Samenstelling
Sufenta (als citraat) Piramal critical care
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 5 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml, 10 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Forte'
- Sterkte
- 50 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml, 5 ml, 20 ml
Sufentanil (als citraat) XGVS Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 5 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml, 10 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml, 5 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Hydagelan (hydrochloride) Pharmamedic bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Hydromorfon (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Palladon (hydrochloride) Mundipharma Pharmaceuticals bv
- Toedieningsvorm
- Capsule 'IR'
- Sterkte
- 1,3 mg, 2,6 mg
- Toedieningsvorm
- Capsule met gereguleerde afgifte 'SR'
- Sterkte
- 4 mg, 8 mg, 16 mg, 24 mg
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Sufentanil wordt gebruikt bij operatieve ingrepen onder algehele anesthesie, postoperatieve epidurale pijnbestrijding en epidurale pijnbestrijding tijdens weeën en partus. Er is voor deze toepassing geen advies vastgesteld.
Advies
Bij acute nociceptieve pijn: paracetamol is in adequate dosering de pijnstiller van eerste keus. Begin bij lokale spier- of gewrichtspijn eventueel met een cutane NSAID, en combineer deze eventueel met paracetamol. Overweeg bij onvoldoende effect, d.w.z. als de patiënt te veel beperkingen in het dagelijks leven ervaart, (de combinatie met) een systemisch NSAID: diclofenac, ibuprofen of naproxen. Houd bij de keuze van het NSAID rekening met patiëntkenmerken en met de verschillen in bijwerkingenprofiel tussen de NSAID’s; zie NSAID's systemisch, Typerende bijwerkingen. Vermijd NSAID’s zo veel mogelijk bij kwetsbare patiënten met een verhoogd risico op gastro-intestinale, renale of cardiovasculaire bijwerkingen, bv. bij ouderen. Pas het NSAID zo kort mogelijk toe. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie met) kortdurend gebruik van tramadol. Houd rekening met de bijwerkingen; de plaats van tramadol is beperkt. Overweeg bij onvoldoende effect (de combinatie van een niet- opioïde pijnstiller met) kortdurend gebruik van een sterkwerkend opioïd. Kies een opioïd op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs.
Bij acute hevige nociceptieve pijn (bv. in spoedeisende situaties): geef kortdurend een sterkwerkend opioïd, bv. morfine of fentanyl.
Bij chronische niet-kanker-gerelateerde pijn: probeer pijnstillers te vermijden. Bij chronische pijn zijn ze minder effectief, terwijl de kans op bijwerkingen toeneemt. Als toch een pijnstiller gewenst is, heeft paracetamol de voorkeur.
Bij chronische kanker-gerelateerde pijn: combineer een sterkwerkend opioïd (kies op basis van ervaring, toedieningsvorm en prijs) al dan niet met ‘zo nodig’-gebruik van paracetamol en/of een oraal NSAID. Voeg een bij de patiënt en de situatie passende toedieningsvorm van een opioïd voor doorbraakpijn toe.
Indicaties
- Volwassenen: intraveneuze pijnbestrijding bij operatieve ingrepen onder algehele anesthesie. Postoperatieve epidurale pijnbestrijding (incl. na sectio caesarea). Epidurale analgesie in combinatie met bupivacaïne tijdens weeën en de bevalling.
- Kinderen: intraveneuze pijnbestrijding tijdens inductie en/of onderhoud van een gebalanceerde algehele anesthesie, bij kinderen > 1 maand. Postoperatieve epidurale pijnbestrijding bij kinderen > 1 jaar na algehele anesthesie, thoraxchirurgie of orthopedische chirurgie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van ernstige pijn bij kanker;
- Injectievloeistof tevens: ernstige postoperatieve pijn.
Gerelateerde informatie
Doseringen
De dosering individueel bepalen aan de hand van de leeftijd en het gewicht van de patiënt, algemene conditie en gelijktijdig toegediende geneesmiddelen. De dosering is verder afhankelijk van het type en duur van de operatie en van de vereiste diepte van de anesthesie.
