatie
Doseringen
De orale en intraveneuze dosis zijn gelijk bij rifampicine.
Geef rifampicine bij normale gevoeligheid van Mycobacterium tuberculosis in combinatie met isoniazide, pyrazinamide en zonodig ethambutol tijdens de eerste fase van de behandeling. Dat is de fase waarin de tuberkelbacillen worden gedood en de symptomen en de besmettelijkheid van de patiënt verdwijnen. Combineer met isoniazide tijdens de vervolgfase. Naast een schema met dagelijkse doses zijn er schema's met intermitterende doses beschikbaar, zie de richtlijn Behandeling tuberculose (2021) van de Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding op rivm.nl.
Behandeling van tuberculose
Volwassenen
Altijd in combinatie met andere tuberculosemiddelen: 10 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag. Dit is bij een lichaamsgewicht ≥ 50 kg: 600 mg 1×/dag en bij < 50 kg: 450 mg 1×/dag. Bij normaal gevoelige Mycobacterium tuberculosis in combinatie met isoniazide (5 mg/kg lichaamsgewicht per dag, max. 300 mg/dag), pyrazinamide (25–30 mg/kg per dag, max. 2 g/dag) en zonodig ethambutol (15–20 mg/kg per dag, max. 1,6 g/dag), gedurende 2 maanden, daarna in combinatie met alleen isoniazide gedurende 4 maanden. De behandeling kan (volgens de fabrikant) 6–9 maanden duren, of ten minste 6 maanden na omslag van het specimen (=negatieve kweek).
Kinderen 1–17 jaar
10–20 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag, max. 600 mg 1×/dag, en altijd in combinatie met andere tuberculosemiddelen. De behandeling kan (volgens de fabrikant) 6–9 maanden duren, of ten minste 6 maanden na omslag van het specimen (=negatieve kweek).
Kinderen < 1 jaar
10 mg/kg lichaamsgewicht 1×/dag, en altijd in combinatie met andere tuberculosemiddelen.
Behandeling van lepra
Volwassenen
Altijd in combinatie met andere antileprotica: Volgens de WHO-behandelrichtlijn: bij paucibacillaire lepra: rifampicine 600 mg 1×/maand (onder supervisie) in combinatie met dapson 100 mg 1×/dag. Behandelduur: 6 maanden, bij onregelmatig gebruik binnen een periode van maximaal 9 maanden (als er logistieke redenen zijn om het niet 6 maanden te doen). Bij multibacillaire lepra: rifampicine 600 mg en clofazimine 300 mg 1×/maand (beide onder supervisie), in combinatie met dapson 100 mg 1×/dag en clofazimine 50 mg 1×/dag. Behandelduur: 12 maanden, bij onregelmatig gebruik binnen een periode van maximaal 18 maanden (als er logistieke redenen zijn om het niet 12 maanden te doen). Clofazimine is geregistreerd, maar wordt in Nederland niet meer regulier geleverd. Bron van deze voorschriften: LCI-richtlijn Lepra (update 2022) onder de rubriek Behandeling.
Kinderen 10–14 jaar
Altijd in combinatie met andere antileprotica: Volgens de WHO-richtlijn: Paucibacillair: rifampicine 450 mg 1×/maand in combinatie met dapson (50 mg 1×/dag), gedurende 6 maanden. Multibacillair: rifampicine 450 mg 1×/maand in combinatie met dapson (50 mg 1×/dag) en clofazimine (50 mg om de dag + 150 mg 1×/maand), gedurende 12 maanden. Clofazimine is geregistreerd, maar wordt in Nederland niet meer regulier geleverd.
Kinderen < 10 jaar
10 mg/kg lichaamsgewicht 1×/maand, altijd in combinatie met andere antileprotica.
Behandeling van brucellose
Volwassenen
Altijd in combinatie met een tetracyclinederivaat: 1×/dag rifampicine 900 mg 's ochtends, in combinatie met bv. 1×/dag doxycycline 200 mg bij de avondmaaltijd; gedurende ca. 45 dagen.
Behandeling van andere infecties
Volwassenen
Altijd in combinatie met andere antibiotica: bij een lichaamsgewicht ≥ 50 kg: 600 mg 1×/dag en bij < 50 kg: 450 mg 1×/dag. In ernstige gevallen de dosis verdubbelen en deze hoeveelheid in 2 giften per dag toedienen.
Kinderen (algemeen)
10–20 mg/kg lichaamsgewicht per dag, altijd in combinatie met andere antibiotica.
Kinderen van 1 maand tot 18 jaar
Oraal, intraveneus: Volgens het Kinderformularium van het NKFK ( rifampicine) 20 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses, max. 1,2 g/dag.
Kinderen van 1 week tot 1 maand
Intraveneus: Volgens het Kinderformularium van het NKFK ( rifampicine): als er géén sprake is van hyperbilirubinemie 20 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses, max. 1,2 g/dag. Bij hyperbilirubinemie: 10 mg/kg/dag.
Kinderen < 1 week
Intraveneus: 10 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 1 dosis.
Profylaxe meningokokkenmeningitis
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar
De profylaxe moet zo vroeg mogelijk beginnen: 600 mg 2×/dag (iedere 12 uur), gedurende 2 dagen.
Kinderen tot 12 jaar
De profylaxe moet zo vroeg mogelijk beginnen: volgens het Kinderformularium van het NKFK: 0–3 maanden: 10 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses; 3 mnd.–12 jaar: 20 mg/kg lichaamsgewicht/dag in 2 doses, max. 1200 mg/dag. Behandelduur: 2 dagen.
Verminderde nierfunctie: De dosering hoeft niet te worden aangepast. Volgens het Kinderformularium van het NKFK (rifampicine) bij kinderen van 1 maand tot 18 jaar: creatinineklaring < 80 ml/min: de normale keerdosis gebruiken met een toedieningsinterval van 24 uur.
Verminderde leverfunctie in het bijzonder bij levercirrose of chronisch alcoholisme: onder medisch toezicht toedienen.
Toediening
- Intraveneus: Toedienen middels langzaam inlopende i.v. infusie; de infusietijd bedraagt 1–3 uur.
- Oraal: De capsules en suspensie innemen 1 uur vóór of 2 uur na de maaltijd; bij maag-darmklachten overweeg toediening direct na de maaltijd. De suspensie schudden voor gebruik.
Doseringen
Rifampicine/isoniazide wordt in combinatie met pyrazinamide en ethambutol gegeven bij een nog onbekende gevoeligheid van M. tuberculosis tijdens de eerste fase van de behandeling, de intensieve fase. Dat is de fase waarin de tuberkelbacillen worden gedood en de symptomen en de besmettelijkheid van de patiënt verdwijnen. Zolang de gevoeligheid niet bekend is, moet ethambutol worden voortgezet, ook in de continuatiefase. Ethambutol kan worden gestaakt zodra zeker is dat het om een normaal gevoelige M. tuberculosis gaat. In de continuatiefase kan de behandeling worden voortgezet met alleen rifampicine/isoniazide.
Naast een schema met dagelijkse doses zijn er schema's met intermitterende doses beschikbaar, zie tabel 1 in de richtlijn Behandeling tuberculose (2021) van de Commissie voor Praktische Tuberculosebestrijding op rivm.nl.
