Samenstelling
Talzenna (als tosilaat) XGVS Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- capsule, hard
- Sterkte
- 0,25 mg, 1 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Venclyxto XGVS Abbvie bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 10 mg, 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie voor het advies: Talazoparib bij een lokaal gevorderd of gemetastaseerd HER2-negatief mammacarcinoom met een BRCA-kiembaanmutatie van de commissie BOM (2019).
Zie voor de behandeling van borstkanker (mammacarcinoom) de geldende behandelrichtlijn op richtlijnendatabase.nl .
Advies
Zie voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie en acute myeloïde leukemie de geldende behandelrichtlijnen (2020) op hovon.nl.
- ZIN-rapport 2019 venetoclax Venclyxto® icm rituximab bij volwassen patiënten met CLL die ten minste één andere therapie hebben gehad
- ZIN-rapport 2020 venetoclax Venclyxto® icm obinutuzumab bij de behandeling van niet eerder behandelde CLL
- ZIN-rapport 2021 venetoclax Venclyxto® icm een hypomethylerend middel bij volwassenen met nieuw gediagnosticeerde AML die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie
Indicaties
- HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom, als monotherapie bij volwassenen met BRCAI/2-kiembaanmutaties die indien mogelijk eerder zijn behandeld met een antracycline en/of een taxaan in de (neo)adjuvante of gemetastaseerde setting. Bij hormoonreceptor (HR)-positief mammacarcinoom moet eerst progressie vertoond zijn tijdens of na eerdere endocriene therapie, tenzij deze therapie niet in aanmerking kwam.
- Gemetastaseerde castratieresistent prostaatcarcinoom (mCRPC) bij volwassenen bij wie chemotherapie niet geïndiceerd is. Geef in combinatie met enzalutamide.
Indicaties
Voor de behandeling van chronische lymfatische leukemie (CLL)
-
Als monotherapie
- in aanwezigheid van een 17 p-depletie óf TP53-mutatie bij volwassenen die ongeschikt zijn voor een B-celreceptorremmer, óf bij wie deze heeft gefaald;
- in afwezigheid van een 17 p-depletie óf TP53-mutatie bij volwassenen bij wie zowel chemo-immunotherapie als een B-celreceptorremmer heeft gefaald.
-
Als combinatietherapie
- in combinatie met obinutuzumab bij volwassenen met eerder onbehandelde CLL;
- in combinatie met rituximab bij volwassenen die minstens één andere therapie hebben gehad.
Voor de behandeling van acute myeloïde leukemie (AML)
- in combinatie met een hypomethylerend middel (azacitidine/decitabine) bij volwassenen met nieuw gediagnosticeerde ziekte die niet in aanmerking komen voor intensieve chemotherapie.
Doseringen
Bij mammacarcinoom vóór aanvang van de behandeling de BRCA-kiembaanmutatie vaststellen op basis van een gevalideerde analysemethode.
HER2-negatief lokaal gevorderd of gemetastaseerd mammacarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
1 mg 1×/dag. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
gemetastaseerde castratieresistent prostaatcarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
0.5 mg 1×/dag, in combinatie met enzalutamide#doseringen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Verminderde nierfunctie bij een licht verminderde nierfunctie (creatinineklaring 60–90 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Bij een matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min) is de startdosering bij mammacarcinoom 0,75 mg 1×/dag, en bij prostaatcarcinoom 0,35 mg 1×/dag. Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 15–30 ml/min) is de startdosering bij mammacarcinoom 0,5 mg 1×/dag en bij prostaatcarcinoom 0,25 mg 1×/dag. Gebruik bij een creatinineklaring < 15 ml/min of bij hemodialyse ontraden vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig. Gebruik ontraden in combinatie met enzalutamide bij een ernstig verminderde leverfunctie (Child-Pughscore ≥ 10), vanwege een gebrek aan gegevens.
