Samenstelling
Innohep (Na-zout) Leo Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof voor s.c. gebruik
- Sterkte
- 20.000 IE anti-Xa/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, 0,7 ml, 0,9 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fragmin (Na-zout) Pfizer bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 12.500 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,2 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 25.000 IE/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,2 ml, 0,3 ml, 0,4 ml, 0,5 ml, 0,6 ml, 0,72 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico.
Advies
Behandel een veneuze trombo-embolie (diepveneuze trombo-embolie of longembolie) initieel met een direct-werkend oraal anticoagulans (DOAC) (voorkeur) of met de combinatie van een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) en een vitamine K-antagonist (VKA), gevolgd door een onderhoudsbehandeling met een DOAC resp. een VKA. De behandelduur is minimaal 3 maanden, en hangt o.a. af van of er sprake is van een uitlokkende factor of een recidief, en het bloedingsrisico.
De keuze voor tromboseprofylaxe ter preventie van veneuze trombo-embolie (VTE) wordt bepaald door de soort ingreep, het bloedingsrisico en individuele risicofactoren. Bij grote orthopedische ingrepen is tromboseprofylaxe in alle gevallen geïndiceerd. Bij een preoperatief niet-ontstolde patiënt is een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) eerste keus. Tweede keus bij een electieve totale heup- of knievervangende operatie is een DOAC (dabigatran, apixaban of rivaroxaban) of fondaparinux. Bij heupfractuurchirurgie is fondaparinux tweede keus. Bij artroscopie van de knie is profylaxe doorgaans niet nodig. Overweeg een LMWH bij een risicopatiënt of bij een patiënt die een complexe ingreep ondergaat. Bij rugchirurgie is tromboseprofylaxe geïndiceerd bij een patiënt met één of meer additionele risicofactoren voor VTE. Kies voor een LMWH of mechanische profylaxe. Bij een patiënt zonder additionele risicofactoren voor VTE kan tromboseproflaxe worden overwogen.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Offlabel: De behandeling van volwassenen met COVID-19 met een mild beloop in de eerstelijnszorg, bestaat zo nodig uit symptoombestrijding met paracetamol (voorkeur) of een NSAID. Start bij een matig ernstig of zeer ernstig beloop in de tweedelijnszorg met dexamethason, naast optimale ondersteunende zorg en tromboseprofylaxe. Voeg tocilizumab toe bij een matig ernstig beloop bij CRP ≥ 75 mg/l en noodzaak tot hoge zuurstofsuppletie, of bij een zeer ernstig beloop binnen 24 uur na opname op de IC (indien niet eerder gestart).
Offlabel: De medicamenteuze behandeling van een oppervlakkige tromboflebitis is vooral gericht op pijnstilling. Overweeg behandeling met fondaparinux (voorkeur) of rivaroxaban (offlabel) bij bepaalde risicofactoren voor uitbreiding. Overweeg in de tweedelijnszorg behandeling met een laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) (offlabel) als alternatief.
Indicaties
- Behandeling van volwassenen met veneuze trombose en trombo-embolische aandoeningen zoals diepveneuze trombose of longembolie;
- Langdurige behandeling van veneuze trombo-embolie en preventie van recidieven bij volwassenen met actieve kanker.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van symptomatische veneuze trombo-embolieën (VTE: diepveneuze trombose of longembolie) bij volwassenen of kinderen ≥ 1 maand;
- Profylaxe van diepveneuze trombose bij bedlegerige patiënten die zijn opgenomen voor een acute medische aandoening zoals hartfalen, acute respiratoire insufficiëntie, ernstige infectie of acute reumatische aandoeningen;
- Profylaxe van trombo-embolische aandoeningen samenhangend met operatieve ingrepen en verlengde tromboseprofylaxe bij electieve heupchirurgie;
- Profylaxe van trombotische complicaties in de extracorporale circulatie tijdens hemodialyse en -filtratie;
- Instabiele coronaire aandoeningen zoals instabiele angina pectoris en non-Q-golf myocardinfarct;
- Behandeling van symptomatische VTE en de langdurige secundaire preventie ervan bij kankerpatiënten met solide tumoren;
- Offlabel: profylaxe van VTE bij patiënten met 'coronavirus disease 2019' (COVID-19) in de eerstelijnszorg die hierdoor bedlegerig zijn én thuisbehandeling met zuurstof krijgen en geen onderhoudsbehandeling met een DOAC of VKA krijgen.