Met dit preparaat kan door de vaste dosisverhouding niet altijd goed gedoseerd worden bij kinderen; doseer dan met de afzonderlijke geneesmiddelen.
Alle vormen van tuberculose
Volwassenen
Volgens de fabrikant bij volwassenen ≥ 50 kg: 600+300 mg (= 2 dragees van '300/150') eenmaal per dag. Bij een lichaamsgewicht < 50 kg: 450 mg rifampicine en 300 mg isoniazide 1×/dag toedienen als enkelvoudige preparaten (zie rifampicine#doseringen en isoniazide#doseringen).
De behandelduur is afhankelijk van de ernst van de ziekte en kán 9 maanden bedragen, zie voor details de richtlijn Behandeling tuberculose op rivm.nl (2021).
Kinderen
Volgens de richtlijn Behandeling tuberculose (2021): voor kinderen > 25 kg lichaamsgewicht geldt: 10 mg/kg lichaamsgewicht rifampicine + 5 mg/kg isoniazide per dag; de maximale doseringen zijn: rifampicine 450 mg/dag (< 50 kg lichaamsgewicht) of 600 mg/dag (≥ 50 kg) en voor isoniazide 300 mg/dag.
Volgens de richtlijn Behandeling tuberculose (2021): voor kinderen < 25 kg lichaamsgewicht geldt: 15 (range 10–20) mg/kg lichaamsgewicht rifampicine + 10 (range 7–15) mg/kg isoniazide per dag; max. rifampicine 600 mg/dag, en isoniazide 300 mg/dag; doseren met de afzonderlijke preparaten kan nodig zijn. Bij kinderen lichter dan 20 kg: altijd enkelvoudige preparaten toepassen zie rifampicine#doseringen en isoniazide#doseringen.
De behandelduur is afhankelijk van de ernst van de ziekte en kán tot 12 maanden bedragen, zie voor details de richtlijn Behandeling tuberculose op rivm.nl (2021).
Leverfunctiestoornis: In het bijzonder levercirrose of chronisch alcoholisme: rifampicine en isoniazide als afzonderlijke preparaten toedienen onder strenge controle. Als beide goed worden verdragen kan, als de gewenste dosering hiermee kan worden gerealiseerd, worden overgegaan op deze vaste combinatie.
Verminderde nierfunctie: Bij een creatinineklaring ≥ 25 ml/min is geen dosisaanpassing nodig. De toepassing bij ernstigere nierfunctiestoornissen (creatinineklaring < 25 ml/min) is gecontra-indiceerd wegens een verhoogde blootstelling aan isoniazide (met toename van bijwerkingen).
Toediening: De dragee(s) heel doorslikken met een half glas water en bij voorkeur 1 uur vóór of 2 uur ná de maaltijd innemen. Bij optreden van maag-darmstoornissen kunnen de dragees ook direct na de maaltijd worden ingenomen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): koorts, rillingen.
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, buikpijn, opgeblazen gevoel, anorexie. Vermoeidheid, slaperigheid, duizeligheid, licht gevoel in het hoofd, hoofdpijn. Jeuk (met of zonder huiduitslag), urticaria. Opvliegers. Reversibele trombocytopenie en trombocytopenische purpura (voornamelijk bij intermitterende therapie). Asymptomatische stijging van bilirubine en leverenzymwaarden (ASAT, ALAT). Verkleuring (geel, oranje, rood en/of bruin) van tanden en lichaamsvloeistoffen en afscheidingen zoals urine, feces, speeksel, sputum, tranen en zweet. Roodheid van de ogen.
Soms: (0,1-1%): diarree. Voorbijgaande leukopenie.
Zelden (0,01-0,1%): circulatoir collaps, shock, oedeem. Icterus, hepatitis, hepatorenaal syndroom. Inductie of verergering porfyrie. Spierzwakte, ataxie. Verwardheid. Visuele stoornis, exsudatieve conjunctivitis. Ernstige huidreacties zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), exfoliatieve dermatitis, toxische epidermale necrolyse (TEN), pemfigoïde reacties en het DRESS-syndroom (geneesmiddelreactie met eosinofilie en systemische symptomen). Vasculitis. Hemolyse, hemolytische anemie, agranulocytose en eosinofilie. Acuut nierfalen ten gevolge van hemoglobinurie, hematurie, acute interstitiële nefritis, glomerulonefritis en acute tubulaire necrose. Menstruatiestoornissen waaronder amenorroe. Inductie van een Addison-crisis (bij patiënten met deze ziekte).
Zeer zelden (< 0,01%): erosieve gastritis, pseudomembraneuze colitis.
Verder zijn gemeld: bloeddrukdaling, diffuse intravasale stolling. Vitamine K-afhankelijke coagulopathie. Anafylaxie. Pancreatitis. Hemorragie. Hersenbloedingen, al dan niet fataal, na continuering of hervatting van de therapie na het optreden van purpura. Postpartumbloeding, foetale-maternale bloeding. Dyspneu, piepende ademhaling, interstitiële longziekte (incl. pneumonitis). Myopathie, botpijn. Psychotische stoornis. Bijnierinsufficiëntie bij een pre-existente aangetaste bijnierfunctie. Hypothyroïdie (door toegenomen klaring van thyroxine door de lever en excretie van mono-joodthyronine). Hyperbilirubinemie, cholestase. Toegenomen waarde alkalische fosfatase (vooral bij kinderen en meer uitgesproken bij combinatie met isoniazide). Overmatig blozen. Allergische dermatitis, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP). Bij gebruik van de suspensie ook: astmatische episoden en anafylactische symptomen bij patiënten gevoelig voor metabisulfiet. Bij gebruik van de infusievloeistof ook: flebitis en pijn op de infusieplaats.
Bij intermitterende therapie of bij hervatting van de therapie na een tijdelijke onderbreking kan een influenza-achtig syndroom ('griep-syndroom') ontstaan met koorts, koude rillingen, soms hoofdpijn, duizeligheid en pijn in het bewegingsapparaat, in zeldzame gevallen gevolgd door trombocytopenie, purpura, dyspneu, astma-achtige aanvallen, hemolytische anemie, shock en acuut nierfalen. Deze complicaties kunnen echter ook onafhankelijk van het griep-syndroom optreden, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bijwerkingen
Vaak (1–10%): verhoogde transaminasewaarden.
Soms (0,1–1%): hepatitis; ernstig en soms fataal, vooral bij ouderen en alcoholisten; zelden voorkomend bij een leeftijd tot 20 jaar. Isoniazide-geïnduceerde hepatitis kan zich zelfs na vele maanden van behandeling ontwikkelen.
Zelden (0,01–0,1%): diffuse intravasale bloedstolling (DIS). Bijnierinsufficiëntie. Icterus, hepato-renaal syndroom. Convulsies, duizeligheid, hoofdpijn, slaperigheid, stupor, ataxie, optische neuritis en atrofie, toxische encefalopathie. (Toxische) psychose. Stoornissen in stemming, geheugen en cognitieve functies. Toxische epidermale necrolyse (TEN), DRESS-syndroom, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), pemfigoïde reactie, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS).
Zeer zelden (< 0,01%): agranulocytose.
