Samenstelling
Jakavi (als fosfaat) XGVS Novartis Europharm ltd.
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Balversa XGVS Aanvullende monitoring Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 3 mg, 4 mg, 5 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Indien een patiënt niet in aanmerking komt voor een stamceltransplantatie, is de behandeling van myelofibrose gericht op het voorkomen van eventuele trombo-embolische complicaties en op symptomatische behandeling van optredende anemie, pancytopenie en extramedullaire hematopoëse, zoals splenomegalie. Hiervoor is geen standaardbehandeling aangewezen. Indien de splenomegalie ten gevolge van myelofibrose symptomatisch wordt en een behandeling behoeft, kan ruxolitinib als cytoreductieve therapie worden ingezet. In vergelijking met placebo of andere gangbare behandelingen leidt de behandeling met ruxolitinib tot een significante verkleining van de vergrote milt en een verbetering in kwaliteit van leven. Andere symptomen zoals anemie en trombocytopenie verbeteren niet, er is ook geen overlevingsvoordeel aangetoond.
Advies
Voor erdafitinib is door de Commissie BOM nog geen advies vastgesteld.
Indicaties
Myelofibrose (MF)
- Aan de ziekte gerelateerde splenomegalie of symptomen van primaire myelofibrose (chronische idiopathische myelofibrose), post-polycythaemia vera-myelofibrose of post-essentiële trombocytemie-myelofibrose bij volwassenen.
Polycythemia vera (PV)
- Polycythaemia vera bij volwassenen die resistent zijn tegen hydroxycarbamide of die dit middel niet verdragen.
Acute graft-versus-host-ziekte (GvHD)
- Acute graft-versus-host-ziekte bij volwassenen en kinderen ≥ 28 dagen met een ontoereikende respons op corticosteroïden of andere systemische behandelingen.
Chronische graft-versus-host-ziekte (GvHD)
- Chronische graft-versus-host-ziekte bij volwassenen en kinderen ≥ 6 maanden met een ontoereikende respons op corticosteroïden of andere systemische behandelingen.
Indicaties
Als monotherapie bij volwassenen met niet-reseceerbaar of gemetastaseerd urotheelcelcarcinoom (UC) met gevoelige veranderingen in het fibroblastgroeifactorreceptor 3 (FGFR3)-gen, die minstens één therapielijn met een PD-1- of PD-L1-remmer hebben gekregen in een niet-reseceerbare of gemetastaseerde behandelsetting.
Doseringen
De drank is in Nederland niet in de handel.
Myelofibrose
Volwassenen
Startdosering: bij een trombocytenaantal > 200 × 10 9/l: 20 mg 2×/dag; bij een trombocytenaantal 100–200 × 10 9/l: 15 mg 2×/dag; bij een trombocytenaantal 50–100 × 10 9/l, op grond van relatief weinig gegevens: startdosering max. 5 mg 2×/dag. Bij onvoldoende werkzaamheid en als de aantallen trombocyten en neutrofielen voldoende hoog zijn, de dosering verhogen met stappen van max. 5 mg 2×/dag tot een maximale dosering van 25 mg 2×/dag. De dosering niet verhogen in de eerste 4 weken van de behandeling en daarna ten minste 2 weken aanhouden als interval tussen twee dosisverhogingen.
De behandeling staken indien binnen 6 maanden geen vermindering van de miltgrootte of verbetering van de symptomen optreedt. Indien sprake is van een toename van de miltlengte met ≥ 40% (of van miltvolume met ca. 25%) in combinatie met enige klinische vooruitgang zonder voelbare verbetering van ziektegerelateerde symptomen, staak ook dan de behandeling.
Verminderde nierfunctie: bij lichte en matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de startdosis met 50% verlagen (2×/dag), vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Bij hemodialyse (op grond van relatief weinig gegevens): bij een trombocytenaantal > 200 × 10 9/l: 20 mg 1×/dag óf 10 mg 2×/dag, enkel toedienen op de dag van hemodialyse, nadat de hemodialyse is voltooid. Bij een trombocytenaantal 100–200 × 10 9/l: 15 mg 1×/dag enkel op de dag van hemodialyse, nadat de hemodialyse is voltooid.
Verminderde leverfunctie: de startdosis met 50% verlagen (2×/dag), vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Het bloedbeeld ten minste elke 1–2 weken controleren tijdens de eerste 6 weken van de behandeling, daarna indien klinisch geïndiceerd.