- Offlabel: profylaxe van VTE bij gehospitaliseerde patiënten met COVID-19.
- Offlabel: behandeling van tromboflebitis.
Gerelateerde informatie
Doseringen
De anti-factor Xa-activiteit van de verschillende gefractioneerde heparinen is niet identiek. Bij overschakelen naar een ander laagmoleculairgewicht-heparine kan dosisaanpassing nodig zijn.
Behandeling van veneuze trombose en trombo-embolische aandoeningen
Volwassenen
s.c. 175 IE anti-factor Xa per kg lichaamsgewicht 1×/dag gedurende ten minste 6 dagen en totdat een adequate antistolling is bereikt met een vitamine K-antagonist.
Behandeling van veneuze trombo-embolie en preventie van recidieven bij volwassenen met actieve kanker
Volwassenen
s.c. 175 IE anti-factor Xa per kg lichaamsgewicht 1×/dag gedurende 6 maanden; na deze periode evalueren of het gebruik voortgezet moet worden.
Verminderde nierfunctie: Volgens de pagina Behandeling VTE met LMWH bij nierfunctiestoornissen (2021) in de richtlijn Antitrombotisch beleid is geen dosisaanpassing nodig bij een verminderde nierfunctie. Zie voor de informatie van de fabrikant over toepassing bij een ernstig verminderde nierfunctie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Monitor de spiegel van een LMWH niet routinematig; een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa-spiegel, kan echter overwogen worden bij obesitas, creatinineklaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020).
Er zijn aanwijzingen dat jongere kinderen, inclusief pasgeborenen en zuigelingen, een snellere klaring hebben en daardoor mogelijk een hogere dosis nodig hebben dan oudere kinderen, zie het Kinderformularium van het NKFK bij tinzaparine.
Toediening: De injectievloeistof is bedoeld voor subcutaan gebruik in een huidplooi van de buikhuid (liggend toedienen, afwisselend aan de linker- en rechterkant), buitenzijde van de dij, onderrug, bovenbeen of bovenarm; niet spuiten in de streek rond de navel, bij littekens of in wonden.
De vloeistof kan geel verkleuren tijdens opslag, maar is dan nog steeds geschikt voor gebruik.
Doseringen
Behandeling van diepveneuze trombose en longembolie
Volwassenen
Subcutaan: 200 IE/kg lichaamsgewicht 1×/dag, max. 18.000 IE per dag in 1 dosis. Bij een vergroot bloedingsrisico: 100 IE/kg 2×/dag. In het algemeen is monitoring van het anticoagulerende effect niet nodig, maar dit kan worden overwogen bij toegenomen kans op bloedingen of retrombose, zie voor meer informatie hierover de link onderaan deze rubriek. Gelijktijdige toediening van orale vitamine K-antagonisten kan direct worden gestart. De behandeling met dalteparine voortzetten totdat de protrombinecomplexspiegels een therapeutisch niveau hebben bereikt, gewoonlijk is behandeling gedurende ten minste 5 dagen noodzakelijk.
Kinderen van 1 maand tot 2 jaar
Subcutaan: startdosering 150 IE/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Zo nodig de dosering met stappen van 25 IE/kg aanpassen om de streefwaarde van de anti-factor Xa-spiegel te bereiken. Gebruik van de concentratie van 2500 IE/ml wordt geadviseerd. Zie voor informatie over eventuele verdunning bij kinderen de smpc van Fragmin (rubriek 4.2 en 6.6).
Kinderen van 2 tot 8 jaar
Subcutaan: startdosering 125 IE/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Zo nodig de dosering met stappen van 25 IE/kg aanpassen om de streefwaarde van de anti-factor Xa-spiegel te bereiken. Bij een lichaamsgewicht > 20 kg kan de concentratie 12.500 IE/ml direct zonder verdunning worden toegediend. Zie voor informatie over eventuele verdunning bij kinderen de smpc van Fragmin (rubriek 4.2 en 6.6).