Verder zijn gemeld: anafylaxie. Hypotensie, bloeding, shock. Vasculitis, lupus erythematodes (met pleuritis, pericarditis en artritis) en verwante aandoeningen. Dyspneu, piepende ademhaling, bronchospasmen, longbeschadiging (door vasculitis), interstitiële longziekte (incl. pneumonitis). Urineretentie, glomerulonefritis, verhoogde creatininespiegel, acuut nierfalen (door vasculitis, interstitiële nefritis of tubulaire necrose). (Perifere) polyneuropathie (vaker voorkomend bij langzame acetyleerders), cerebellair syndroom waaronder cerebellaire ataxie, dysdiadochokinese, evenwichtsstoornissen, nystagmus, spraakstoornis, dysmetrie. Droge mond, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, pseudomembraneuze colitis, verminderde eetlust. Pancreatitis. Hyperbilirubinemie, verhoogd ALAT en ASAT, cholestase. Spierzwakte, myopathie. Reumatisch syndroom met gewrichtspijn. Blozen, jeuk, exantheem, urticaria, acne, exfoliatieve dermatitis, pemfigus. Oedeem. Koorts. Porfyrie. Menstruatiestoornissen. Anemie, (acute) hemolytische anemie, leukopenie, eosinofilie, (reversibele) trombocytopenie met/zonder purpura. Hersenbloedingen. Verstoring van het pyridoxine metabolisme, pellagra. Influenza-achtig syndroom met koorts, rillingen, hoofdpijn, duizeligheid, ataxie, spierzwakte en botpijn (veelal optredend tussen derde en zesde maand van de therapie). Voorts verkleuring (geel, oranje, rood en/of bruin) van urine, zweet, speeksel, traanvocht, tanden en moedermelk.
Door verstoring van het levermetabolisme (door isoniazide) van een aantal hormonen kunnen menstruatiestoornissen, gynaecomastie, syndroom van Cushing, pubertas praecox en hyperglykemie ontstaan. Diabetes mellitus kan moeilijker te reguleren zijn.
Interacties
Inductie van enzymen en transporters
Rifampicine is een sterke inductor van metaboliserende enzymen en transporters. Door inductie beïnvloed wordt het cytochroom P450-systeem (vrijwel alle subfamilies), o.a. CYP1A2, 2B6, 2C8, 2C9, 2C19, 2D6, 3A4. Rifampicine is de sterkste inductor van CYP3A4 en beïnvloedt CYP2D6 het zwakst. Verder induceert rifampicine ook UDP-glucuronyltransferase (UGT), sulfotransferase, carboxylesterase en onder andere de transporters P-glycoproteïne (Pgp) en 'multidrug resistance associated protein 2' (MRP2). De meeste geneesmiddelen zijn substraat voor één of meer van deze enzymen of transporters, en deze routes kunnen simultaan door rifampicine geïnduceerd worden. De inducerende effecten van rifampicine kunnen leiden tot subklinische plasmaspiegels van gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen die voor hun eliminatie afhankelijk zijn van deze iso-enzymen en/of transporters, met als gevolg een verminderd of zelfs verlies van effect. Bij een prodrug die juist geactiveerd wordt kan er sprake zijn van een toename aan bijwerkingen. De enzyminductie is maximaal binnen ca. 10 dagen en neemt geleidelijk af gedurende 2 of meer weken na het staken van de behandeling. Houd hiermee rekening bij de combinatie met andere geneesmiddelen.
Gecontra-indiceerd
Vanwege het bovenstaande is gelijktijdig gebruik van rifampicine met de volgende geneesmiddelen gecontra-indiceerd: nifedipine, voriconazol, lurasidon, nirmatrelvir/ritonavir, HIV-proteaseremmers met uitzondering van ritonavir bij een volledige dosering ofwel 600 mg 2×/dag.
Niet aanbevolen
Gelijktijdig gebruik wordt niet aanbevolen met o.a.: dabigatran, disopyramide, atovaquon, cefazoline, chlooramfenicol, nevirapine, ritonavir (in lage doses als booster), zidovudine, itraconazol en systemisch toegediend ketoconazol (verlaging van de plasmaspiegel van zowel ketoconazol als rifampicine), kinine, mefloquine, praziquantel, enkele antivirale middelen tegen hepatitis C (HCV-polymeraseremmers), irinotecan, zolpidem, orale anticonceptiva (zie hieronder bij overige interacties).
Vermijd combinatie met andere antibiotica die vitamine K-afhankelijke coagulopathie kunnen veroorzaken, zoals cefazoline (of andere cefalosporinen met een N-methylthiotetrazol-zijketen), aangezien dit kan leiden tot ernstige stollingsstoornissen, mogelijk met fatale afloop (in het bijzonder bij hoge doses). Als de combinatie onvermijdbaar is, wordt in de literatuur aanbevolen om relevante hemostatische parameters te monitoren, zoals de PT/INR, dit om zeldzame maar potentieel ernstige bloedingen te voorkomen. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Vermijd gelijktijdig gebruik van halothaan en rifampicine, omdat dit de hepatotoxiciteit van beide geneesmiddelen kan vergroten.
Controle en/of dosisaanpassing
Let op! Bij gelijktijdig gebruik met veel andere geneesmiddelen kunnen speciale voorzorgen, zoals controle van specifieke parameters of klinische bewaking, en/of dosisaanpassing nodig zijn; raadpleeg hiervoor altijd de betreffende geneesmiddelteksten vóór het toepassen van de combinatie met rifampicine.
Met name bij gelijktijdig gebruik van dapson, doxycycline, efavirenz, vitamine K-antagonisten, β-blokkers (metoprolol, propranolol), digoxine, diltiazem, kinidine, propafenon, fluvastatine, simvastatine, corticosteroïden, sulfonylureumderivaten (bv. glimepiride en tolbutamide), levothyroxine, mifepriston, ondansetron, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, cimetidine, brivaracetam, carbamazepine, fenytoïne, lamotrigine, valproïnezuur, zonisamide, barbituraten, benzodiazepinen (bv. diazepam), zopiclon, clozapine, haloperidol, tricyclische antidepressiva (o.a. amitriptyline, nortriptyline), buspiron, quetiapine, methadon, morfine, oxycodon, etoricoxib, riluzol en theofylline hiermee rekening houden door eventuele dosisaanpassing van deze middelen. Ook bij gelijktijdig gebruik van andere β-blokkers, andere calciumantagonisten (bv. amlodipine), andere anti-epileptica (m.n. lacosamide en perampanel), andere statinen (behalve rosuvastatine), tamoxifen, caspofungine, macroliden (bv. claritromycine) en fluorchinolonen (zoals moxifloxacine, norfloxacine) rekening houden met een verminderde werking van deze middelen. Dit is echter geen volledige opsomming.
Overige interacties
Van systemische hormonale anticonceptiva (waaronder oestrogenen en progestagenen) kan de betrouwbaarheid verminderen; vervang deze anticonceptiva door een niet-hormonale anticonceptiemethode (bv. koperhoudend spiraaltje), een levonorgestrelbevattend spiraaltje of de prikpil, of combineer de anticonceptiepil met condoomgebruik.
Combinatie met bacteriostatische antibiotica kan de werkzaamheid van bactericide antibiotica zoals rifampicine antagoneren, met name bij behandeling van acute infecties.
Comedicatie met paracetamol kan het risico op hepatotoxiciteit verhogen.
Probenecide kan de concentratie van rifampicine verhogen.