Polycythaemia vera
Volwassenen
Startdosering: 10 mg 2×/dag. De dosering zo nodig aanpassen afhankelijk van de bloedwaarden. Bij onvoldoende werkzaamheid en als de aantallen trombocyten en neutrofielen voldoende hoog zijn, de dosering verhogen met stappen van max. 5 mg 2×/dag tot een maximale dosering van 25 mg 2×/dag. De dosering niet verhogen in de eerste 4 weken van de behandeling en daarna ten minste 2 weken aanhouden als interval tussen twee dosisverhogingen.
De behandeling staken indien binnen 6 maanden geen vermindering van de miltgrootte of verbetering van de symptomen optreedt. Indien sprake is van een toename van de miltlengte met ≥40% (of van miltvolume met ca. 25%) in combinatie met enige klinische vooruitgang zonder voelbare verbetering van ziektegerelateerde symptomen, staak dan de behandeling.
Verminderde nierfunctie : bij licht en matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de startdosering is 5 mg 2×/dag. Vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Bij hemodialyse: 10 mg 1×/dag of 5 mg 2×/dag enkel op de dag van hemodialyse, nadat de hemodialyse is voltooid. Deze dosisaanbeveling is gebaseerd op simulaties, controleer zorgvuldig op de werkzaamheid en veiligheid. Er zijn geen gegevens beschikbaar over dosering bij patiënten die peritoneale dialyse of continue veno-veneuze hemofiltratie (CVVH) ondergaan.
Verminderde leverfunctie: de aanbevolen startdosering is 5 mg 2×/dag. Vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Het bloedbeeld ten minste elke 1–2 weken controleren tijdens de eerste 6 weken van de behandeling, daarna indien klinisch geïndiceerd.
Acute graft-versus-host-ziekte
Volwassenen en kinderen ≥ 28 dagen
Startdosering: ≥ 12 jaar: 10 mg 2×/dag. 6-12 jaar: 5 mg 2×/dag. 28 dagen -6 jaar: 8 mg/m², 2×/dag. De dosering zo nodig aanpassen op geleide van de werkzaamheid en veiligheid. Ruxolitinib kan worden gebruikt in combinatie met corticosteroïden en/of calcineurineremmers.
Overweeg geleidelijke dosisverlaging (50% elke twee maanden). Indien symptomen van GvHD terugkeren, dosisverhoging van ruxolitinib overwegen.
Verminderde nierfunctie: bij licht en matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de startdosering met 50% verlagen. Vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Er zijn geen gegevens over gebruik bij hemodialyse.
Verminderde leverfunctie: bij een stoornis van de leverfunctie die geen verband houdt met GvHD, de startdosering met 50% verlagen. Bij GvHD-symptomen van de lever en stijging van het totaal bilirubine tot > 3× ULN, de bloedwaarden vaker controleren op toxiciteit; een dosisreductie met één niveau wordt aanbevolen. Het bloedbeeld ten minste elke 1–2 weken controleren tijdens de eerste 6 weken van de behandeling, daarna indien klinisch geïndiceerd.
Chronische graft-versus-host-ziekte
Volwassenen en kinderen ≥ 6 maanden
Startdosering: ≥ 12 jaar: 10 mg 2×/dag. 6-12 jaar: 5 mg 2×/dag. 6 maanden - 6 jaar: 8 mg/m², 2×/dag. De dosering zo nodig aanpassen op geleide van de werkzaamheid en veiligheid. Ruxolitinib kan worden gebruikt in combinatie met corticosteroïden en/of calcineurineremmers.
Overweeg geleidelijke dosisverlaging (50% elke twee maanden). Indien symptomen van GvHD terugkeren, dosisverhoging van ruxolitinib overwegen.
Verminderde nierfunctie: bij licht en matig verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): de startdosering met 50% verlagen. Vervolgens op geleide van effect en bijwerkingen titreren. Er zijn geen gegevens over gebruik bij hemodialyse.
Verminderde leverfunctie: bij een stoornis van de leverfunctie die geen verband houdt met GvHD, de startdosering met 50% verlagen. Bij GvHD-symptomen van de lever en stijging van het totaal bilirubine tot > 3× ULN, de bloedwaarden vaker controleren op toxiciteit; een dosisreductie met één niveau wordt aanbevolen. Het bloedbeeld ten minste elke 1–2 weken controleren tijdens de eerste 6 weken van de behandeling, daarna indien klinisch geïndiceerd.