In combinatie met een sterke Pgp-remmer:
- Mammacarcinoom: 0,75 mg 1×/dag, zie ook de rubriek Interacties. Bij staken van de Pgp-remmer de dosis talazoparib verhogen (na 3,5 halfwaardetijden van de Pgp-remmer) tot de dosis die voor het instellen van de Pgp-remmer werd gebruikt.
- Prostaatcarcinoom: gelijktijdig gebruik met Pgp-remmer vermijden, vanwege gebrek aan gegevens.
Bij ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (myelosuppressie of niet-hematologische toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 1 t/m 3), zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bij braken of een gemiste dosis: de volgende normale dosis op het gebruikelijke tijdstip innemen; géén extra dosis innemen.
Toediening: de capsule geheel doorslikken (zonder openmaken of oplossen). Met of zonder voedsel innemen.
Doseringen
Zie voor alle maatregelen om het tumorlysissyndroom te voorkomen, de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Zie voor de noodzakelijke bloedcontroles na de eerste dosis en na elke dosisverhoging tijdens de begin- en titratiefase de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Chronische lymfatische leukemie (CLL)
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 20 mg 1×/dag gedurende 7 dagen (= week 1). Daarna in verband met de kans op het tumorlysissyndroom de dosis gedurende 5 weken geleidelijk verhogen: week 2: 50 mg 1×/dag, week 3: 100 mg 1×/dag, week 4: 200 mg 1×/dag en week 5 en daarna: 400 mg 1×/dag.
Monotherapie: De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Bij combinatie met obinutuzumab: geef venetoclax gedurende in totaal 12 cycli van 28 dagen; 6 cycli in combinatie met obinutuzumab, gevolgd door 6 cycli als monotherapie. Geef obinutuzumab op dag 1, (eventueel dag 2), 8 en 15 van elke cyclus gedurende 6 cycli. Start het 5-weekse opbouwschema (zie hierboven) voor venetoclax op dag 22 van cyclus 1 en continueer tot en met dag 28 van cyclus 2. Hierna is de aanbevolen dosis venetoclax 400 mg 1×/dag; tot aan het einde van cyclus 12 of tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Zie voor dosisaanwijzingen voor obinutuzumab de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2 en 5.1).
Bij combinatie met rituximab: rituximab toevoegen nadat de dosering venetoclax is opgebouwd tot 400 mg 1× per dag én de patiënt dit gedurende 7 dagen heeft ontvangen, de behandelduur met venetoclax is vervolgens 24 maanden vanaf cyclus 1 dag 1 van rituximab of tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit. Zie voor dosisaanwijzingen voor rituximab de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 5.1).
Acute myeloïde leukemie
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: 100 mg 1×/dag op dag 1 van een cyclus van 28 dagen. Vervolgens 200 mg 1×/dag op dag 2 en 400 mg 1×/dag op dag 3 en verder. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit.
Zie voor de dosering van het hypomethylerend middel: azacitidine#doseringen of decitabine#doseringen.
Bij combinatie met een matige CYP3A4-remmer: indien vermijden niet mogelijk is de begin-, titratie- en onderhoudsdosis ten minste met 50% verminderen en de patiënt goed controleren op tekenen van toxiciteit. De combinatie alleen toepassen indien het niet anders kan.
Bij combinatie met een sterke CYP3A4-remmer is venetoclax bij CLL tijdens de begin- en titratiefase gecontra-indiceerd. Bij AML is tijdens de begin- en titratiefase de aanbevolen dosis venetoclax 10 mg op dag 1, 20 mg op dag 2, 50 mg op dag 3 en 100 mg of minder op dag 4. Tijdens de onderhoudsbehandeling van CLL en AML kan eventueel wel worden gecombineerd, maar dan is de aanbevolen dosis venetoclax 100 mg of minder of dient de dosis met minimaal 75% te worden verminderd als om andere redenen de dosis al is aangepast. Bij staken van de CYP3A4-remmer, de dosis venetoclax na 2–3 dagen (of langer, afhankelijk van de eliminatiehalfwaardetijd van de CYP3A4-remmer) verhogen.