Conventionele anesthesie
Volwassenen
Inductie: 0,5–1,0 microg/kg lichaamsgewicht i.v. Onderhoud van de analgesie: na 30–60 min bijkomende doses van 0,1–0,2 microg/kg lichaamsgewicht.
Kinderen > 1 maand
Inductie: na premedicatie met bv. atropine: 0,2–0,5 microg/kg als langzame bolusinjectie in ten minste 30 seconden, in combinatie met een anesthesie-inductiemiddel. Bij grote ingrepen (zoals hartchirurgie) tot max. 1 microg/kg. Onderhoud van anesthesie onder toepassing van beademing: na premedicatie met bv. atropine: oplaaddosis 0,3–2 microg/kg lichaamsgewicht via langzame i.v.-bolusinjectie in ten minste 30 seconden, zo nodig aanvullende doses van 0,1–1 microg/kg tot max. 5 microg/kg bij hartchirurgie.
Analgetische anesthesie
Volwassenen
5 microg/kg lichaamsgewicht i.v.
Postoperatieve epidurale pijnbestrijding
Volwassenen
Bolusinjectie 30–50 microg in 10 ml fysiologisch zout; bij vermindering van de pijnstilling (evt. na 4–6 uur) kunnen bijkomende doses van 25 microg worden gegeven.
Kinderen > 1 jaar
0,25–0,75 microg/kg lichaamsgewicht als eenmalige intra-operatieve bolusinjectie.
Epiduraal als adjuvans bij analgesie tijdens weeën en bevalling
Volwassenen
10 microg sufentanil toevoegen aan epiduraal bupivacaïne (0,125–0,25%) ter verlenging van de duur en verhoging van de kwaliteit van de analgesie, zo nodig combinatie 2× herhalen, max. 30 microg sufentanil.
Continue epidurale infusie
Volwassenen
Bolusinjectie 25 microg gevolgd door infusie van 10–20 microg per uur óf bolusinjectie 50 microg na 1 uur gevolgd door infusie van 10–20 microg/uur. In combinatie met bupivacaïne kan lager gedoseerd worden.
Doseringen
Ernstige pijn bij kanker
Volwassenen en kinderen > 12 j.
De dosering is afhankelijk van de ernst van de pijn en van de reeds gebruikte analgetica. De dosering titreren tot een maximaal analgetisch effect is bereikt. Oraal: gewone capsule: begindosering is 1,3–2,6 mg iedere 4–6 uur, zo nodig de dosering verhogen; capsule met gereguleerde afgifte (alleen voor volwassenen): begindosering is 4 mg iedere 12 uur; bij onvoldoende pijnstilling na 24 uur verhogen tot 8 mg iedere 12 uur. Verdere aanpassingen van de dosering op geleide van de pijn door per 24 uur de dosering met 25–50% te verhogen; de eerstvolgende stap is 12 mg elke 12 uur. Er bestaat geen maximum wanneer wordt gedoseerd op geleide van de pijn. Intraveneus: begindosering: als bolusinjectie 1–1,5 mg iedere 3–4 uur, langzaam injecteren gedurende ten minste 2–3 min; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. Subcutaan: begindosering: als bolusinjectie 1–2 mg iedere 3–4 uur; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. PCA (i.v. en s.c.): begindosering 0,2 mg bolus, stop interval 5–10 min.
Ernstige postoperatieve pijn
Volwassenen en kinderen > 12 j.
De dosering is afhankelijk van de ernst van de pijn en van de reeds gebruikte analgetica. De dosering titreren tot een maximaal analgetisch effect is bereikt. Intraveneus: begindosering: als bolusinjectie 1–1,5 mg iedere 3–4 uur, langzaam injecteren gedurende ten minste 2–3 min; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. Subcutaan: begindosering: als bolusinjectie 1–2 mg iedere 3–4 uur; als infusie 0,15–0,45 mg/uur of 0,004 mg/kg lichaamsgewicht/uur. PCA (i.v. en s.c.): begindosering 0,2 mg bolus, stop interval 5–10 min.