Bij ouderen (> 65 j.): er is geen dosisaanpassing nodig op basis van alleen de leeftijd.
Bij gelijktijdig gebruik van sterke CYP3A4-remmers (o.a. claritromycine, itraconazol, posaconazol, voriconazol, ritonavir) of remmers van zowel CYP3A4 als CYP2C9 (o.a. fluconazol): de dosering met 50% verlagen en het bloedbeeld frequenter controleren (bv. 2 keer per week). Vermijd het gebruik van doses fluconazol van > 200 mg/dag.
Bij bloedbeeldafwijkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij afwijkingen van het bloedbeeld, de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, o.a. tabel 4 en 5 en rubriek 4.4).
Een vergeten dosis overslaan en doorgaan met het gebruikelijke schema.
Toediening: de tabletten elke dag op dezelfde tijden innemen, met of zonder voedsel.
Doseringen
Bepaal voorafgaand aan de behandeling of er een gevoelige verandering in het FGFR3-gen aanwezig is middels een gevalideerde test.
urotheelcelcarcinoom (UC)
Volwassenen (incl. ouderen)
De aanbevolen startdosering is 8 mg 1×/dag. Beoordeel de serumfosfaatspiegel na 14-21 dagen na het begin van de behandeling. Verhoog de dosering naar 9 mg 1×/dag als de serumfosfaatspiegel < 9,0 mg/dl (< 2,91 mmol/l) is en er geen toxiciteit opgetreden is. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Een gemiste dosis zo snel mogelijk op dezelfde dag inhalen, de volgende dag het normale schema hervatten. Neem geen dubbele dosis om een gemiste dosis in te halen.
Bij braken geen extra dosis nemen, maar de volgende dag het normale schema hervatten.
Bij een licht tot matig verminderde nierfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Overweeg bij een ernstig verminderde nierfunctie een alternatieve behandeling, vanwege het ontbreken van gegevens.
Bij een licht tot matig verminderde leverfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Overweeg bij een ernstig verminderde leverfunctie een alternatieve behandeling, vanwege het ontbreken van gegevens.
Bij gelijktijdig gebruik met een matige CYP3A4-inductor de dosis voorzichtig verhogen met 1 tot 2 mg (tot max. 9 mg/dag) en elke 2-3 weken geleidelijk aanpassen op basis van klinische controle op bijwerkingen. Bij het staken van een matige CYP3A4-inductor de dosering aanpassen op basis van verdraagbaarheid. Zie voor details de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 tabel 1 en rubriek 4.5), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'
Bij gelijktijdig gebruik met een matige CYP2C9- of een sterke CYP3A4-remmer, de dosering verlagen tot de eerstvolgende lagere dosering op basis van verdraagbaarheid; als deze remmer wordt gestaakt, kan de dosering terug worden verhoogd op basis van verdraagbaarheid. Zie voor details de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 tabel 1 en rubriek 4.5), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'
Bijwerkingen: Zie dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals hyperfosfatemie, oogaandoeningen, nagelafwijkingen, droge huid, huidtoxiciteit, orale mucositis of droge mond), de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 tabel 1-5), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Toediening
- De tabletten elke dag op ongeveer hetzelfde tijdstip heel innemen, met of zonder voedsel.
- Vermijd gebruik van grapefruit/pompelmoes of pomerans (zure sinaasappel).
Bijwerkingen
Bij MF en PV
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Gastro-intestinale bloeding, bloeduitstortingen, andere bloedingen (o.a. epistaxis, hematurie en bloeding na een ingreep). Anemie (ca. 84%), trombocytopenie (ca. 81%) en neutropenie (alle: dosisgebonden effecten), blauwe plekken. Duizeligheid, hoofdpijn. Pneumonie (vaak bij polycythaemia vera), urineweginfecties, Herpes zoster-infectie. Obstipatie. Gewichtstoename, hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie, verhoogd lipase. Verhoogd ALAT en ASAT.
Vaak (1-10%): sepsis (soms bij polycythaemia vera). Intracraniële bloeding. Flatulentie.
Soms (0,1-1%): tuberculose (frequentie onbekend bij polycythaemia vera).
Verder is gemeld: progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML).