Bij (ernstige) bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (tumorlysissyndroom, niet-hematologische toxiciteiten CTCAE graad 3–4, neutropenie graad 3–4 met koorts of infectie, hematologische toxiciteiten graad 4) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2, tabel 4 en 5 bij CLL; tabel 6 bij AML).
Verminderde nierfunctie: bij lichte, matige of ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≥ 15–89 ml/min) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring 15-29 ml/min) alleen toedienen indien het voordeel opweegt tegen het risico; vanwege de extra toegenomen kans op TLS de patiënt nauwlettend controleren op toxiciteit. Bij een creatinineklaring <15 ml/min en bij nierdialyse zijn de werkzaamheid en veiligheid niet vastgesteld. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 5–9) is een dosisaanpassing niet nodig. Bij ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) de dosis ten minste halveren. Zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Bij het uitbraken van een ingenomen dosis geen nieuwe dosis innemen, maar doorgaan met de volgende geplande dosis.
Een vergeten dosis binnen 8 uur alsnog innemen, als het langer dan 8 uur geleden is de dosis overslaan en de volgende dosis op het normale tijdstip innemen.
Toediening: de tablet 's morgens in zijn geheel (zonder kauwen, breken, fijnmalen) met water (en in verband met de biologische beschikbaarheid tijdens de maaltijd) innemen. Tijdens de behandeling grapefruitproducten, Sevilla-sinaasappelen en stervrucht (carambola) vermijden vanwege CYP3A4-remming (zie de rubriek Interacties).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): alopecia. Duizeligheid, hoofdpijn. Vermoeidheid (waaronder asthenie). Misselijkheid, braken, buikpijn, diarree. Verminderde eetlust. Trombocytopenie (ca. 30%, waarvan ca. 13% CTCAE graad 3 en 4% graad 4), anemie (ca. 50%, waarvan ca. 35% CTCAE graad 3), neutropenie (ca. 30%, waarvan ca. 16% CTCAE graad 3 en ca. 2% graad 4), leukopenie (ca. 16%, waarvan ca. 5% CTCAE graad 3).
Vaak (1-10%): dysgeusie. Stomatitis, dyspepsie. Lymfopenie.
Soms (0,1-1%): myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie.
Bijwerkingen
Bij toepassing voor CLL
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie, pneumonie. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Vermoeidheid. Neutropenie, anemie, lymfopenie. Hyperkaliëmie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie.
Vaak (1–10%): tumorlysissyndroom (waaronder met fataal verloop). Sepsis, urineweginfectie. Febriele neutropenie. Hyperurikemie. Stijging creatininespiegel in bloed.
Bij toepassing voor AML
Zeer vaak (> 10%): pneumonie, sepsis, urineweginfectie. Duizeligheid, syncope, hoofdpijn. Hypotensie, bloeding. Dyspneu. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn, stomatitis. Artralgie. Vermoeidheid, asthenie. Gewichtsverlies, stijging bilirubine in het bloed. Hypokaliëmie, verminderde eetlust. Neutropenie, febriele neutropenie, anemie, trombocytopenie.
Vaak (1-10%): tumorlysissyndroom (waaronder met fataal verloop). Cholecystitis, cholelithiase.
Algemeen: Wanneer bijwerkingen optreden zijn deze relatief vaak van CTCAE graad 3 of hoger en dus ernstig. In de klinische studies werden bij de combinatie met obinutuzumab, rituximab, azacitidine of dectabine de therapie zeer frequent (> 65%) onderbroken vanwege bijwerkingen, meestal neutropenie. Als monotherapie werd in 40% van de gevallen de therapie onderbroken vanwege bijwerkingen (in 5% van de gevallen vanwege neutropenie).
Interacties
Talazoparib is een substraat voor de geneesmiddeltransporteiwitten P-glycoproteïne (Pgp) en 'breast cancer resistance protein' (BCRP).