Bij ouderen (gewoonlijk > 75 j.) wordt een lagere begindosering en zorgvuldige titratie aanbevolen.
Nierfunctiestoornissen: Bij lichte tot matige nierfunctiestoornissen is geen dosisaanpassing nodig. Bij ernstige nierfunctiestoornissen zijn er onvoldoende gegevens om een doseeradvies te geven, een lagere dosering kan bij deze patiënten voldoende zijn. Titreer zorgvuldig op geleide van het klinisch effect.
Bij leverfunctiestoornissen zijn er onvoldoende gegevens om een doseeradvies te geven, een lagere dosering kan bij deze patiënten voldoende zijn. Titreer zorgvuldig op geleide van het klinisch effect.
Bij overschakelen van oraal hydromorfon naar i.v. hydromorfon: 3 mg oraal komt in het algemeen overeen met 1 mg i.v.; individuele titratie is echter vereist. Bij overschakelen van een ander opioïd naar hydromorfon oraal, starten met ½ tot 2/3 van de berekende dosis; naar hydromorfon parenteraal starten met 1/10 van het overeenkomende parenterale morfine-equivalent.
Voor de Handreiking afbouw opioïden, zie afbouwschema's.
De injectie is niet geschikt om een behandeling met een opioïd mee te beginnen; deze alleen gebruiken bij patiënten die niet langer reageren op lagere doseringen hydromorfon of andere opioïden.
Toedieningsinformatie: De capsules heel of geopend zonder kauwen innemen. Bij slikproblemen kunnen de capsules worden geopend en de inhoud over een kleine hoeveelheid koud, zacht voedsel worden gestrooid; de inhoud van de capsule mag niet worden vermalen of opgelost. Inname van gebroken, gekauwde of vermalen inhoud van een capsule met gereguleerde afgifte kan leiden tot versnelde afgifte en absorptie van een mogelijk fatale dosis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, braken. Koorts.
Vaak (1-10%): verhoogde hartfrequentie. Verhoogde of verlaagde bloeddruk. Ademhalingsdepressie. Verwarde toestand. Duizeligheid, hoofdpijn, sedatie. Obstipatie, dyspepsie. Jeuk. Onwillekeurige spierspasmen. Urineretentie.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid. Verlaagde hartfrequentie. Benauwdheid. Apathie, zenuwachtigheid. Slaperigheid, paresthesie, ataxie, dystonie, hyperreflexie. Visusstoornissen. Droge mond. Hyperhidrose, huiduitslag, droge huid. Koude rillingen, asthenie.
Verder zijn gemeld: anafylactische shock. Ademhalingsstilstand. Convulsies, coma. Miose. Erytheem. Abstinentiesyndroom.
Bijwerkingen
De frequentie van bijwerkingen kan verschillen per toedieningsvorm.
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, obstipatie, misselijkheid en braken, licht gevoel in het hoofd, duizeligheid, jeuk, asthenie.
Vaak (1-10%): hypotensie, hallucinaties, verwardheid, angst, slapeloosheid, zweten, droge mond, abdominale pijn, anorexie, huiduitslag, urineretentie, aandrang.
Soms (0,1-1%): stemmingsveranderingen (o.a. euforie, dysforie), nachtmerrie, hoofdpijn, vermoeidheid, malaise, tolerantie, dyskinesie, paresthesie, tremor, myoclonus, tachycardie, verhoogde bloeddruk, visusstoornis (wazig zien, miose), dyspepsie, diarree, smaakstoornis, dyspneu, allergische huidreactie zoals urticaria. Erectiestoornis.
Zelden (0,01-0,1%): sufheid of sedering, lethargie, ademhalingsdepressie, bronchospasme, spasme van de galwegen, epileptische aanval, agitatie, blozen, bradycardie, palpitaties.