Na staken van de behandeling bij myelofibrosepatiënten kunnen de symptomen van myelofibrose terugkeren (tot ca. 1 week erna), waaronder vermoeidheid, botpijn, koorts, jeuk, nachtzweten, symptomatische splenomegalie en gewichtsdaling.
Bij acute GvHD
Zeer vaak (> 10%): CMV-infectie, sepsis (vaak bij kinderen), urineweginfectie (vaak bij kinderen). Trombocytopenie, anemie, neutropenie, pancytopenie. Hypercholesterolemie. Hypertensie. Misselijkheid (vaak bij kinderen). Stijging ALAT, ASAT in het bloed.
Vaak (1-10%): hoofdpijn.
Bij chronische GVHD
Zeer vaak (> 10%): trombocytopenie, anemie, neutropenie. Hypercholesterolemie. Hoofdpijn. Hypertensie. Stijging lipase, amylase, ALAT, ASAT, creatinekinase, creatinine in het bloed (vaak bij kinderen).
Vaak (1-10%): CMV-infectie, urineweginfectie, BK-virusinfectie. Gewichtstoename. Obstipatie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hyperfosfatemie, hyponatriëmie, afgenomen eetlust. Dysgeusie. Centrale sereuze retinopathie (zoals glasvochtloslating, macula-loslating, (sereuze) retina-loslating, loslating van (maculair) retinaal pigmentepitheel, retina-oedeem, subretinaal vocht, retinale verdikking, choroïdale vochtophoping, choroïdoretinitis, chorioretinopathie, maculopathie, afgenomen gezichtsvermogen), droge ogen. Bloedneus. Stomatitis, droge mond, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, obstipatie. Paronychie, onycholyse, onychomadese, nageldystrofie, nagelafwijking, nagelverkleuring, palmoplantair erytrodysesthesiesyndroom, alopecia, droge huid. Asthenie, vermoeidheid. Anemie. Gewichtsverlies. Stijging serumcreatininespiegel, stijging ALAT, stijging ASAT.
Vaak (1-10%): hyperparathyroïdie. Hypercalciëmie, hypofosfatemie. (Ulceratieve) keratitis, conjunctivitis, xeroftalmie, cataract, blefaritis, toegenomen traanproductie. Droge neus. Dyspepsie. Onychalgie, onychoclase, nagelrichels, huidkloven, jeuk, huidexfoliatie, xerodermie, hyperkeratose, huidlaesie, eczeem, huiduitslag. Acuut nierletsel, verminderde nierfunctie, nierfalen. Hepatische cytolyse, verminderde leverfunctie, hyperbilirubinemie.
Soms (0,1-1%): vaatverkalking. Nagelbedbloeding, nagelongemak, huidatrofie, palmair erytheem, huidtoxiciteit. Droge slijmvliezen.
Interacties
Bij combinatie met sterke remmers van CYP3A4 en remmers van zowel CYP3A4 als CYP2C9 (bv. fluconazol), de dosering van ruxolitinib verlagen; zie de rubriek Dosering. Vermijd het gebruik van fluconazol in doses van > 200 mg/dag. Vermijd tevens het gebruik van grapefruit-/pompelmoessap. Bij combinatie met matig-sterke CYP3A4-remmers (o.a. erytromycine, atazanavir, aprepitant, diltiazem, fluvoxamine en verapamil) de patiënt extra controleren op cytopenieën.
Sterke CYP3A4-inductoren (o.a. carbamazepine, rifampicine en sint–janskruid) kunnen de blootstelling aan ruxolitinib verlagen. Controleer de patiënt nauwgezet; in individuele gevallen kan het nodig zijn de dosering van ruxolitinib te verhogen.
Ruxolitinib remt Pgp en BCRP in de darm. Bij gelijktijdig gebruik van substraten voor Pgp en/of BCRP met een kleine therapeutische breedte (o.a. dabigatran, ciclosporine, rosuvastatine en digoxine) extra controleren op bijwerkingen van deze middelen.
Interacties
Vermijd gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de serumfosfaatspiegels kunnen veranderen tot de beoordeling van de serumfosfaatspiegel na 14-21 dagen, vanwege de mogelijke invloed op de dosering van erdafitinib. Vermijd tevens gelijktijdig gebruik van deze middelen bij serumfosfaatspiegels ≥ 5,5 mg/dl. Suppletie met vitamine D wordt niet aanbevolen, omdat dit de serumfosfaat- en -calciumspsiegels kan verhogen.