Kinderen van 8 tot 18 jaar
Subcutaan: startdosering 100 IE/kg lichaamsgewicht 2×/dag. Zo nodig de dosering met stappen van 25 IE/kg aanpassen om de streefwaarde van de anti-factor Xa-spiegel te bereiken. Bij een lichaamsgewicht > 50 kg kan de concentratie 25.000 IE/ml direct zonder verdunning worden toegediend. Zie voor informatie over eventuele verdunning bij kinderen de smpc van Fragmin (rubriek 4.2 en 6.6).
Profylaxe bij acute medische aandoeningen
Volwassenen
Subcutaan: 5000 IE 1×/dag in het algemeen gedurende 12–14 dagen, zo nodig langer; tot volledige mobilisatie.
Profylaxe veneuze trombose samenhangend met operatieve ingrepen
Volwassenen
Subcutaan: Bij matig tromboserisico (algemene chirurgie): volgens de fabrikant 1–2 uur voor de ingreep 2500 IE , vervolgens 2500 IE 's ochtends, voortzetten tot volledige mobilisatie; normaal gesproken 5-7 dagen, zo nodig langer. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen dalteparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep.
Subcutaan: Bij groter tromboserisico (bv. bij maligniteit): volgens de fabrikant 5000 IE, de avond vóór de operatie; daarna 5000 IE 's avonds, voortzetten tot volledige mobilisatie; normaal gesproken 5–7 dagen, zo nodig langer. Alternatief: 2500 IE 1–2 uur vóór de ingreep en 2500 IE 8–12 uur later, vervolgens elke ochtend 5000 IE. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief met de tromboseprofylaxe te starten, maar geef geen dalteparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep. Volgens de richtlijn wordt de tromboseprofylaxe na grote orthopedische en traumatologische ingrepen gecontinueerd voor een duur van 28–35 dagen na de operatieve ingreep.
Subcutaan: Electieve heupchirurgie: volgens de fabrikant: volg een van de drie aanbevolen toedieningsschema's: 5000 IE 10–14 uur vóór de operatie, vervolgens 5000 IE 4–8 uur na de operatie en daarna 5000 IE dagelijks tot volledige mobilisatie en bij voorkeur gedurende minimaal 5 weken postoperatief. Alternatief: 2500 IE 1–2 uur vóór de ingreep, gevolgd door 2500 IE 4–8 uur na de operatie, vervolgens 5000 IE dagelijks tot volledige mobilisatie en bij voorkeur gedurende minimaal 5 weken postoperatief. Alternatief: 2500 IE 4–8 uur na de operatie, gevolgd door 5000 IE dagelijks tot volledige mobilisatie en bij voorkeur gedurende minimaal 5 weken postoperatief. De richtlijn Antitrombotisch beleid (2020) adviseert om bij grote orthopedische ingrepen bij niet-geïmmobiliseerde patiënten postoperatief te starten met de tromboseprofylaxe, ten minste 6 uur na de ingreep, en om bij geïmmobiliseerde patiënten die uitgesteld worden geopereerd wel pre-operatief te starten met de tromboseprofylaxe, maar geef geen dalteparine binnen 12 uur voor de operatieve ingreep. Volgens de richtlijn wordt de tromboseprofylaxe na grote orthopedische en traumatologische ingrepen gecontinueerd voor een duur van 28–35 dagen na de operatieve ingreep.
Profylaxe in extracorporale circulatie
Volwassenen
Intraveneus: Zonder vergroot bloedingsrisico: bolusinjectie van 30–40 IE/kg lichaamsgewicht, gevolgd door infusie van 10–15 IE/kg lichaamsgewicht per uur; alternatief bij dialyse die < 4 uur duurt: alleen een bolusinjectie van 5000 IE. Met vergroot bloedingsrisico: bolusinjectie van 5–10 IE/kg lichaamsgewicht, gevolgd door infusie van 4–5 IE/kg lichaamsgewicht per uur.