Antacida beïnvloeden de absorptie van oraal rifampicine; geef rifampicine ten minste 1 uur vóór de inname van antacida.
De galuitscheiding vertragen van röntgencontrastmiddelen die voor galblaasonderzoek worden gebruikt kan afnemen door rifampicine.
Interacties
Combineren met andere tuberculostatica is mogelijk; met pyrazinamide neemt wel de kans op bijwerkingen op de lever toe.
Interacties met rifampicine
- Rifampicine is een sterke inductor van metaboliserende enzymen en transporters. Door inductie beïnvloed wordt het cytochroom P450-systeem (vrijwel alle subfamilies), o.a. CYP1A2, 2B6, 2C8, 2C9, 2C19, 2D6, 3A4. Rifampicine is de sterkste inductor van CYP3A4 en beïnvloedt CYP2D6 het zwakst. Verder induceert rifampicine ook UDP-glucuronyltransferase (UGT), sulfotransferase, carboxylesterase en onder andere de transporters P-glycoproteïne (Pgp) en 'multidrug resistance associated protein 2' (MRP2). De meeste geneesmiddelen zijn substraat voor één of meer van deze enzymen of transporters, en deze routes kunnen simultaan door rifampicine geïnduceerd worden. De inducerende effecten van rifampicine kunnen leiden tot subklinische plasmaspiegels van gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen die voor hun eliminatie afhankelijk zijn van deze iso-enzymen en/of transporters, met als gevolg een verminderd effect of zelfs verlies van effect. Bij een prodrug die juist geactiveerd wordt, kan sprake zijn van toename van bijwerkingen. De enzyminductie is binnen enkele dagen merkbaar, maximaal binnen ca. 10 dagen en neemt geleidelijk af, gedurende 2 of meer weken na staken van de behandeling. Houd hiermee rekening bij het combineren met andere geneesmiddelen.
- Vanwege het bovenstaande is gelijktijdig gebruik van rifampicine met de volgende geneesmiddelen gecontra-indiceerd:
- voriconazol;
- HIV-proteaseremmers met uitzondering van ritonavir bij een volledige dosering ofwel 600 mg 2×/dag;
- nifedipine;
- lurasidon.
- Gelijktijdig gebruik wordt niet aanbevolen met o.a.:
- atovaquon, omdat dit resulteert in een gehalveerde plasmaconcentratie van atovaquon en een verhoogde concentratie rifampicine. Controleer, wanneer de combinatie onvermijdelijk is, nauwlettend op de werkzaamheid van atovaquon;
- dabigatran;
- nevirapine;
- ritonavir (in lage doses als farmacokinetische booster);
- simvastatine;
- systemisch toegediend ketoconazol (verlaging van de plasmaspiegel van zowel ketoconazol als rifampicine);
- systemische hormonale anticonceptiva (o.a. oestrogenen en progestagenen), omdat de betrouwbaarheid hiervan kan verminderen. Vervang deze anticonceptiva door een niet-hormonale anticonceptiemethode (bv. koperhoudend spiraaltje), een levonorgestrelbevattend spiraaltje of de prikpil, of combineer de anticonceptiepil met condoomgebruik.
- Vanwege het bovenstaande is gelijktijdig gebruik van rifampicine met de volgende geneesmiddelen gecontra-indiceerd:
- Bij gelijktijdig gebruik met veel andere geneesmiddelen kunnen speciale voorzorgen, zoals controle van specifieke parameters of klinische bewaking, en/of dosisaanpassing nodig zijn; raadpleeg hiervoor altijd de betreffende geneesmiddelteksten vóór het toepassen van de combinatie met rifampicine.
- Met name bij gelijktijdig gebruik van vitamine K-antagonisten, carvedilol, digoxine, orale bloedglucoseverlagende middelen, ciclosporine, sirolimus, tacrolimus, cimetidine, carbamazepine, fenytoïne, lamotrigine, benzodiazepinen, clozapine, haloperidol, tricyclische antidepressiva, buspiron, methadon, morfine, ondansetron, etoricoxib, dapson, efavirenz, kinidine, fluvastatine, mifepriston en terbinafine hiermee rekening houden door eventuele dosisaanpassing van deze middelen.
- Ook bij gelijktijdig gebruik van andere β-blokkers, calciumantagonisten, disopyramide, propafenon, diazepam, nitrazepam, caspofungine, chlooramfenicol, claritromycine, corticosteroïden, ketoconazol, itraconazol en zidovudine rekening houden met verminderde werking van deze middelen. Let op, dit is geen volledige opsomming.
- Vermijd combinatie van rifampicine met andere antibiotica die vitamine K-afhankelijke coagulopathie kunnen veroorzaken, zoals cefazoline (of andere cefalosporinen met een N-methylthiotetrazol-zijketen), aangezien dit kan leiden tot ernstige stollingsstoornissen, mogelijk met fatale afloop (in het bijzonder bij hoge doses).
- Comedicatie met paracetamol kan het risico op hepatotoxiciteit verhogen.
- Probenecide kan de concentratie van rifampicine verhogen.
- De galuitscheiding van röntgencontrastmiddelen die voor galblaasonderzoek worden gebruikt kan afnemen door rifampicine.
- Vermijd gelijktijdig gebruik van halothaan en rifampicine, omdat dit de hepatotoxiciteit van beide geneesmiddelen kan vergroten.
Interacties met isoniazide
- Rifampicine, halothaan en ook aminosalicylzuur vermeerderen de kans op hepatotoxische reacties.
- Gelijktijdige toediening met corticosteroïden kan de plasmaspiegels van isoniazide verlagen door verhoging van de metabole en/of renale klaring.
- De plasmaspiegel van carbamazepine kan toenemen tot soms toxische waarden; bij gelijktijdig gebruik de plasmaspiegel van carbamazepine controleren en letten op eerste tekenen van carbamazepine-intoxicatie zoals hoofdpijn, ataxie, slaperigheid, verwardheid, wazig zien en braken.
- Ook de plasmaspiegel van fenytoïne kan stijgen; dit lijkt vooral van belang bij langzame acetyleerders. Omdat rifampicine de fenytoïneplasmaspiegel juist kan verlagen, is het effect bij gelijktijdige toediening van fenytoïne moeilijk in te schatten.
- De plasmaspiegel van theofylline neemt toe, aanpassing van de dosering van theofylline kan nodig zijn.
- Wees voorzichtig bij het combineren met serotonerge geneesmiddelen (zoals serotonine heropname-remmers; bv. SSRI's en SNRI's), omdat isoniazide lichte tot matige MAO-remmende eigenschappen heeft. Controleer op tekenen van het serotoninesyndroom.
- Vermijd voedsel met een hoog gehalte aan tyramine of histamine; door remming van monoamine-oxydase (MAO) en diamine-oxidase kan voedsel dat tyramine (kaas, rode wijn) of histamine (bv. tonijn) bevat leiden tot hypertensie, tachycardie, hartkloppingen, hoofdpijn, overmatig blozen en misselijkheid.
- Vermijd combinatie met disulfiram, omdat dit kan leiden tot coördinatiestoornissen en psychotische verschijnselen.
- Aluminiumbevattende preparaten (bv. antacida als algeldraat) kunnen de absorptie van isoniazide en rifampicine verminderen, daarom isoniazide/rifampicine 1 uur eerder dan het antacidum innemen.