Bij gelijktijdig gebruik met een matige CYP2C9- of een sterke CYP3A4-remmer (zoals itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, fluconazol, miconazol, ceritinib, claritromycine, elvitegravir, ritonavir, lopinavir, amiodaron), is een dosisaanpassing vereist (zie de rubriek Doseringen). Vermijd gebruik van grapefruit/pompelmoes of pomerans (zure sinaasappel), vanwege sterke CYP3A4-remming.
Vermijd gelijktijdig gebruik met een sterke CYP3A4-inductor, zoals apalutamide, enzalutamide, lumacaftor, ivosidenib, mitotaan, rifampicine, carbamazepine, fenytoïne en sint-janskruid. Bij gelijktijdig gebruik met een matige CYP3A4-inductor (zoals dabrafenib, bosentan, cenobamaat, efavirenz, etravirine, lorlatinib, modafinil, fenobarbital, primidon, rifabutine, sotorasib, telotristat-ethyl) is een dosisaanpassing vereist (zie de rubriek Dosering).
Door CYP3A4-inductie van erdafitinib kan de werkzaamheid van hormonale anticonceptiva verminderen. Gebruik een alternatief anticonceptiemiddel, dat niet wordt beïnvloed door enzyminductoren (bv. een niet-hormonale spiraal) of een aanvullend niet-hormonaal anticonceptiemiddel (bv. condooms) tijdens de behandeling met en tot 1 maand na de laatste dosis.
Erdafitinib is een Pgp-remmer. Gelijktijdig gebruik van orale Pgp-substraten, kan de blootstelling aan deze middelen verhogen, neem daarom middelen met een smalle therapeutische index, zoals colchicine, digoxine, dabigatran en apixaban ten minste 6 uur voor of na erdafitinib in.
Wees voorzichtig met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen of 'torsade de pointes' kunnen induceren, zoals antiaritmica van klasse IA (o.a. kinidine, disopyramide) of klasse III (o.a. amiodaron, sotalol, ibutilide), macrolide antibiotica, SSRI’s (o.a. citalopram, escitalopram), methadon, moxifloxacine en antipsychotica (o.a. haloperidol).
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (o.a. verlaagd foetusgewicht en verhoogd post-implantatieverlies).
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen gegevens, bij dieren schadelijk gebleken.
Advies: Op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw of man dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen, tijdens en gedurende ten minste 1 maand na de behandeling. Erdafitinib kan de werkzaamheid van hormonale anticonceptiva verminderen; pas een alternatief anticonceptiemiddel toe (zie ook de rubriek Interacties). Voer voorafgaand aan de behandeling een zwangerschapstest uit.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja (bij dieren). Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden tijdens en gedurende ten minste 1 maand na de behandeling.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubrieken Zwangerschap en Lactatie.
Contra-indicaties
Er zijn van dit geneesmiddel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Voorafgaand aan en elke 2–4 weken tijdens de behandeling een complete bloedceltelling (incl. differentiële witte bloedceltelling) uitvoeren, tot de dosering van ruxolitinib is gestabiliseerd en daarna indien klinisch geïndiceerd. Bij een trombocytenaantal < 200 × 109/l of een hemoglobinegehalte < 6,2 mmol/l (10 g/dl) bij aanvang van de behandeling, het bloedbeeld frequenter controleren; bij polycythaemia vera de dosis verminderen bij een dergelijk hemoglobinegehalte. Overweeg een dosisvermindering bij een trombocytenaantal < 100 × 109/l en bij polycythaemia vera tevens bij een hemoglobinegehalte < 7,5 mmol/l (12 g/dl) (zie rubriek Dosering). De behandeling onderbreken indien het aantal bloedplaatjes < 50 × 109/l, het absolute aantal neutrofielen < 0,5 × 109/l is en bij polycythaemia vera tevens als het hemoglobinegehalte < 5,0 mmol/l (8 g/dl) is. Ondanks dosisverlaging of onderbreking van de behandeling kan een plaatjestransfusie of bloedtransfusie noodzakelijk zijn. Na herstel van de bloedwaarden kan de toediening worden hervat met 5 mg 2×/dag; daarna geleidelijk verhogen onder zorgvuldige controle van het bloedbeeld.