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke Pgp-remmers, zoals amiodaron, carvedilol, claritromycine, erytromycine, itraconazol, ketoconazol, lapatinib en verapamil; In combinatie met een sterke Pgp-remmer nam de blootstelling aan talazoparib met 45% toe in vergelijking met talazoparib alleen. Wanneer vermijden niet mogelijk is de dosis aanpassen, zie de rubriek Dosering.
Vermijd het gelijktijdig gebruik van sterke BCRP-remmers, zoals ciclosporine. Wanneer vermijden niet mogelijk is de patiënt extra controleren op bijwerkingen.
Interacties
Combinatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals claritromycine, itraconazol, ketoconazol, posaconazol, voriconazol, ritonavir, en grapefruit-/pompelmoessap) tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van CLL is gecontra-indiceerd vanwege meer kans op het tumorlysissyndroom. Tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van AML wordt een dosisverlaging van venetoclax geadviseerd, zie de rubriek Dosering. Combinatie met matig-sterke CYP3A4-remmers (zoals erytromycine, ciprofloxacine, fluconazol, diltiazem, verapamil) tijdens de begin- en titratiefase van de behandeling van zowel CLL als AML vermijden. Indien vermijden niet mogelijk is, dan de dosering venetoclax halveren en de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit. Tijdens de onderhoudsfase de dosis venetoclax altijd aanpassen bij de combinatie met een matig-sterke tot sterke CYP3A4-remmer, zie de rubriek Dosering.
Combinatie met sint-janskruid (een sterke CYP3A4-inductor) is gecontra-indiceerd. Combinatie met andere sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine, fenytoïne, carbamazepine) en matig-sterke CYP3A4-inductoren (zoals rifabutine, bosentan, efavirenz, etravirine, modafinil) vermijden.
Venetoclax is een substraat voor Pgp en BCRP. Combinatie met Pgp-remmers of BCRP-remmers vermijden; indien toch wordt gekozen voor de combinatie met zo'n remmer de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit.
Combinatie met een galzuurbindend hars vermijden. Bij gelijktijdig gebruik venetoclax ten minste 4–6 uur ná de bindende hars innemen. Zie ook de productinformatie (SmPC) van het bindende hars voor informatie hierover.
Venetoclax is in vitro een remmer van Pgp, BCRP en OATP1B1. Vermijd daarom combinatie met substraten voor deze transporters die tevens een smalle therapeutische breedte hebben (zoals digoxine, colchicine, paclitaxel, vincristine, dabigatran, pravastatine, rosuvastatine, methotrexaat, sulfasalazine). Indien toch gekozen wordt voor een combinatie, dan de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit van het substraat.
De werkzaamheid en veiligheid van immunisatie met levende verzwakte vaccins tijdens of na de behandeling met venetoclax zijn niet onderzocht. Daarom geen levende vaccins toedienen tijdens de behandeling, en daarna niet tot de B-cellen zich hebben hersteld.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren bij subtherapeutische doseringen schadelijk gebleken (waaronder embryofoetale dood, ernstige oogmisvormingen, gespleten borstbeen, vergroeide cervicale wervelkolom). Gezien het werkingsmechanisme van talazoparib wordt schade aan de foetus verwacht bij inname door een zwangere vrouw.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Uit dieronderzoek is een deels reversibele verminderde mannelijke vruchtbaarheid gebleken.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten bij alle pre-menopauzale vrouwen. Vrouwen en mannen (ook na een vasectomie) dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en tot ten minste 7 maanden (vrouw) of 4 maanden (man) na de behandeling. Overweeg bij vrouwen met hormoon-afhankelijk mammacarcinoom om twee niet-hormonale anticonceptiemethoden toe te laten passen.
Zwangerschap
Teratogenese: Onbekend. Bij dieren bij therapeutische blootstellingen schadelijk gebleken (verhoogd postimplantatieverlies, verlaagd foetaal gewicht).