Zeer zelden (> 0,01%): overgevoeligheidsverschijnselen zoals orofaryngeaal oedeem, agressie, hyperalgesie (met name bij hogere doseringen), paralytische ileus, perifeer oedeem. Stijging van pancreas- en/of leverenzymwaarden. Opvliegers. Vallen. Psychische en lichamelijke afhankelijkheid, ontwenningsverschijnselen (agitatie, prikkelbaarheid, nervositeit, rusteloosheid, angst, zwakte, hyperkinesie, tremor, myalgie, rugpijn, gewrichtspijn, tranenvloed, rinorroe, geeuwen, zweten, rillingen, mydriase, buikkrampen, slapeloosheid, misselijkheid, braken, diarree, anorexie, verhoogde bloeddruk of ademhaling of hartslag) tolerantie, neonataal abstinentiesyndroom (NAS). Na injectie: irritatie, verharding van de huid op de toedieningsplaats (vooral na herhaaldelijke s.c. injectie).
Gemeld is centraal slaapapneusyndroom (CSA).
Interacties
Gelijktijdig gebruik van alcohol en andere centraal depressieve stoffen (zoals anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, barbituraten, gabapentine en pregabaline, halogeengassen, hypnotica, andere opioïden en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering). Pas de dosering en toepassingsduur van beide middelen aan, zeker post-operatief, vanwege de kans op ademhalingsdepressie.
Combinatie met een benzodiazepine vermeerdert de kans op diepe sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden, met name bij patiënten die spontaan ademen. Als de combinatie noodzakelijk is, beide zo laag mogelijk doseren en zo kort mogelijk toepassen. Volg de patiënt nauwkeurig op tekenen van ademhalingsdepressie en diepe sedatie.
Gelijktijdig gebruik van benzodiazepinen kan leiden tot verlaging van de bloeddruk.
Lachgas in combinatie met hoge i.v.-doses kan cardiovasculaire depressie geven (hypotensie, bradycardie).
Combinatie met een serotonerg middel, zoals een SSRI of SNRI, vergroot de kans op optreden van het serotoninesyndroom.
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum (zoals ook sufentanil) afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer. In het algemeen wordt aanbevolen om het gebruik van een MAO-remmer twee weken voor een operatieve of anesthetische ingreep te stoppen, omdat ernstige en onvoorspelbare potentiëring van morfinomimetica door MAO-remmers is gemeld.
Aangezien sufentanil vnl. wordt gemetaboliseerd via CYP3A4 kunnen op theoretische gronden CYP3A4-remmers (zoals ketoconazol, itraconazol, ritonavir en erytromycine) het metabolisme van sufentanil remmen met het risico van verlengde of vertraagde ademhalingsdepressie.
Interacties
Bij gelijktijdig gebruik van sommige morfinomimetica (fentanyl, methadon, oxycodon, pethidine en tramadol) met MAO-remmers neemt de kans op een serotonerg syndroom toe; daarom wordt gebruik van een morfinomimeticum afgeraden tijdens of binnen 2 weken na behandeling met een MAO-remmer.
Gelijktijdig gebruik van centraal depressieve stoffen (zoals andere opioïden, anesthetica, antipsychotica, anxiolytica, antidepressiva, anti-emetica, antihistaminica, hypnotica en sedativa) kan de depressieve werking op het centrale zenuwstelsel versterken (meer kans op ademhalingsdepressie, versterkte sedering).
Combinatie met sedativa zoals benzodiazepinen beperken tot patiënten voor wie er geen alternatieve behandeling mogelijk is; sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden zijn mogelijk. Gebruik de laagst mogelijke dosering, behandel zo kort mogelijk en volg de patiënt nauwkeurig.
Combinatie met gabapentinoïden (gabapentine en pregabaline) vergroot de kans op opioïde-overdosering, ademhalingsdepressie en overlijden.