Ernstige infecties, waaronder schimmelinfecties, bacteriële, mycobacteriële, virale en andere opportunistische infecties zijn gemeld. Beoordeel voorafgaand aan de behandeling de kans op het ontwikkelen van een ernstige infectie. De behandeling niet beginnen voordat ernstige infecties zijn verdwenen. Tuberculose is gemeld bij patiënten die ruxolitinib kregen voor myelofibrose. Controleer de patiënt voorafgaand aan de behandeling op de aanwezigheid van (latente) tuberculose; denk er aan dat bij ernstig zieke of immuungecompromitteerde patiënten meer kans is op fout-negatieve testresultaten voor de tuberculinehuidtest. Observeer tijdens de behandeling zorgvuldig op verschijnselen van infectie (o.a. urineweginfectie, herpes zoster infectie, schimmelinfectie) en start zo nodig meteen een geschikte behandeling. Wees voorzichtig bij een bestaande chronische HBV-infectie; het effect van ruxolitinib op de virale replicatie is niet bekend.
Monitoring van het lipidenspectrum en behandeling van dyslipidemie wordt aanbevolen.
Bij myelofibrose is het ontstaan van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) gemeld. Wees alert op tekenen die kunnen wijzen op PML (neurologische, cognitieve of psychiatrische afwijkingen die ontstaan of toenemen). Bij een vermoeden van PML de behandeling onderbreken; bij bevestiging van de diagnose de behandeling staken.
Ernstige cardiale bijwerkingen, zoals myocardinfarct en beroerte zijn gemeld bij ruxolitinib en andere JAK-remmers. Bij patiënten met cardiovasculaire risicofactoren de voor- en nadelen van de behandeling afwegen.
Voorvallen van diep-veneuze trombose en longembolie zijn gemeld bij ruxolitinib en andere JAK-remmers. Bij patiënten met cardiovasculaire risicofactoren de voor- en nadelen van de behandeling afwegen.
Secundaire primaire maligniteiten zoals lymfoom en niet-melanome huidtumoren (o.a. basaalcelcarcinoom, plaveiselcelcarcinoom en Merkel-celcarcinoom) zijn gemeld tijdens de behandeling met ruxolitinib. De meeste patiënten met huidtumoren hadden een voorgeschiedenis van een uitgebreide behandeling met hydroxycarbamide of van premaligne laesies of een eerdere niet-melanome huidtumor. Het wordt aanbevolen periodiek huidonderzoek te verrichten bij aanwezige risicofactoren voor huidcarcinoom.
Onderbreken of staken van de behandeling kan leiden tot terugkeer van symptomen van myelofibrose gedurende ca. 1 week. Er zijn gevallen bekend van ernstige complicaties na staken van ruxolitinib, met name als sprake is van acute bijkomende ziekte. In hoeverre het plotseling staken van ruxolitnib bijdroeg aan deze complicaties, is niet bekend. Overweeg, tenzij plotseling staken is vereist, een geleidelijke dosisverlaging.
Onderzoeksgegevens: voor de indicaties MF en PV zijn de veiligheid en werkzaamheid bij kinderen tot 18 jaarniet vastgesteld.
Waarschuwingen en voorzorgen
Hyperfosfatemie is een verwacht, voorbijgaand farmacodynamisch effect van FGFR-remmers. Controleer de serumfosfaatspiegel voorafgaand aan de behandeling, 14-21 dagen na het begin van de behandeling en vervolgens wekelijks bij afwijkende waarden en anders maandelijks en tijdens onderbrekingen. Overweeg bij hyperfosfatemie de dosis te verlagen of de behandeling te onderbreken dan wel definitief te staken en/of een fosfaatbinder toe te voegen, afhankelijk van de duur en de ernst van de hyperfosfatemie. De mediane tijd tot het optreden van hyperfosfatemie, onafhankelijk van de graad is 16 dagen. Beperk de fosfaatinname via voeding (600-800 mg/dag) bij serumfosfaatspiegels ≥ 5,5 mg/dl. Langdurige hyperfosfatemie kan leiden tot mineralisatie van weke delen, cutane calcinose, niet-uremische calcifylaxie, hypocalciëmie, anemie, secundaire hyperparathyroïdie, spierkrampen, insultactiviteit, verlenging van het QT-interval en aritmie.