Zwangerschap
Rifampicine passeert de placenta, waarbij de serumconcentratie van de foetus ca. ⅓ is van die van de moeder.
Teratogenese: Gegevens over toepassing bij de mens: geen kanstoename op aangeboren afwijkingen.
Farmacologisch effect: Gebruik van rifampicine gedurende de laatste weken van de zwangerschap heeft incidenteel een verhoogde bloedingsneiging bij de neonaat laten zien. Volgens de fabrikant kunnen er in de postnatale fase ook bloedingen bij de moeder veroorzaakt worden.
Advies: Niet behandelen van actieve tuberculose tijdens de zwangerschap is schadelijker voor moeder en kind dan wel behandelen (o.a. vroeggeboorte, laag geboortegewicht, ook congenitale tuberculose is beschreven). Rifampicine kan veilig gebruikt worden. Bij afwezigheid van tekenen van een actieve tuberculose kan de behandeling wel worden uitgesteld tot na de zwangerschap. Bij een co-infectie met HIV of bij immunosuppressie is de kans op activering van de tuberculose toegenomen, stel de behandeling dan niet uit.
Overig: Niet duidelijk is of het profylactisch geven van vitamine K aan de moeder vóór de bevalling zinvol is, omdat vitamine K nauwelijks de placenta passeert. Geef de pasgeborene direct na de bevalling eenmalig parenteraal vitamine K. Ook bij de moeder kan behandeling met (parenteraal) vitamine K nodig zijn.
Zwangerschap
Rifampicine en isoniazide passeren de placenta. De serumconcentratie rifampicine van de foetus is ca. ⅓ van die van de moeder. Bij de geboorte is de serumconcentratie van isoniazide in de navelstreng tussen 0–66% van die in het maternale serum.
Teratogenese: Er zijn bij de mens geen aanwijzingen voor een verhoogde incidentie van aangeboren afwijkingen (rifampicine, isoniazide).
Farmacologisch effect: Isoniazide is hepatotoxisch voor de zwangere; rifampicine kan deze toxiciteit versterken. Tijdens de zwangerschap is de kans op door isoniazide geïnduceerde hepatitis 2–4× groter dan bij niet-zwangeren. Gebruik van rifampicine gedurende de laatste weken van de zwangerschap heeft incidenteel een verhoogde bloedingsneiging bij de neonaat laten zien, ook vermeerdert de kans op bloedingen in de postnatale fase bij de moeder.
Adviezen: Niet behandelen van tuberculose tijdens de zwangerschap is schadelijker voor moeder en kind (o.a. vroeggeboorte, laag geboortegewicht, ook congenitale tuberculose is beschreven) dan wel behandelen. Rifampicine kan veilig gebruikt worden. Isoniazide kan worden gebruikt; controleer wel regelmatig de leverfuncties, gedurende de eerste 2 maanden van de behandeling elke 2 weken, daarna maandelijks. Vanwege meer kans op neuropathie bij de zwangere ook pyridoxine (vitamine B6) geven: 10-20 mg 1×/dag. Lareb adviseert 10-20 mg, in de behandelrichtlijn van de NVALT (2014) en in de CPT-richtlijn preventieve tuberculosebehandeling (2022) staat het advies om 20 mg te geven. Let op: Bij afwezigheid van tekenen van een actieve tuberculose kan de profylactische behandeling wel worden uitgesteld tot na de zwangerschap. Bij een co-infectie met HIV of bij immuunsuppressie is de kans op activering van de tuberculose toegenomen; stel de behandeling dan niet uit.
Overig: Niet duidelijk is of het profylactisch geven van vitamine K aan de moeder vóór de bevalling zinvol is, omdat vitamine K nauwelijks de placenta passeert. Geef de pasgeborene direct na de bevalling eenmalig parenteraal vitamine K. Ook bij de moeder kan behandeling met (parenteraal) vitamine K nodig zijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, de hoeveelheid die de zuigeling via de moedermelk ontvangt is echter slechts ca. 0,05% van de aan de moeder toegediende dosis. Er zijn geen nadelige effecten op zuigelingen vastgesteld.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Overig: De moedermelk kan rood verkleuren.
Lactatie
Rifampicine en isoniazide gaan over in de moedermelk, in relatief kleine en in grote hoeveelheden respectievelijk.
Farmacologisch effect: Van beide zijn geen nadelige effecten op de zuigeling gemeld.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt. Volgens de behandelrichtlijn van de NVALT (2014): vanwege meer kans op neuropathie bij vrouwen die borstvoeding geven, geef ook: pyridoxine (vitamine B6): 20 mg 1×/dag. Controleer bij gebruik tijdens lactatie de zuigeling op mogelijke bijwerkingen van isoniazide, met name hepatotoxiciteit en neurotoxiciteit. Borstvoeding bij een maternale HIV-infectie wordt wél ontraden; dit omdat de kans bestaat op overdracht van HIV.
Overig: De borstvoeding kan rood verkleuren door rifampicine.
Contra-indicaties
- Door geneesmiddelen geïnduceerde acute leverziekte in de voorgeschiedenis (bv. hepatitis);
- Icterus;
- Overgevoeligheid voor andere rifamycinen;
- Door eerder gebruik van rifampicine ontstane:
- acute nierinsufficiëntie;
- trombocytopenie of hemolytische anemie;
- overgevoeligheid.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- Ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 25 ml/min);
- Acute leverziekte (zoals icterus, virale hepatitis, symptomatische hepatitis (van andere oorsprong));
- Een voorgeschiedenis van door geneesmiddelen geïnduceerde hepatitis en acute leverziekte, ongeacht oorsprong;
- Acute porfyrie;
- Overgevoeligheid voor rifamycinen;
- Als gevolg van rifampicinetoediening in de voorgeschiedenis ontstane:
- acute nierinsufficiëntie;
- trombocytopenie;
- hemolytische anemie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Interstitiële longziekte (ILD)/pneumonitis zijn gemeld bij de behandeling van tuberculose met rifampicine. Dit kan een fatale aandoening zijn. Verricht een zorgvuldige beoordeling bij elke patiënt met een acuut begin en/of onverklaarbare verergering van pulmonale symptomen (dyspneu gepaard gaand met een droge hoest) en koorts. Staak het gebruik van rifampicine permanent als ILD/pneumonitis wordt gediagnosticeerd en er sprake is van ernstige manifestaties zoals respiratoir falen en 'acute respiratory distress syndrome' (ARDS).
Controles: Bepaal vóór aanvang van de behandeling van tuberculose de leverenzymwaarden, bilirubine, serumcreatinine, volledige bloedwaarden en het trombocytenaantal. Bij kinderen is dit volgens de fabrikant niet nodig, tenzij een complicerende factor aanwezig is of verwacht wordt. Volgens de richtlijn Behandeling tuberculose (2021) op rivm.nl ook een hiv-test verrichten; bij risicofactoren voor hepatitis ook hepatitis-virusserologie. Volg bij langdurig gebruik ook regelmatig de leverfunctie, ook bij andere indicaties.