Instabiele coronaire aandoeningen
Volwassenen
Subcutaan: 120 IE per kg lichaamsgewicht 2×/dag gedurende minimaal 6 dagen. Max. dosering: 10.000 IE per 12 uur. Indien wenselijk kan de behandeling worden voortgezet met 5000 IE 2×/dag bij vrouwen < 80 kg en mannen < 70 kg óf 7500 IE 2×/dag bij vrouwen≥ 80 kg en mannen ≥ 70 kg. Tenzij het gecontra-indiceerd is, wordt gelijktijdige behandeling met acetylsalicylzuur aanbevolen (160 mg op dag 1, vervolgens 80 mg/dag).
Symptomatische veneuze trombo-embolieën bij kankerpatiënten
Volwassenen
Subcutaan: Gedurende de eerste 30 dagen van de behandeling 1×/dag 200 IE/kg lichaamsgewicht, maximaal 18.000 IE/dag. Hierna 1×/dag 150 IE/kg lichaamsgewicht. Bij trombocytengetal < 50 × 10 9/l de toediening onderbreken tot de waarde weer boven 50 × 10 9/l is. Bij een trombocytengetal > 50 × 10 9/l en < 100 × 10 9/l de dosering verlagen met 17 tot 33% (afhankelijk van het lichaamsgewicht) tot de waarde weer boven 100 × 10 9/l is gestegen; daarna de standaarddosis hervatten.
Offlabel: Profylaxe van VTE bij bedlegerige patiënten in de eerstelijnszorg met COVID-19 die thuisbehandeling met zuurstof krijgen
Volwassenen
Subcutaan: volgens de NHG-Standaard COVID-19 (april 2023): 5000 IE 1×/dag zolang de patiënt bedlegerig is. Verdubbel de dosering bij een BMI ≥ 40 kg/m 2. Bij een verminderde nierfunctie: geen dosisaanpassing nodig.
Offlabel: Profylaxe van VTE bij gehospitaliseerde patiënten met COVID-19
Volwassenen
Zie voor de toepassing van tromboseprofylaxe in de tweedelijnszorg: Tromboseprofylaxe bij COVID-19 (2022) op richtlijnendatabase.nl.
Offlabel: Behandeling van tromboflebitis
Volwassenen
Subcutaan: Volgens de pagina Behandeling oppervlakkige tromboflebitis (2021) in de Richtlijn Antitrombotisch beleid: 1×/dag 5000 IE gedurende 6 weken.
Verminderde nierfunctie
- Volgens de richtlijn Antitrombotisch beleid op de pagina Behandeling LMWH bij nierfunctiestoornissen en risico op VTE (2021): geen dosisaanpassing nodig bij gebruik ter profylaxe. Volgens de pagina Behandeling VTE met LMWH bij nierfunctiestoornissen (2021) bij behandeling van VTE:
- Bij matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30–60 ml/min): overweeg de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 75% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit.
- Bij ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min): overweeg de eerste gift de normale dosis te geven, vervolgens 50% van de normale dosis; overweeg bij gebruik langer dan 3 dagen eenmalig de anti-Xa-activiteit te meten en te doseren op geleide van de anti-Xa-activiteit.
Volgens de fabrikant
- Bij een licht tot matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring 30-60 ml/min) geen dosisaanpassing nodig.
- Bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) hoeft de dosering niet aangepast te worden bij gebruik ter profylaxe. Gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie wordt afgeraden wanneer een volledige therapeutische dosis wordt overwogen voor de indicaties DVT of instabiele coronaire aandoeningen; als het toch gebruikt wordt de antifactor Xa-activiteit controleren (bij dosering 2×/dag: 3–4 uur na de 3e of 4e injectie; bij dosering 1×/dag: 4–6 uur na de 2e of 3e injectie) en eventueel de dosering aanpassen.
Monitor de spiegel van een LMWH niet routinematig; een spiegelbepaling, middels een anti-factor Xa-spiegel, kan echter overwogen worden bij obesitas, creatinineklaring < 30 ml/min, zwangerschap, neonaten en kinderen. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020). De fabrikant adviseert bij kinderen meting van de anti-factor Xa-spiegel 4 uur na de eerste (bij de jongste kinderen), tweede of derde dosis en na elke dosisaanpassing. Controleer bij jonge kinderen eventueel vaker .