Tijdens behandeling kan hypofosfatemie optreden. Controleer de serumfosfaatspiegel ook tijdens onderbrekingen. Als de serumfosfaatspiegel in serum daalt tot onder het normale niveau, beëindig dan een eventuele fosfaatverlagende behandeling en/of fosfaatbeperkend dieet. Ernstige hypofosfatemie kan leiden tot verwardheid, insulten, focale neurologische bevindingen, hartfalen, respiratoir falen, spierzwakte, rabdomyolyse en hemolytische anemie.
Oogaandoeningen, zoals centrale sereuze retinopathie (incl. loslating van retinaal pigmentepitheel), kunnen voorkomen en resulteren in gezichtsvelduitval. Voorafgaand aan de behandeling moet een oogheelkundig onderzoek plaatsvinden. Voer daarna gedurende de eerste 4 maanden elke maand en daarna elke 3 maanden een oogheelkundig onderzoek uit; voer dit onderzoek tevens direct uit bij visuele symptomen. Controleer nauwgezet bij een leeftijd > 65 jaar, bij eerdere oculaire bijwerkingen waarvoor de behandeling tijdelijk gestaakt is en bij patiënten met klinisch significante medische oogaandoeningen, zoals netvliesaandoeningen. Onderbreek de behandeling als centrale sereuze retinopathie optreedt; staak de behandeling definitief als de aandoening niet verdwijnt binnen 4 weken of een ernst heeft van graad 4.
Geef alle patiënten profylaxe tegen droge ogen of een behandeling met oculaire kalmerende middelen. Ernstige klachten van droge ogen laten beoordelen door een oogarts.
Controleer op symptomen van nagelafwijkingen, zoals onycholyse, nagelverkleuring en paronychie. Geef advies over preventie, zoals goede hygiëne, vrij verkrijgbare nagelversterkende middelen en regelmatige controle op symptomen van infectie. De mediane tijd tot het optreden van een nagelafwijking, onafhankelijk van de graad is 63 dagen. Volg bij nagelafwijkingen de richtlijnen voor dosisaanpassing of beëindiging (zie de rubriek Dosering en de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 tabel 4).
Controleer op symptomen van huidaandoeningen, waaronder droge huid, palmoplantaire erytrodysesthesie, alopecia en jeuk. Geef advies over preventie, zoals het vermijden van geparfumeerde producten en van overmatig gebruik van zeep en langdurig douchen, en adviseer regelmatig gebruik van vochtinbrengende middelen. Adviseer voorzichtig te zijn met blootstelling aan zonlicht, vanwege het risico op fototoxische reacties. Adviseer het dragen van beschermende kleding en/of het gebruik van zonnebrandcrème. De mediane tijd tot het optreden van een huidaandoening, onafhankelijk van de graad, is 47 dagen.
Controleer op stomatitis en droge mond. Geef advies over preventie, zoals goede mondhygiëne, zo nodig mondspoelingen met baking soda (natriumwaterstofcarbonaat) en het vermijden van pittig gekruide en/of zure voedingsmiddelen. Adviseer patiënten medische hulp in te schakelen als de symptomen verergeren.
Voer regelmatig een volledige bloedtelling en serumchemie uit. Stijging van de serumcreatininespiegel, hyponatriëmie, stijging van transaminase en anemie zijn gemeld.
Onderzoeksgegevens: Er zijn beperkte gegevens beschikbaar over het gebruik bij ouderen > 85 jaar. Er is geen relevante toepassing bij kinderen.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met erdafitinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Proteïnekinaseremmer. Ruxolitinib remt selectief de Janus-geassocieerde kinasen (JAK's) JAK1 en JAK2; tyrosine-kinasen die cytokine- of groeifactorgemedieerde signalen overdragen via de JAK-STAT-route. Verstoring of ontregeling van de JAK-STAT-route kan resulteren in diverse immunodeficiëntiesyndromen en kankersoorten. Ruxolitinib remt door zijn werking de celproliferatie bij myeloproliferatieve aandoeningen, die geassocieerd zijn met een ontregelde JAK1- en JAK2-signalering.