Wees voorzichtig bij verminderde leverfunctie; aandachtspunten:
- Controleer bij deze patiënten tijdens de therapie wekelijks, of iedere 2 weken, ALAT en ASAT en bepaal eventueel de rifampicinespiegel voor optimalisering van de dosis. Bij een normale leverfunctie stijgen de transaminasespiegels vaak gedurende de eerste weken van de behandeling tot boven de ULN ('upper limit of normal'); deze dalen meestal vanzelf gedurende de derde behandelmaand, zonder onderbreking. Voer ook leverfunctietesten uit als koorts, braken, geelzucht of andere verslechtering van de conditie van de patiënt daarna optreedt;
- Ook hyperbilirubinemie kan ontstaan, op cellulair niveau van de uitscheidingswegen van de lever, door competitie van bilirubine en rifampicine. Een matige toename van bilirubine en/of transaminasewaarden is op zichzelf geen indicatie om de behandeling te onderbreken; herhaal de leverfunctietesten en volg de trends van de waarden in relatie tot de klinische conditie van de patiënt. Het wordt aanbevolen de behandeling te staken als de leverfunctie niet naar de normale waarden terugkeert of als de transaminasen 5× de ULN overstijgen of bij 3× ULN én klachten. Als de leverfunctie tot normaalwaarden is teruggekeerd, volg de leverfunctie dan dagelijks totdat de onderhoudsbehandeling is bereikt. Test hierna gedurende 2 weken wekelijks en daarna gedurende 6 weken iedere 2 weken. Volg hierna de leverfunctie periodiek;
- Bij signalen van leverbeschadiging het gebruik van rifampicine staken;
- Bij patiënten met chronische leverziekten, bij alcoholici en bij ondervoede patiënten het therapeutisch nut van dit middel afwegen tegen de risico's van verdere leverbeschadiging;
- Wees bij prematuren en neonaten zeer voorzichtig, omdat hun leverenzymsysteem nog niet volledig ontwikkeld is;
- De combinatie van isoniazide en/of pyrazinamide met rifampicine vermeerdert de kans op bijwerkingen op de lever.
Rifampicine kan vitamine K-afhankelijke coagulopathie en ernstige bloedingen veroorzaken. Monitor bij patiënten met een groter risico op bloedingen op het optreden van coagulopathie. Overweeg waar van toepassing (vitamine K-deficiëntie, hypoprotrombinemie) toediening van aanvullende vitamine K.
Het gebruik onmiddellijk staken en nooit meer hervatten als (de eerste tekenen van) ernstige acute overgevoeligheidsreacties optreden zoals dyspneu en astma-achtige aanvallen, koorts, lymfadenopathie, purpura, nierfalen, shock, en afwijkingen van de lever of van de bloedcellijnen (hemolytische anemie, eosinofilie of trombocytopenie). Bij symptomen van AGEP, SJS of TEN het gebruik ook onmiddellijk staken. Fatale gevallen van DRESS-syndroom (geneesmiddelexantheem met eosinofilie en systemische symptomen) zijn gemeld; vroege uitingen hiervan als koorts, lymfadenopathie, eosinofilie en leverafwijkingen kunnen aanwezig zijn zonder dat er huiduitslag is.
Influenza-achtige symptomen kunnen optreden bij intermitterende therapie of bij hervatting van de therapie na een onderbreking. Deze kunnen een voorbode zijn van ernstige complicaties (zie rubriek Bijwerkingen). De frequentie varieert en kan oplopen tot 50% van de patiënten die wekelijks ≥ 25 mg/kg rifampicine krijgen. Overweeg bij optreden van influenza-achtige verschijnselen bij intermitterende therapie over te schakelen naar dagelijkse medicatie; verhoog hierbij de dosering geleidelijk (zie rubriek Doseringen).
Verkleuring: Urine, zweet, speeksel, traanvocht en feces kunnen geel, oranje, rood en/of bruin verkleuren. Waarschuw de patiënt dat dit blijvende verkleuring van kleding en zachte contactlenzen kan geven.
Milde tot ernstige cholestase is gemeld. Instrueer de patiënt om onmiddellijk contact op te nemen bij symptomen als jeuk, gebrek aan eetlust, zwakte, misselijkheid, braken, buikpijn en gele verkleuring van ogen, huid of donkere urine. Staak het gebruik van dit middel als cholestase wordt bevestigd. De uitscheiding van contrastmiddelen via de gal kan verminderen door rifampicine, daarom deze testen uitvoeren vóór de (ochtend)dosis van rifampicine.
Microbiologische methoden voor de bepaling van de plasmaconcentraties van foliumzuur en cyanocobalamine (vitamine B12) kunnen niet gebruikt worden tijdens het gebruik, omdat rifampicine in competitie is met bilirubine en broomsulfaleïne. Om fout-positieve reacties te voorkomen de broomsulfaleïne test uitvoeren de ochtend vóór toediening óf 24 uur na de laatste toediening van rifampicine.
Hulpstoffen
- Natriummetabisulfiet, in de suspensie, kan in zeldzame gevallen bronchospasmen geven.
- Saccharose, in de suspensie, kan bij gebruik ≥ 2 weken de tanden beschadigen. Let ook op bij diabetes mellitus, vanwege het suikergehalte in de suspensie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij:
- epilepsie of andere neurologische aandoeningen, met name perifere neuritis;
- alcoholisten;
- ondervoede patiënten;
- diabetes mellitus;
- chronische leverziekte;
- een matig-ernstig gestoorde nierfunctie (creatinineklaring 25–60 ml/min; toepassing bij een creatinineklaring < 25 ml/min is gecontra-indiceerd).
Controles: Bepaal vóór aanvang van de behandeling de leverenzymwaarden, bilirubine, serumcreatinine, volledige bloedwaarden en het trombocytenaantal. Volg daarna ook regelmatig het bloedbeeld. Volgens de richtlijn Behandeling tuberculose (2021) op rivm.nl ook een hiv-test verrichten; bij risicofactoren voor hepatitis ook hepatitis-virusserologie.
Wees voorzichtig bij verminderde leverfunctie; aandachtspunten:
- Controleer bij deze patiënten tijdens het gebruik wekelijks, of iedere 2 weken, ALAT en ASAT en bepaal eventueel de rifampicinespiegel voor optimalisering van de dosis. Bij een normale leverfunctie stijgen de transaminasespiegels vaak gedurende de eerste weken van het gebruik tot boven de 'upper limit of normal' (ULN); deze dalen meestal vanzelf gedurende de derde behandelmaand, zonder onderbreking. Voer ook leverfunctietesten uit als koorts, braken, geelzucht of andere verslechtering van de conditie van de patiënt daarna optreedt.
- Ook hyperbilirubinemie kan ontstaan, op cellulair niveau van de uitscheidingswegen van de lever, door competitie van rifampicine en bilirubine. Een matige toename van bilirubine en/of transaminasewaarden is op zichzelf geen indicatie om het gebruik te onderbreken. Herhaal de leverfunctietesten en volg de trends van de waarden in relatie tot de klinische conditie van de patiënt. Onderbreking van het gebruik van isoniazide wordt aanbevolen bij icterus óf als de transaminasen 5× de ULN overschrijden óf als de transaminasen 3× de ULN overschrijden én er daarbij klachten zijn. Terugtrekking van rifampicine wordt alleen aanbevolen als de leverfunctie niet terugkeert tot het normale niveau of de transaminasen 5× de ULN overschrijden. Staak het gebruik permanent bij ernstige of progressieve leverfunctiestoornissen. Als de leverfunctie wel tot normaalwaarden is teruggekeerd, volg de leverfunctie dan dagelijks totdat de onderhoudsbehandeling is bereikt. Test hierna gedurende 2 weken wekelijks en daarna gedurende 6 weken iedere 2 weken. Volg daarna de leverfunctie periodiek.