Toediening: Bij subcutane toediening bij voorkeur in het subcutane weefsel van de buik of in het laterale deel van de dij toedienen.
Bijwerkingen
Vaak (1–10%): anemie, bloedingen, hematoom, reacties op de injectieplaats (waaronder pijn, bloeding, jeuk, hematoom, nodule op de injectieplaats, erytheem, extravasatie).
Soms (0,1–1%): trombocytopenie (type I). Huiduitslag (erythemateus, maculopapuleus), allergische of bulleuze dermatitis, pruritus, ecchymose, purpura. Overgevoeligheid. Stijging van leverenzymwaarden.
Zelden (0,01–0,1%): heparine-geïnduceerde trombocytopenie (type II; meestal binnen 5–14 dagen na de eerste dosis, soms eerder bij eerdere blootstelling aan heparine, ('rapid-onset' vorm)), trombocytose. Huidnecrose, toxische huiderupties (o.a. Stevens-Johnsonsyndroom), angio-oedeem, urticaria. Anafylactische reactie. Hyperkaliëmie (als gevolg van hypoaldosteronisme). Osteoporose (bij langdurige behandeling). Priapisme.
Bijwerkingen
Vaak (1–10%): pijn of subcutane hematomen op de injectieplaats. Milde trombocytopenie (type I, meestal reversibel), bloedingen. Reversibele verhoging van transaminasen (ASAT, ALAT).
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid.
Zelden (0,01–0,1%): (voorbijgaande) alopecia, huidnecrose.
Verder zijn gemeld: spinale of epidurale hematomen, (fatale) bloedingen (o.a. intracranieel of retroperitoneaal). Huiduitslag. Immunologische trombocytopenie (type II) met/zonder trombotische complicaties. Anafylactische reactie. Hyperkaliëmie (door hypoaldosteronisme, met name bij diabetes mellitus of chronisch nierfalen). Osteoporose (na langdurig gebruik).
Interacties
Voorzichtig bij gelijktijdige toediening van stoffen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden, zoals orale anticoagulantia, trombocytenaggregatieremmers, directe remmers van factor Xa en IIa (zoals dabigatran en rivaroxaban), NSAID's, alsmede van stoffen met ulcerogene werking zoals corticosteroïden.
Gelijktijdige toediening van i.m. injecties met andere geneesmiddelen vermijden vanwege meer kans op hematomen.
Interacties
Gelijktijdige toediening van stoffen die de bloedstolling kunnen beïnvloeden, zoals trombocytenaggregatieremmers, GPIIb/IIIa receptorantagonisten, vitamine K-antagonisten, trombolytica en dextranen, kan het antistollingseffect van dalteparine versterken; dit geldt ook voor stoffen met een ulcerogene werking zoals corticosteroïden. Wees extra voorzichtig bij gebruik van hoge doses acetylsalicylzuur of andere NSAID's vanwege een versterking van het antistollingseffect.
Een interactie met de volgende middelen is aangetoond voor heparine en derhalve mogelijk ook voor dalteparine: versterking van de antistolling door bepaalde cytostatica, hoge doses penicilline, kinine; vermindering van de antistolling door nitroglycerine i.v., antihistaminica, digoxine, tetracyclinen, ascorbinezuur, tabak roken.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan worden gebruikt. Tinzaparine zo mogelijk voor de bevalling stoppen vanwege meer kans op maternale bloedingen. Gebruik wordt afgeraden bij zwangere vrouwen met kunsthartkleppen vanwege mogelijk therapeutisch falen.
Overig: Epidurale anesthesie uitstellen tot minimaal 24 uur na de laatste dosering van tinzaparine.
Zwangerschap
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Kan worden gebruikt. Dalteparine zo mogelijk voor de bevalling stoppen vanwege meer kans op maternale bloedingen.
Overige: Epidurale anesthesie tijdens de bevalling is streng gecontra–indiceerd bij gebruik van hoge doses anticoagulantia.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer geringe mate.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal).
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer kleine hoeveelheden.
Farmacologisch effect: Onwaarschijnlijk, vanwege de lage orale biologische beschikbaarheid (inactivering in het maag-darmkanaal).