Kinetische gegevens
Resorptie | Wordt snel en voor ten minste 95% geresorbeerd. |
T max | ca. 1 uur. |
V d | Volwassenen: bij MF en PV: ca. 1,07 l/kg. Bij acute GvHD: 0,96 l/kg. Bij chronische GvHD: 0,87 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 97%. |
Metabolisering | in de lever voornamelijk door CYP3A4 (> 50%) en in mindere mate door CYP2C9, tot actieve metabolieten die voor ca. 18% bijdragen aan de totale farmacologische activiteit. |
Eliminatie | met de urine 74%, met de feces 22%, waarvan < 1% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 3 uur, bij een leverfunctiestoornis verlengd tot 4–5 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Erdafitinib is een pan-fibroblastgroeifactorreceptor (FGFR)-tyrosinekinaseremmer. Het remt de fosforylering en -signalering van FGFR.
Kinetische gegevens
T max | 2,5 uur (bereik 2-6 uur), ca. 1,5 uur langer bij inname met voedsel. |
Overig | De 'steady state'-concentratie wordt na 2 weken bereikt. |
V d | 0,411 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | grotendeels door CYP2C9 en CYP3A4, voornamelijk tot de O-gedemethyleerde metaboliet. De bijdrage van CYP2C9 is ca. 39% en die van CYP3A4 is ca. 20%. |
Eliminatie | 69% met de feces (waarvan 14-21% onveranderd) en ca. 19% met de urine (waarvan 13% onveranderd). |
T 1/2el | 58,9 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ruxolitinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erdafitinib (L01EN01) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk
Groepsinformatie
erdafitinib hoort bij de groep proteïnekinaseremmers.
- abemaciclib (L01EF03) Vergelijk
- acalabrutinib (L01EL02) Vergelijk
- afatinib (L01EB03) Vergelijk
- alectinib (L01ED03) Vergelijk
- asciminib (L01EA06) Vergelijk
- avapritinib (L01EX18) Vergelijk
- axitinib (L01EK01) Vergelijk
- binimetinib (L01EE03) Vergelijk
- bosutinib (L01EA04) Vergelijk
- brigatinib (L01ED04) Vergelijk
- cabozantinib (L01EX07) Vergelijk
- ceritinib (L01ED02) Vergelijk
- cobimetinib (L01EE02) Vergelijk
- crizotinib (L01ED01) Vergelijk
- dabrafenib (L01EC02) Vergelijk
- dacomitinib (L01EB07) Vergelijk
- dasatinib (L01EA02) Vergelijk
- encorafenib (L01EC03) Vergelijk
- entrectinib (L01EX14) Vergelijk
- erlotinib (L01EB02) Vergelijk
- everolimus (bij maligne aandoening) (L01EG02) Vergelijk
- fedratinib (L01EJ02) Vergelijk
- gefitinib (L01EB01) Vergelijk
- gilteritinib (L01EX13) Vergelijk
- ibrutinib (L01EL01) Vergelijk
- idelalisib (L01EM01) Vergelijk
- imatinib (L01EA01) Vergelijk
- lapatinib (L01EH01) Vergelijk
- larotrectinib (L01EX12) Vergelijk
- lenvatinib (L01EX08) Vergelijk
- lorlatinib (L01ED05) Vergelijk
- midostaurine (L01EX10) Vergelijk
- neratinib (L01EH02) Vergelijk
- nilotinib (L01EA03) Vergelijk
- nintedanib (bij interstitiële longziekte) (L01EX09) Vergelijk
- nintedanib (bij maligne aandoening) (L01EX09) Vergelijk
- osimertinib (L01EB04) Vergelijk
- palbociclib (L01EF01) Vergelijk
- pazopanib (L01EX03) Vergelijk
- pemigatinib (L01EN02) Vergelijk
- pirtobrutinib (L01EL05) Vergelijk
- ponatinib (L01EA05) Vergelijk
- regorafenib (L01EX05) Vergelijk
- ribociclib (L01EF02) Vergelijk
- ruxolitinib (L01EJ01) Vergelijk
- selpercatinib (L01EX22) Vergelijk
- sorafenib (L01EX02) Vergelijk
- sunitinib (L01EX01) Vergelijk
- temsirolimus (L01EG01) Vergelijk
- tepotinib (L01EX21) Vergelijk
- tivozanib (L01EK03) Vergelijk
- trametinib (L01EE01) Vergelijk
- tucatinib (L01EH03) Vergelijk
- vandetanib (L01EX04) Vergelijk
- vemurafenib (L01EC01) Vergelijk
- zanubrutinib (L01EL03) Vergelijk