- De combinatie van rifampicine met isoniazide kan, met name bij langzame acetyleerders, de kans op hepatotoxische reacties doen toenemen; dien daarom bij bekende (extreem) langzame acetyleerders de twee afzonderlijke componenten toe.
- Instrueer de patiënt zich te melden bij voortekenen van hepatitis zoals misselijkheid, braken, anorexie, vermoeidheid, zwakte en malaise en staak hierbij, of bij signalen van hepatotoxiciteit, het gebruik.
Milde tot ernstige cholestase is gemeld. Instrueer de patiënt om onmiddellijk contact op te nemen bij symptomen als jeuk, gebrek aan eetlust, zwakte, misselijkheid, braken, buikpijn, gele verkleuring van ogen of huid of donkere urine. Staak het gebruik van dit middel als cholestase wordt bevestigd.
Rifampicine kan vitamine K-afhankelijke coagulopathie en ernstige bloedingen veroorzaken. Monitor bij patiënten met een groter risico op bloedingen op het optreden van coagulopathie. Overweeg waar van toepassing (vitamine K-deficiëntie, hypoprotrombinemie) toediening van aanvullende vitamine K.
Hersenbloedingen (al dan niet fataal), zijn gemeld na continueren/hervatten van het gebruik na het optreden van purpura.
Cerebellair syndroom, waaronder cerebellaire ataxie, dysdiadochokinese, spraakstoornis, evenwichtsstoornissen, nystagmus, dysmetrie, is gemeld bij het gebruik van isoniazide, vooral bij patiënten met een chronische nierziekte. Verdwijning van de symptomen is waargenomen na het staken van het gebruik, met of zonder corrigerende behandeling. Bepaal daarom of dosisonderbreking en/of dosisverlaging van isoniazide vereist is.
Interstitiële longziekte (ILD)/pneumonitis zijn gemeld bij de behandeling van tuberculose met rifampicine. Dit kan een fatale aandoening zijn. Verricht een zorgvuldige beoordeling bij elke patiënt met een acuut begin en/of onverklaarbare verergering van pulmonale symptomen (dyspneu gepaard gaand met een droge hoest) en koorts. Staak het gebruik van rifampicine permanent als ILD/pneumonitis wordt gediagnosticeerd en er sprake is van ernstige manifestaties zoals respiratoir falen en 'acute respiratory distress syndrome' (ARDS).
Pyridoxineprofylaxe (vitamine B6; 20–50 mg per dag, bij kinderen 10 mg per dag) toepassen bij:
- langzame acetyleerders;
- gestoorde nierfunctie;
- diabetici;
- ouderen;
- zwangeren (zie rubriek Zwangerschap);
- tijdens lactatie (zie rubriek Lactatie);
- alcoholisten;
- ondervoede kinderen;
- (volwassenen met) een dosering isoniazide boven 5 mg/kg lichaamsgewicht per dag.
Het gebruik van rifampicine permanent staken bij ernstige acute overgevoeligheidsreacties zoals dyspneu en astma-achtige aanvallen, purpura, nierfalen, shock en afwijkingen van de lever of van de bloedcellijnen (hemolytische anemie, eosinofilie of trombocytopenie). Bij eventuele herinstelling van de therapie na optreden van minder ernstige overgevoeligheidsreacties (koorts, sommige huidreacties) wachten totdat de symptomen zijn verdwenen. Daarna rifampicine en isoniazide als afzonderlijke preparaten, in zeer lage doseringen toedienen. Verhoog de doseringen geleidelijk bij het uitblijven van overgevoeligheidsreacties. Bij signalen of symptomen van SJS, TEN, AGEP of DRESS-syndroom het gebruik direct en definitief staken (symptomen zijn progressieve huiduitslag, vaak met blaren, of laesies van de mucosa; koorts, lymfadenopathie, eosinofilie, leverafwijkingen).
Influenza-achtige symptomen kunnen optreden bij intermitterende therapie of bij hervatting van de therapie na een onderbreking. Deze kunnen een voorbode zijn van ernstige complicaties (zie rubriek Bijwerkingen). De frequentie varieert en kan oplopen tot 50% van de patiënten die wekelijks ≥ 25 mg/kg rifampicine krijgen. Overweeg bij optreden van influenza-achtige verschijnselen bij intermitterende therapie over te schakelen naar dagelijkse medicatie; verhoog hierbij de dosering geleidelijk (zie rubriek Doseringen).
Verkleuring: Urine, zweet, speeksel, traanvocht, tanden, moedermelk en feces kunnen geel, oranje, rood en/of bruin verkleuren. Waarschuw de patiënt dat dit blijvende verkleuring van kleding en zachte contactlenzen kan geven.
Microbiologische methoden voor de bepaling van de plasmaconcentraties van foliumzuur en cyanocobalamine (vitamine B12) kunnen niet gebruikt worden tijdens de behandeling met rifampicine, omdat rifampicine in competitie is met bilirubine en broomsulfaleïne. Om fout-positieve reacties te voorkomen de broomsulfaleïne test uitvoeren de ochtend vóór toediening van rifampicine.
Overdosering
Symptomen
De symptomen en gevolgen van overdosering van rifampicine zijn variabel. Onder de symptomen behoren o.a. maag-darmklachten, zweten, dyspneu, convulsies, nierfalen, levertoxiciteit, gedaald bewustzijn, gegeneraliseerde jeuk, gezichtsoedeem, mogelijk longoedeem. Roodoranje verkleuring van huid en urine.
Therapie
Opname in een ziekenhuis kan geïndiceerd zijn. Anti-emetica kunnen nodig zijn bij ernstige maag-darmklachten. Actieve diurese bevordert de renale uitscheiding. Hoewel niet bij de mens waargenomen, is bij dierexperimentele studies bij zeer hoge doseringen een neuro-depressieve werking gezien. Mogelijk kan beademing geïncideerd zijn of geraken.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met rifampicine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
De symptomen en gevolgen van een overdosering van rifampicine zijn variabel. Onder de symptomen behoren o.a. maag-darmklachten, zweten, dyspneu, convulsies, nierfalen, levertoxiciteit, gedaald bewustzijn, gegeneraliseerde jeuk, gezichtsoedeem, mogelijk longoedeem. Roodoranje verkleuring van huid en urine. Ten gevolge van overdosering van isoniazide kunnen optreden: pupilverwijding, optische hallucinaties, perifere neuropathie, convulsies, coma, ernstige metabole acidose, acetonurie, hyperglykemie. Inname van 10–15 g isoniazide is levensbedreigend; bij kinderen zijn dodelijke vergiftigingen gezien na inname van 3 g.