Middelen met een anticholinerge werking (psychotrope middelen, anti-emetica, antihistaminica of middelen bij M. Parkinson) versterken de anticholinerge bijwerkingen van opioïden (obstipatie, droge mond, urineretentie).
Gelijktijdig gebruik van alcohol vermijden, omdat het de effecten van hydromorfon kan versterken.
Zwangerschap
Sufentanil passeert de placenta.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren schadelijk gebleken in extreem hoge doses.
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester kan onthoudingsverschijnselen bij de baby veroorzaken (hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie); de kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Intraveneus gebruik tijdens de bevalling of keizersnede vóórdat de navelstreng is afgebonden, is gecontra-indiceerd, in verband met mogelijke ademhalingsdepressie bij de pasgeborene. Wees voorzichtig met epidurale toediening tijdens de bevalling bij een slechte toestand van de foetus. Epiduraal gebruik van 30 microg tijdens de bevalling had geen negatieve invloed op moeder of baby. Alleen op strikte indicatie gebruiken, zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke dosering. Een antidotum voor het kind moet beschikbaar zijn.
Zwangerschap
Opioïden passeren de placenta.
Teratogenese: Over het gebruik van opioïden tijdens het 1e en 2e trimester is weinig bekend. Een causaal verband tussen gebruik van opioïden in het 1e trimester en neuralebuisdefecten of hartafwijkingen is niet vastgesteld. Bij dieren is bij hoge doses teratogeniteit aangetoond (verminderde foetale ontwikkeling, verhoogde perinatale en post partum sterfte).
Farmacologisch effect: Gebruik van opioïden in het 3e trimester tot aan de partus kan het neonataal abstinentiesyndroom veroorzaken; onthoudingsverschijnselen bij de baby zijn hard huilen, trillen, slecht drinken, slecht slapen en agitatie. De kans hierop neemt toe bij langer durend gebruik. Bij de moeder verzwakt hydromorfon de samentrekking van de uterus. Toediening vlak voor de partus kan, vooral bij prematuren, ademhalingsdepressie bij de pasgeborene veroorzaken. Een mogelijk verband tussen opioïd-gebruik en vroeggeboortes of ADHD is niet vastgesteld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, en dan zo kort mogelijk en in de laagst mogelijke effectieve dosis.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Kies tussen dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding. Bij langdurig gebruik wordt borstvoeding ontraden wegens het risico van ademhalingsdepressie bij de zuigeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in geringe hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Als de moeder gedurende maximaal enkele dagen een opioïde gebruikt, is de kans klein dat dit effect heeft op het kind. De kans neemt toe bij hogere dosering en langer durend gebruik. Eventuele effecten zijn: ademhalingsdepressie, sufheid, meer slapen, slecht drinken, obstipatie, misselijkheid, braken, niet toenemen in gewicht.
Advies: Gebruik van hydromorfon of het geven van borstvoeding ontraden in verband met mogelijke ademhalingsdepressie bij de zuigeling.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie, astma en chronisch obstructieve longziekten;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- hypovolemie, hypotensie;
- myasthenia gravis;
- acute porfyrie;
- wanneer epiduraal gegeven: ernstige hemorragie of shock, sepsis, infectie op de injectieplaats, bloedingsstoornissen (bv. trombocytopenie, coagulopathie) of anticoagulantiagebruik.
Voorzichtigheid is geboden bij een gestoorde ademhalingsfunctie en bij een slechte foetale conditie.
Zie ook de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
- acute ademhalingsdepressie, obstructieve luchtweginfecties, cyanose, hypoxie of verhoogde plasma CO2-spiegels;
- cor pulmonale;
- hersentrauma, verhoogde intracraniële druk;
- alcoholisme;
- coma, convulsieve aandoening;
- acute buik, paralytische ileus, en na galblaas of galwegoperatie;
- acute leveraandoening;
- operatieve ingreep.