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Contra-indicaties
- actuele of doorgemaakte heparine–geïnduceerde trombocytopenie type II (positieve in vitro aggregatietest met tinzaparine);
- actieve ernstige bloeding, die voldoet aan één van de volgende criteria:
- op een kritieke locatie of in een orgaan (intracraniaal, intraspinaal, intra-oculair, retroperitoneaal, in een niet-geopereerd gewricht, pericardiaal, intra-uterien of intramusculair met compartimentsyndroom);
- klinische bloeding die leidt tot een daling in hemoglobinewaarden van ≥ 1,2 mmol/l of tot transfusie van ≥ 2 eenheden volbloed of rode bloedcellen;
- bloeding in operatiegebied leidend tot her-operatie, een ongebruikelijke medische interventie of procedure ter verlichting (drainage of punctie van hematoom in operatiegebied, overplaatsing naar intensive care of spoedeisende hulp).
- risicofactoren voor ernstige bloedingen, o.a. ongecontroleerde ernstige hypertensie, ernstige leverfunctiestoornis, intracraniële bloeding of verwondingen, operatie aan het centrale zenuwstelsel, ogen of oren, retinopathie veroorzaakt door hypertensie of diabetes mellitus en dreigende abortus;
- septische endocarditis;
- neuraxisblokkade.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor heparine of andere laagmoleculairgewicht heparinen, eerder opgetreden heparine-geïnduceerde trombocytopenie (HIT);
- ernstige bloedstollingsstoornissen, behalve bij intravasale stolling;
- bloedverlies uit de tractus digestivus door ulcus pepticum, tumoren, hiatus hernia of diverticulose;
- cerebrovasculair accident, behalve in het geval van systemische embolieën;
- hypertensie;
- retinopathie door hypertensie en/of diabetes mellitus;
- (sub)acute septische endocarditis;
- operaties/letsel aan hersenen, ruggenmerg, ogen of oren;
- bij therapeutische doses: regionale of spinale anesthesie en lumbale punctie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege het risico van antilichaam-gemedieerde heparine-geïnduceerde trombocytopenie het aantal trombocyten bepalen vóór de start van de behandeling en vervolgens elke 2–3 dagen vanaf dag 4 tot dag 14 of totdat de behandeling stopt; bij langdurige behandeling bij kanker de trombocytenaantallen regelmatig controleren, vooral tijdens de eerste maand. De behandeling onmiddellijk staken indien een heparine-geïnduceerde trombocytopenie type II ontstaat. Bij een klinisch significante trombocytopenie een in vitro aggregatietest uitvoeren in aanwezigheid van tinzaparine vóór instelling van de behandeling; een positieve test is een contra-indicatie voor tinzaparine.
Voor aanvang van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling de kaliumspiegel bepalen bij risicofactoren voor hyperkaliëmie (o.a. diabetes mellitus, nierfunctiestoornis, metabole acidose, verhoogde plasmakaliumwaarde voor het begin van de behandeling, of langdurig gebruik van tinzaparine).
Een neuraxisblokkade is gecontra-indiceerd tijdens gebruik van tinzaparine; bij een geplande neuraxisblokkade, tinzaparine minimaal 24 uur voor de ingreep staken. De behandeling pas 4–6 uur na de spinale anesthesie of het verwijderen van de katheter hervatten. Bij toediening van tinzaparine gelijktijdig met spinale of epidurale anesthesie extra controleren op neurologische schade.
Volgens de richtlijn Antitrombotica van het Kenniscentrum Mondzorg (KIMO) 2019 is staken van een LMWH niet nodig bij extracties, parodontale ingrepen, implantaatplaatsing, biopteren, operatieve verwijdering van gebitselementen, apexresectie, sinusbodemelevatie of peri-implantaire chirurgie. Aanvullende maatregelen (zoals verkleinen van het wondoppervlak, faseren van de behandeling, inhechten resorbeerbare wondverbanden) kunnen overwogen worden bij meerdere factoren die het bloedingsrisico verhogen. Eventueel overleggen met de voorschrijver als ingeschat wordt dat deze aanvullende maatregelen mogelijk niet voldoende zijn. Bij geleidingsanesthesie hoeft een LMWH niet gestaakt te worden. Voor een abcesincisie bij twijfel overleggen met een MKA-chirurg. Bij een combinatie van een LMWH met een trombocytenaggregatieremmer overleggen met de voorschrijver of het veilig is om kortdurend de medicatie aan te passen. Zie voor meer informatie, ook over eventueel te nemen lokale maatregelen, de richtlijn Antitrombotica van het KIMO.
Gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min) wordt niet aanbevolen; beschikbare gegevens tonen geen accumulatie bij een creatinineklaring tot 20 ml/min. Indien tinzaparine toch gebruikt moet worden, voorzichtig zijn en de anti–factor Xa-activiteit monitoren. Indien nodig de dosering aanpassen op basis van de anti-factor Xa-activiteit; volgens de fabrikant na 3-4 doses in de aangepaste dosering opnieuw de anti-factor Xa-activiteit meten. Deze dosisaanpassing herhalen tot de gewenste anti–factor Xa-activiteit is bereikt.
Tinzaparine tevens voorzichtig toepassen bij aandoeningen met meer kans op bloedingen. In het algemeen is monitoring van het anticoagulerende effect niet nodig, maar dit kan worden overwogen bij toegenomen kans op bloedingen of retrombose, zie voor meer informatie hierover de richtlijn Antitrombotisch beleid (2020).
Onderzoeksgegevens: Er zijn onvoldoende gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid voor gebruik bij kinderen < 18 jaar en ter preventie van trombose bij patiënten met een hartklepprothese.
Hulpstoffen: natriummetabisulfiet (in de injectievloeistof) kan in zeldzame gevallen ernstige overgevoeligheidsreacties en ademhalingsproblemen (bronchospasme) veroorzaken. Vooral astmapatiënten zijn hiervoor gevoelig en kunnen hierop reageren met bronchospasmen en anafylactische shock.
Waarschuwingen en voorzorgen
Aanbevolen wordt het trombocytenaantal te controleren vóór aanvang en tijdens behandeling. Wees extra voorzichtig bij een snel ontwikkelende trombocytopenie en bij ernstige trombocytopenie (< 100 × 109/l).
Epidurale of spinale katheters: De kans op epidurale/spinale hematomen, eventueel gepaard gaande met langdurige of permanente verlamming neemt toe bij gebruik van epidurale verblijfskatheters òf gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de hemostase beïnvloeden òf traumatische of herhaalde epidurale of spinale punctie. Aanbrengen of verwijderen van een epidurale of spinale katheter uitstellen tot 10–12 uur na de doses dalteparine voor tromboseprofylaxe en bij hogere doses dalteparine (zoals 100–120 IE/kg lichaamsgewicht om de 12 uur of 200 IE/kg lichaamsgewicht eenmaal per dag) het aanbrengen of verwijderen van de katheter uitstellen tot 24 uur na de toediening van dalteparine. Extra voorzichtig zijn als ook anticoagulantia worden gebruikt. Indien tijdens de regelmatige controle een neurologische beschadiging wordt opgemerkt, is dringend decompressie van het ruggenmerg nodig.
Volgens de richtlijn Antitrombotica van het Kenniscentrum Mondzorg (KIMO) 2019 is staken van een LMWH niet nodig bij extracties, parodontale ingrepen, implantaatplaatsing, biopteren, operatieve verwijdering van gebitselementen, apexresectie, sinusbodemelevatie of peri-implantaire chirurgie. Aanvullende maatregelen (zoals verkleinen van het wondoppervlak, faseren van de behandeling, inhechten resorbeerbare wondverbanden) kunnen overwogen worden bij meerdere factoren die het bloedingsrisico verhogen. Eventueel overleggen met de voorschrijver als ingeschat wordt dat deze aanvullende maatregelen mogelijk niet voldoende zijn. Bij geleidingsanesthesie hoeft een LMWH niet gestaakt te worden. Voor een abcesincisie bij twijfel overleggen met een MKA-chirurg. Bij een combinatie van een LMWH met een trombocytenaggregatieremmer overleggen met de voorschrijver of het veilig is om kortdurend de medicatie aan te passen. Zie voor meer informatie, ook over eventueel te nemen lokale maatregelen, de richtlijn Antitrombotica van het KIMO.