Advies: Gebruik bij vruchtbare vrouwen zonder adequate anticonceptie ontraden.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 30 dagen na de therapie. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat niet bekend is of venetoclax de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding is gecontra-indiceerd tijdens en gedurende ten minste 1 maand na de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Zie de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
Zie voor de contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer het volledige bloedbeeld bij aanvang van én gedurende de behandeling maandelijks en op klinische indicatie, het volledige bloedbeeld. Start de behandeling alléén bij normale waarden voor hemoglobine-, trombocyten- en neutrofielenconcentratie of CTCAE-graad 1. Bij ontstaan van hematologische toxiciteit de behandeling onderbreken en na herstellen van de bloedwaarden de behandeling voortzetten met een lagere dosis.
De incidentie van myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie in klinische onderzoeken met talazoparib was < 1%. Mogelijke risicofactoren voor de ontwikkeling van myelodysplastisch syndroom/acute myeloïde leukemie zijn o.a. eerdere behandeling met platinabevattende chemotherapie, andere DNA-verstorende middelen en/of radiotherapie. Bij ontstaan van deze aandoeningen de behandeling met talazoparib staken.
Bij de combinatie met enzalutamide bij prostaatcarcinoom werd meer kans op veneuze trombo-embolische voorvallen gemeld. Controleer de patiënt op symptomen en klachten van veneuze trombo-embolie of longembolie en behandel indien klinisch aangewezen.
Voor de behandeling van vruchtbare mannen, zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: de effectiviteit en veiligheid zijn niet onderzocht bij kinderen < 18 jaar, bij een patiënten met een creatinineklaring < 15 ml/min of die hemodialyse ondergaan, en bij de indicatie prostaatcarcinoom bij patiënten met een verminderde leverfunctie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controles vóór en tijdens de behandeling: vóór aanvang van de behandeling en tijdens de behandeling de nier- en leverfunctie controleren en het volledig bloedbeeld. Tijdens de behandeling vooral monitoren op het ontstaan van het tumorlysissyndroom en van bloedbeeldafwijkingen, waaronder neutropenie. Zie verder de betreffende subkopjes hieronder.
Tumorlysissyndroom: door lysis van een grote hoeveelheid maligne cellen kan het (mogelijk fatale) tumorlysissyndroom optreden met kans op nierfalen met een verminderde diurese en verhoging van ureum en creatinine, hyperkaliëmie, hyperurikemie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie (met als gevolg convulsies), verhoging LDH, hypo-/hypertensie en ritmestoornissen. Risicofactoren voor het optreden van het syndroom zijn hoge tumorlast (bv. groot tumorvolume, hoge concentraties circulerende maligne cellen), hypovolemie (bv. dehydratie), gestoorde nierfunctie, splenomegalie bij CLL en een verhoogde serumfosfaat, urinezuurspiegel en/of lactaatdehydrogenasespiegel voorafgaand aan de behandeling. Venetoclax kan een snelle afname van de tumormassa veroorzaken, waardoor er vooral tijdens de eerste 5 weken van de behandeling een kans is op het tumorlysissyndroom. De kans op het tumorlysissyndroom blijkt groter bij een hoge tumorlast (bv. lymfeklier met een diameter ≥ 5 cm of hoge absolute lymfocytentelling (ALC) ≥ 25 × 109/l) en neemt verder toe bij een verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 80 ml/min). Daarom voorafgaand aan de behandeling de nierfunctie controleren en daarna vóór elke dosisverhoging. Tevens voor de beoordeling van een eventueel op te treden tumorlysissyndroom 6–8 uur en 24 uur na de eerste dosis venetoclax de bloedwaarden controleren. Afwijkingen in de elektrolyten (kalium en calciumfosfaat) direct corrigeren. Het aantal witte bloedcellen dient bij alle patiënten met AML < 25 × 109 te zijn voordat wordt gestart met venetoclax; cytoreductie voorafgaand aan de behandeling kan nodig zijn. De volgende dosis pas toedienen als de 24-uurswaarden voor de bloedchemie beoordeeld zijn. Overweeg bij veel kans op tumorlysissyndroom een ziekenhuisopname bij de toediening van de eerste dosis. Dezelfde procedure tevens toepassen bij elke dosisverhoging. Vanwege de kans op het tumorlysissyndroom, voorafgaand aan de behandeling de patiënt tijdens de begin- en titratiefase voldoende hydrateren. Laat de patiënt 1,5–2 liter water per dag drinken, vooral 2 dagen vóór de behandeling en bij iedere dosisverhoging; indien dit niet haalbaar is of bij een gemiddelde of hoge tumorlast zonodig i.v.-vocht toedienen. Verder 2–3 dagen vóór de behandeling en gedurende de gehele titratiefase zonodig aanvullende maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie, zoals het toedienen van allopurinol of rasburicase. De behandeling zo nodig onderbreken en hervatten met een lagere dosis.