Waarschuwingen en voorzorgen
Tolerantie en lichamelijke en/of psychische afhankelijkheid kunnen optreden na herhaald gebruik van opioïden. Van sufentanil kan op dezelfde manier misbruik gemaakt worden als van andere opioïden; het risico neemt toe bij mensen met een persoonlijke of familiegeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol en roken), of bij mensen met een geschiedenis van geestelijke gezondheidsproblemen (depressie, angststoornis, persoonlijkheidsstoornis).
In het algemeen de totale dosis voorzichtig intraveneus titreren na hartchirurgie en bij (niet gecontroleerde) hypothyroïdie, longziekte, verminderde respiratoire reserve, obesitas of alcoholisme. Bij oudere en verzwakte patiënten en bij mensen met een ernstige lever- of nierfunctiestoornis, lagere doses toepassen. Voorzichtig toepassen bij patiënten die gevoelig zijn voor cerebrale effecten van CO2-retentie, of die hoofdletsel hebben of een hersentumor, of een galwegaandoening. Sufentanil kan bradycardie en hypotensie veroorzaken en de gastro-intestinale motiliteit verminderen. Ter preventie van bradycardie kan een kleine hoeveelheid anticholinergicum i.v. worden toegediend direct voor de inductie.
Bij staken of overstap naar een minder sterk opioïd of toediening van een opioïd-antagonist kunnen onthoudingsverschijnselen optreden, incl. het neonataal abstinentiesyndroom. Verschijnselen zijn een verstoorde psychische balans, tremor, angst, braken, diarree en/of een verhoogde bloeddruk.
Pas niet langer dan drie dagen toe bij patiëntendie kunstmatig beademd worden op een IC-afdeling. Plotseling staken vanaf drie dagen kan klachten veroorzaken zoals tachycardie, hypertensie en agitatie.
Opioïden kunnen centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie veroorzaken. Overweeg dosisverlaging bij patiënten met CSA; de kans op CSA is dosisafhankelijk en neemt toe bij hogere dosering van opioïden.
Het optreden van ademhalingsdepressie en spierrigiditeit maakt beschikbaarheid van kunstmatige beademing en spierrelaxantia noodzakelijk. De mate en ernst van ademhalingsdepressie is dosisgerelateerd. Een significante ademhalingsdepressie zal optreden bij doses ≥ 8 microg sufentanil. Door langzame intraveneuze injectie kan de incidentie van ademhalingsdepressie en spierrigiditeit worden verlaagd . Analgetische i.v.-anesthesie alleen toepassen indien langdurige postoperatieve observatie in 'intensive care'-setting mogelijk is. Epiduraal toegediend sufentanil kan zowel vroege als vertraagde ademhalingsdepressie veroorzaken; de patiënt ten minste twee uur na toediening bewaken. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie 0,1–0,2 mg naloxon i.v. worden toegediend; zo nodig na 2–3 min herhalen tot gewenst effect intreedt. Deze dosering kan na 45–90 min worden herhaald. Eventueel kan naloxon per infuus worden toegediend in een dosering van max. 5 mg/uur. Bij epidurale toediening verlengt gelijktijdige toediening van 50–75 microg adrenaline de analgesieduur en vermindert de incidentie van vroege ademhalingsdepressie.
De gastro-intestinale motiliteit kan afnemen. Wees voorzichtig bij een toegenomen kans op ileus.
Spasme van de sfincter van Oddi kan optreden. Wees voorzichtig bij patiënten met galwegaandoeningen, incl. acute pancreatitis.
Hyperalgesie kan optreden. Verlaag de dosering of bouw de behandeling af.