Voorzichtig toepassen bij ernstige lever– en nierinsufficiëntie, leeftijd > 80 jaar, oncontroleerbare hypertensie, hypertensieve of diabetische retinopathie en andere aandoeningen waarbij bloedingen kunnen optreden. Het gebruik van dalteparine wordt niet aanbevolen bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min). Als het toch hierbij gebruikt wordt de antifactor Xa-concentratie controleren, evenals bij een andere, fysiologisch verminderde nierfunctie (zoals bij neonaten). Overwogen kan worden deze concentratie tevens te bepalen bij erg magere, morbide obese of zwangere patiënten, kinderen of bij het bestaan van meer kans op bloedingen of het opnieuw optreden van trombose. Zie voor meer informatie over het testen van het effect van LMWH’s met een antifactor Xa-activiteitsmeting de richtlijn Antitrombotisch beleid.
Tevens voorzichtig zijn bij gebruik van hoge doseringen, zoals bij behandeling van diepveneuze trombose, longembolie of instabiele coronaire aandoeningen, of na een recente operatieve ingreep.
Dalteparine kan hyperkaliëmie veroorzaken, met name bij diabetes mellitus, chronisch nierfalen, reeds aanwezige metabole acidose, reeds verhoogde kaliumspiegels en bij gebruik van kaliumsparende geneesmiddelen. Er is meer kans op hyperkaliëmie bij langdurig gebruik. Bepaal bij gebruik langer dan 7 dagen bij risicopatiënten de plasmakaliumwaarde vóór de behandeling en regelmatig gedurende de behandeling.
Staak de behandeling bij positieve of onbekende resultaten van in-vitro testen op antilichamen tegen bloedplaatjes in aanwezigheid van laagmoleculairgewicht heparinen.
De antifactor Xa-activiteit van de laagmoleculairgewicht heparinen is onderling niet vergelijkbaar, zodat bij overschakeling aanpassing van de dosering noodzakelijk kan zijn.
Niet i.m. toedienen en i.m.–toediening van andere geneesmiddelen vermijden bij dagdoses > 5000 IE, vanwege de kans op hematomen.
Overdosering
Symptomen
Bloedingen.
Therapie
Minder ernstige bloedingen kunnen, vanwege de korte halfwaardetijd van tinzaparine, conservatief behandeld worden na staken van de behandeling. Bij ernstige bloedingen kan toediening van het antidotum protamine, zie protamine, noodzakelijk zijn.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met tinzaparine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Bloedingen.
Neem voor informatie over een vergiftiging met dalteparine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Laagmoleculair heparine met zwakkere antifactor IIa-activiteit en sterkere antifactor Xa-activiteit en een geringer effect op stollingsparameters (zoals de trombinetijd en APTT) dan gewoon heparine.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 80%. |
V d | 0,03–0,1 l/kg. |
Metabolisering | in beperkte mate in de lever (depolymerisatie). |
Eliminatie | met de urine voornamelijk in (bijna) onveranderde vorm. |
T 1/2el | 1–2 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Laagmoleculairgewicht heparine (LMWH) met zwakkere antifactor IIa-activiteit en sterkere antifactor Xa-activiteit en een geringer effect op stollingsparameters zoals de trombinetijd en aPTT dan ongefractioneerd heparine.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 90%. |
T max | 3–4 uur. |
V d | bij kinderen gemiddeld 0,17 l/kg. |
Eliminatie | vnl. met de urine. |
T 1/2el | i.v. 2 uur, s.c. 3–4 uur. |
T 1/2el | bij kinderen toenemend met de leeftijd s.c.: bij < 8 weken ca. 2,3 uur, bij 12–18 jaar ca. 6,3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
tinzaparine hoort bij de groep heparinen, LMWH's.
Groepsinformatie
dalteparine hoort bij de groep heparinen, LMWH's.
Kosten
Kosten laden…Kosten
Kosten laden…Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
Externe links
Zie ook
Geneesmiddelgroep
Indicaties
- Behandeling van een NSTEMI/IAP ACS
- Behandeling van een STEMI ACS
- COVID-19
- preventie van een veneuze trombo-embolie bij orthopedische ingrepen
- trombo-embolie, behandeling