Neutropenie en infecties: tijdens de gehele behandeling regelmatig volledige bloedtellingen uitvoeren. Bij optreden van ernstige neutropenie de behandeling onderbreken of de dosis verlagen. In klinisch onderzoek bij CLL kwam ernstige neutropenie, waarvoor dosisonderbreking nodig was, frequent voor; in combinatie met obinutuzumab in ca. 41% van de gevallen, in combinatie met rituximab in ca. 43% van de gevallen en als monotherapie in ca. 5% van de gevallen. Bij AML kwam neutropenie graad 3 of 4 vóór aanvang van de behandeling vaak voor. Neutropenie kan verergeren in combinatie met een hypomethylerend middel en terugkeren bij volgende behandelcycli. Ernstige infecties, waaronder gevallen van sepsis met fatale afloop, zijn gemeld. Controleer patiënten op tekenen van een infectie en behandel een vermoedelijke infectie met antimicrobiële middelen. Onderbreek daarnaast de therapie of verlaag de dosering.
Verminderde nierfunctie: bij lichte tot matige nierinsufficiëntie (creatinineklaring ≥ 30–89 ml/min) hoeft de dosis niet te worden aangepast. Wel kan tijdens de begin- en titratiefase een intensievere profylaxe en monitoring op het tumorlysissyndroom nodig zijn. De werkzaamheid en veiligheid bij een creatinineklaring < 15 ml/min en bij nierdialyse zijn niet vastgesteld; alleen op strikte indicatie en onder zorgvuldige controle toedienen.
Verminderde leverfunctie: bij lichte tot matige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 5–9) hoeft de dosis niet te worden aangepast. Bij matige leverinsufficiëntie kunnen wel meer bijwerkingen optreden; bij instellen van de behandeling en bij dosisverhoging de patiënt nauwlettend controleren op tekenen van toxiciteit. Bij een ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15) kan de blootstelling aan venetoclax aanzienlijk verhoogd zijn; pas de dosis aan en dien toe onder zorgvuldige controle van de toxiciteit, zie de rubriek Dosering.
De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen (< 18 j.) zijn niet vastgesteld.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergifitiging met talazoparib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Symptomen van het tumorlysissyndroom (onregelmatige hartslag, dyspneu, convulsies, koorts, rillingen, misselijkheid, braken, spier- of gewrichtspijn, ongebruikelijke moeheid, donkere of troebele urine) en andere toxiciteiten.
Therapie
Door grote verdelingsvolume en hoge eiwitbinding is dialyse waarschijnlijk niet zinvol.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met venetoclax contact op met Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Talazoparib is een remmer van poly-(ADP-ribose)-polymerase-enzymen (PARP-1, PARP-2). Deze enzymen zijn nodig voor een efficiënt herstel van enkelstrengs DNA-breuken (ESBs). Remming van PARP leidt tot de ophoping van ESBs, die uiteindelijk dubbelstrengs DNA-breuken (DSBs) worden wanneer de cellen proberen te delen. Kankercellen zonder functionele genen BRCA1 of 2 zijn niet in staat om deze DSBs te repareren, aangezien ze geen functioneel homoloog recombinatie-reparatiemechanisme hebben. Dit leidt tot een verhoogde genomische instabiliteit, wat resulteert in celdood.