De veiligheid en effectiviteit bij kinderen < 1 jaar zijn niet vastgesteld. Bij pasgeborenen is er kans op over- of onderdosering na i.v.-toediening vanwege grote variatie in farmacokinetiek.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het gebruik kan leiden tot gewenning en afhankelijkheid (verslaving). Kruistolerantie met andere opioïden kan optreden. Misbruik kan leiden tot overdosis en/of overlijden. Bij patiënten die gevoelig zijn voor verslavingsziekten is voorzichtigheid geboden. De kans op een opioïdengebruiksstoornis neemt toe bij een persoonlijke of familiegeschiedenis van middelenmisbruik (incl. alcohol), bij rokers en bij patiënten met een voorgeschiedenis van psychische aandoeningen zoals ernstige depressie, angst en persoonlijkheidsstoornis. Controleer op 'drug seeking'-gedrag en raadpleeg eventueel een verslavingsdeskundige. Voor meer informatie over verantwoord omgaan met opioïden, zie Opiaten.nl. Voor informatie voor de patiënt, zie gebruik van sterke pijnstillers enstoppen met sterke pijnstillers.
Bij abrupt staken kan een onthoudingssyndroom optreden. Geleidelijk afbouwen van de dosering helpt om ontwenningsverschijnselen (agitatie, nervositeit, angst, hyperkinesie, tremor, myalgie, rugpijn, gewrichtspijn, tranenvloed, loopneus, zweten, mydriase, slapeloosheid, misselijkheid, anorexie, diarree, en verhoogde bloeddruk, ademhalings- of hartfrequentie) te voorkomen. Voor afbouwschema's, zie handreiking afbouw opioïden.
Voorzichtigheid is geboden bij cardiovasculaire aandoeningen, oudere of verzwakte patiënten, toxische psychose, onbehandeld myxoedeem, shock, hypotensie met hypovolemie, slaapapneu, lever- en nierfunctiestoornissen, galblaasaandoeningen of galstenen, obstructieve of inflammatoire darmaandoeningen, pancreatitis, convulsies, ernstige obesitas, opioïd-afhankelijkheid, alcoholisme, hoofdletsel, flauwvallen, verminderde ademreserve zoals bij emfyseem, kyfoscoliose, ernstige chronische obstructieve luchtweg- of longaandoeningen, ernstige astma bronchiale en bij overmatige slijmvorming in de luchtwegen. Bij prostaathyperplasie, hypothyroïdie, bijnierschorsinsufficiëntie, pancreatitis, delirium tremens, leverfunctie stoornis, ernstige nierfunctiestoornis en bij ouderen (> 75 jaar) wordt een lagere dosering aanbevolen.
Bij optreden van hyperalgesie de dosering van hydromorfon verlagen of overschakelen op een ander opioïd.
Opioïden kunnen slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen veroorzaken, zoals centrale slaapapneu (CSA) en slaapgerelateerde hypoxemie. Overweeg bij patiënten met CSA om de totale dosering van opioïden te verlagen, omdat de kans op CSA dosisafhankelijk is.
Vanwege het analgetische effect van opioïden kunnen ernstige intra-abdominale complicaties, zoals darmperforatie, gemaskeerd worden.
Bij paralytische ileus de behandeling onmiddellijk staken.
Het gebruik van het preparaat met directe afgifte of de injectie dient 4 uur en van het retard preparaat 24 uur vóór een operatieve ingreep die de pijnoorzaak wegneemt, te worden gestaakt. Indien na de operatie verdere pijnstilling nodig is de dosering aan de nieuwe behoefte aanpassen.
Opioïden kunnen de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as of de hypothalamus-hypofyse-gonade-as beïnvloeden, waardoor de prolactinespiegel stijgt en de cortisol- en testosteronspiegel dalen.
De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 12 jaar zijn niet vastgesteld (gewone capsule en injectievloeistof).
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Ademhalingsdepressie, variërend van hypoventilatie tot ademhalingsstilstand. Ook kunnen bewustzijnsverlies, coma, cardiovasculaire shock en spierstijfheid optreden.
Therapie
Naast symptomatische behandeling: naloxon 0,4–2 mg i.v., eventueel i.m., zo nodig om de 2–3 minuten herhalen.
Voor meer informatie over symptomen en behandeling zie: toxicologie.org/opioïden of vergiftigingen.info.