Therapie
Zo spoedig mogelijk pyridoxine i.v. toedienen in een hoeveelheid die in grammen equivalent is aan de hoeveelheid ingenomen isoniazide. De toedieningssnelheid is 500 mg/min. Bij een onbekende dosis is de dosering pyridoxine voor volwassen 5 gram; bij kinderen 70 mg/kg (max. 5 g). Bij aanhoudende convulsies of het optreden van coma pyridoxine elke 5–20 minuten herhalen tot de convulsies uitblijven. De toediening van pyridoxine kan een isoniazide-geïnduceerd coma tegengaan. Bij convulsies en/of bij sterke achteruitgang van de leverfunctie die langer dan 24 uur duurt, ook hemodialyse toepassen, omdat wanneer niet toegepast de metabolisering van isoniazide sterk afneemt en de T1/2 aanzienlijk kan toenemen. Vermijd het gebruik van fenytoïne bij convulsies, o.a. vanwege CYP2C9 remming door isoniazide.
Neem voor meer informatie over de symptomen en behandeling bij een vergiftiging met rifampicine/isoniazide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum of zie de stofmonografie van isoniazide op toxicologie.org/isoniazide.
Eigenschappen
Rifamycine-derivaat. Rifampicine werkt bactericide door het blokkeren van het DNA-afhankelijke RNA-polymerase bij gevoelige bacteriën. Het werkingsspectrum is smal. Rifampicine is werkzaam in zowel de extra- als de intracellulaire ruimten. Omdat resistentie snel kan optreden wordt rifampicine altijd in combinatietherapie toegepast. Tegen rifampicine resistente bacteriën vertonen geen kruisresistentie ten opzichte van andere antibiotica, met uitzondering van de rifamycine-groep.
Doorgaans gevoelig zijn: Mycobacterium tuberculosis, Mycobacterium leprae, Mycobacterium avium complex, andere atypische species van Mycobacterium (in variabele mate, o.a. M. kansasii en M. marinum), en sommige andere Gram-positieve (o.a. stafylokokken en Bacillus anthracis) en Gram-negatieve bacteriën.
In vitro zijn ook gevoelig: Brucella spp., Neisseria meningitidis en Staphylococcus aureus.
(Een verworven) resistentie kan een probleem zijn bij (o.a.): Haemophilus influenzae,, Neisseria gonorrhoeae, Legionella pneumophila en Listeria monocytogenes.
Intrinsiek resistent zijn: de Enterobacteriaceae, Acinetobacter spp. en Pseudomonas spp.
Kinetische gegevens
Resorptie | oraal: vrijwel volledig. |
F | voedsel kan de biologische beschikbaarheid en opnamesnelheid verminderen, de werkzaamheid blijft echter ruim voldoende. |
T max | 2–4 uur (oraal). |
V d | ca. 1,6 (± 0,2) l/kg (volwassenen), ca. 1,1 l/kg (kinderen). |
Overig | Rifampicine diffundeert goed naar de meeste lichaamsweefsels; de concentraties in lever, longweefsel, milt en nieren zijn hoger dan de serumspiegel; in het pleuravocht is de concentratie nagenoeg gelijk aan die in het serum. In het cerebrospinaalvocht worden concentraties verkregen die hoger zijn dan de MRC's van de meest voorkomende pathogene kiemen die meningitis kunnen veroorzaken. Ook in het botweefsel diffundeert rifampicine, vooral in de epifysen. Rifampicine penetreert goed in het exsudaat van de ontstekingshaarden. |
Eiwitbinding | 60–90%. |
Metabolisering | in de lever, deels tot o.a. het even actieve desacetylrifampicine. |
Eliminatie | vnl. met de gal (rifampicine en vooral desacetylrifampicine), ca. 30% met de urine (overige metabolieten). Rifampicine wordt niet door hemodialyse en peritoneale dialyse uit het bloed verwijderd. |
Overig | Rifampicine ondergaat in geringe mate een enterohepatische kringloop. |
T 1/2el | 3–5 uur aan het begin van de behandeling; na 2–4 weken 2–3 uur (door auto-inductie). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Rifampicine is een antibioticum uit de rifamycine-groep. Het werkt bactericide door het blokkeren van het DNA-afhankelijke RNA-polymerase bij gevoelige bacteriën. Het werkingsspectrum is smal en omvat naast mycobacteriën (incl. M. tuberculosis) ook de meeste Gram-positieve micro-organismen.
Isoniazide is een tuberculostaticum, met in hoge doseringen een bactericide werking. Het belangrijkste werkingsmechanisme lijkt remming van de synthese van mycolzuur, een belangrijk bestandsdeel van de mycobacteriële celwand. Isoniazide is alleen werkzaam bij delende cellen. Het werkingsspectrum is smal en omvat alleen mycobacteriën (incl. Mycobacterium tuberculosis), atypische mycobacteriën zijn doorgaans resistent.
Bij monotherapie van isoniazide ontstaan gemakkelijk mutanten. Omdat ook bij rifampicine snel resistentie optreedt, wordt rifampicine normaliter alleen in combinatietherapie toegepast. Rifampicine en isoniazide zijn beide zowel intra- als extracellulair werkzaam bij M. tuberculosis. Bij multidrug-resistente tuberculose (MDR-TB) is er sprake van resistentie tegen zowel rifampicine als isoniazide; dit ontstaat gewoonlijk wanneer een isoniazide-resistente stam ook resistent wordt tegen rifampicine.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed (rifampicine: beïnvloed door voedsel). |
T max | 2–4 uur (rifampicine), 1–2 uur (isoniazide). |
Overig | Rifampicine diffundeert goed naar de meeste lichaamsweefsels; de concentraties in lever, longweefsel, milt en nieren zijn hoger dan de serumspiegel; in het pleuravocht is de concentratie nagenoeg gelijk aan die in het serum. Ook in het botweefsel diffundeert rifampicine, en het dringt goed door in het exsudaat van ontstekingshaarden. Isoniazide dringt goed door in lichaamsvochten, weefsels en lichaamsholtes, óók in de liquor cerebrospinalis (ca. 90% van de plasmaconcentratie). |
Eiwitbinding | 60–90% (rifampicine). |
Metabolisering | Rifampicine wordt in de lever gemetaboliseerd; deels tot o.a. het actieve desacetylrifampicine. Isoniazide in grote mate in de lever middels acetylering (de snelheid is genetisch bepaald) en hydrolyse tot inactieve metabolieten. |
Overig | ca. 50% van de Kaukasische bevolking en Amerikanen van Afrikaanse afkomst zijn langzame acetyleerders van isoniazide. De meerderheid van de inwoners van Groenland en Arctisch Noord-Amerika en Aziaten met Mongoolse etniciteit, zoals Japanners, Chinezen en Vietnamezen, zijn snelle acetyleerders. |
Eliminatie | Rifampicine vnl. met de gal (onveranderd en als desacetylrifampicine), deels onveranderd met de urine (ca. 10% van de dosis). Isoniazide met de urine als metabolieten. Hemodialyse en peritoneale dialyse verwijderen isoniazide, maar niet rifampicine uit het bloed. |
Overig | Rifampicine ondergaat in geringe mate een enterohepatische kringloop. |
T 1/2el | Rifampicine: initieel 3–5 uur, na 2–4 weken 1–3 uur door auto-inductie. Isoniazide: ½–1½ uur voor snelle en 2–4 uur voor langzame acetyleerders. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
rifampicine hoort bij de groep rifamycine-groep.
rifampicine hoort bij de groep tuberculosemiddelen.
Groepsinformatie
rifampicine/isoniazide hoort bij de groep tuberculosemiddelen.