Bij de behandeling van prostaatcarcinoom in combinatie met enzalutamide (androgeenreceptor (AR)-blokker) onderdrukt remming van AR-signalering de expressie van homologe recombinatie reparatie (HRR)-genen, waaronder BRCA1. Dit leidt tot een verhoogde gevoeligheid van de kankercel voor PARP-remming. PARP1-activiteit is nodig voor een maximale werking van de AR. Remming van PARP door talazoparib vermindert de AR-signalering en verhoogt de gevoeligheid voor AR-blokkers. Klinische resistentie tegen AR-blokkade gaat soms gepaard met co-deletie van RB1 en BRCA2, wat gepaard gaat met een verhoogde gevoeligheid voor PARP-remming.
Kinetische gegevens
F | minimaal 41%. |
T max | 1–2 uur, 4 uur bij gelijktijdige inname van een vetrijke, calorierijke maaltijd (mate van blootstelling ongewijzigd). |
V d | 6 l/kg. |
Metabolisering | in zeer geringe mate in de lever. |
Eliminatie | ca. 69% met de urine (waarvan 55% onveranderd) en ca. 20% met de feces (waarvan 14% onveranderd). Talazoparib is substraat voor Pgp en BCRP. |
T 1/2el | gem. 90 uur (32–148). |
Overig | De 'steady state'-plasmaconcentratie wordt bij monotherapie bereikt binnen 2–3 weken, en in combinatie met enzalutamide binnen ca. 9 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Venetoclax is een krachtige, selectieve remmer van B-cellymfoom (BCL)-2, een anti-apoptotisch eiwit. Hierdoor worden permeabilisatie van de mitochondriale buitenmembraan (MOMP), caspase-activatie en geprogrammeerde celdood in gang gezet. Venetoclax is daardoor werkzaam bij tumorcellen met overexpressie van BCL-2, waaronder CLL-cellen.
Kinetische gegevens
Resorptie | verhoogd met een factor 3,4 bij toediening met een vetarme maaltijd en met een factor 5,1–5,3 met een vetrijke maaltijd. |
T max | 5–8 uur. |
V d | 3,7–4,6 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | gedeeltelijk, door CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk met de feces (> 99,9%), ca. 21% onveranderd. |
T 1/2el | ca. 26 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
talazoparib hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- venetoclax (L01XX52) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk
Groepsinformatie
venetoclax hoort bij de groep oncolytica, overige.
- aflibercept (intraveneus) (L01XX44) Vergelijk
- alpelisib (L01EM03) Vergelijk
- amsacrine (L01XX01) Vergelijk
- anagrelide (L01XX35) Vergelijk
- arseentrioxide (L01XX27) Vergelijk
- asparaginase (L01XX02) Vergelijk
- bortezomib (L01XG01) Vergelijk
- carfilzomib (L01XG02) Vergelijk
- eribuline (L01XX41) Vergelijk
- hydroxycarbamide (bij maligne aandoening) (L01XX05) Vergelijk
- hydroxycarbamide (sikkelcelziekte) (L01XX05) Vergelijk
- ivosidenib (L01XX62) Vergelijk
- ixazomib (L01XG03) Vergelijk
- methotrexaat (bij tumoren) (L01BA01) Vergelijk
- mitotaan (L01XX23) Vergelijk
- niraparib (L01XK02) Vergelijk
- olaparib (L01XK01) Vergelijk
- panobinostat (L01XH03) Vergelijk
- pegaspargase (L01XX24) Vergelijk
- pemetrexed (L01BA04) Vergelijk
- rucaparib (L01XK03) Vergelijk
- sonidegib (L01XJ02) Vergelijk
- sotorasib (L01XX73) Vergelijk
- talazoparib (L01XK04) Vergelijk
- tebentafusp (L01XX75) Vergelijk
- temoporfine (L01XD05) Vergelijk
- trabectedine (L01CX01) Vergelijk
- vismodegib (L01XJ01) Vergelijk