Overdosering
Symptomen
pin-point pupillen, ademhalingsdepressie, depressie van het centrale zenuwstelsel (van stupor tot mogelijk fataal coma), aspiratiepneumonie, hypothermie, bradycardie, hypotensie en shock.
Therapie
i.v. 0,2–0,8 mg (afhankelijk van de ernst van de overdosering) naloxon, zo nodig na 2–3 min herhalen. Zorgvuldige monitoring gedurende ten minste 24 uur is noodzakelijk, omdat het effect van de antagonist naloxon korter aanhoudt dan dat van hydromorfon.
Voor symptomen en behandeling zie ook toxicologie.org/opioïden.
Eigenschappen
Sufentanil is een opiaat, agonist van de μ-receptor, met sterk analgetische werking (ca. 10× sterker dan fentanyl). Werking: i.v.: onmiddellijk; epiduraal: na 5–10 min (volwassenen), circa 3 min (kinderen 4–12 j.). Werkingsduur: dosisafhankelijk, bij volwassenen bij 0,5–1 microg/kg lichaamsgewicht i.v.: ca. 30–60 min, bij kinderen 4–12 jaar epiduraal 0,75 microg/kg: ca. 200 min. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Kinetische gegevens
T max | na epidurale toediening 15–45 min in cerebrospinale vloeistof. |
Eiwitbinding | 92% voor volwassenen, bij kinderen iets lager. |
V d | circa 5 l/kg bij volwassenen, bij kinderen lager. |
Metabolisering | m.n. in de lever en dunne darm door CYP3A4 tot inactieve metabolieten. Met name de halfwaardetijd in de distributiefase bepaalt de afnamesnelheid van de plasmaconcentratie. |
Eliminatie | vnl. met de urine als metabolieten. |
T 1/2el | i.v.: 2,3–4,5 min, 35–73 min (distributiefase), 4,1–16 uur (subtherapeutische concentraties). Bij levercirrose ca. 30% langer. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Opiumalkaloïd, μ-receptoragonist. Analgetisch, anxiolytisch, antitussief en sedatief effect. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Werking begint binnen 5 min na intraveneuze injectie, binnen 5–10 min na subcutane injectie en na 30 min bij oraal directe afgifte; is maximaal na 90–120 min (oraal directe afgifte) en duurt circa 4 uur; bij chronische behandeling vermindert de werkingsduur. Bij een oraal preparaat met gereguleerde afgifte houdt de werking 12 uur aan. Bij epidurale toediening duurt het ca. 23 min voordat volledige analgesie is bereikt en deze houdt 5–15 uur aan.
Kinetische gegevens
F | ca. 32% (17–62%) na orale toediening door groot (en variabel) 'first pass'-effect. |
V d | ca. 1,22 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door conjugatie voornamelijk tot glucuronide. |
Eliminatie | met de urine voornamelijk als geconjugeerd hydromorfon. |
T 1/2el | 2–4 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
sufentanil hoort bij de groep opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- hydromorfon (N02AA03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk
Groepsinformatie
hydromorfon hoort bij de groep opioïden.
- alfentanil (N01AH02) Vergelijk
- buprenorfine (N02AE01) Vergelijk
- fentanyl (bij doorbraakpijn) (N02AB03) Vergelijk
- fentanyl (parenteraal) (N01AH01) Vergelijk
- fentanyl (transdermaal) (N02AB03) Vergelijk
- morfine (N02AA01) Vergelijk
- morfine (retard) (N02AA01) Vergelijk
- nalbufine (N02AF02) Vergelijk
- oxycodon (N02AA05) Vergelijk
- oxycodon/naloxon (N02AA55) Vergelijk
- pethidine (N02AB02) Vergelijk
- piritramide (N02AC03) Vergelijk
- remifentanil (N01AH06) Vergelijk
- sufentanil (N01AH03) Vergelijk
- tapentadol (N02AX06) Vergelijk
- tramadol (N02AX02) Vergelijk