Samenstelling
Rinvoq XGVS Abbvie bv
- Toedieningsvorm
- tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 15 mg, 30 mg, 45 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Benlysta XGVS Aanvullende monitoring GlaxoSmithKline bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusie
- Sterkte
- 120 mg, 400 mg
Bevat na oplossen: 80 mg/ml.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 200 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- pen 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Start bij (een vermoeden van) reumatoïde artritis (RA) in de eerstelijnszorg met een NSAID en verwijs zo snel mogelijk naar de reumatoloog. Behandel in de tweedelijnszorg volgens de ‘treat-to-target’-strategie; pas medicatie aan op basis van intensieve monitoring van de ziekteactiviteit, met als doel het bereiken van remissie of lage ziekteactiviteit. Methotrexaat (MTX) is de hoeksteen van de behandeling, in de initiële fase gecombineerd met een systemisch glucocorticoïd (GC). Switch bij onvoldoende resultaat naar een andere ‘conventional synthetic disease modifying antirheumatic drug’ (csDMARD) of voeg een andere csDMARD, een biological (bDMARD) of een ‘targeted synthetic’ DMARD (tsDMARD) toe. Overweeg onder intensieve monitoring van de ziekteactiviteit om, wanneer het behandeldoel is bereikt, de dosis van geneesmiddelen bij combinatietherapie te reduceren of volledig af te bouwen. Upadacitinib kan bij RA worden ingezet, na falen van een tweede csDMARD of een bDMARD.
De basisbehandeling van constitutioneel eczeem is het dagelijks gebruiken van indifferente middelen. Bij matig eczeem daarnaast behandelen met klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden. Bij ernstig eczeem heeft kortdurend dagelijks gebruik (tot 2 à 3 weken) met klasse 3-corticosteroïden de voorkeur, in het gezicht of in huidplooien hebben klasse 1- of klasse 2-corticosteroïden de voorkeur. Bij verbetering corticosteroïden afbouwen. Overweeg pulstherapie met klasse 2-corticosteroïden bij frequente recidieven van ernstig eczeem. Bij de keuze van de zalf- of crèmebasis is de ervaring en voorkeur van de patiënt doorslaggevend. Als lokale therapie onvoldoende effect sorteert, kunnen in de tweedelijnszorg intensievere vormen van lokale behandeling, lichttherapie of systemische middelen worden toegepast. Voor upadacitinib is nog geen plaatsbepaling vastgesteld.
Bij de behandeling van colitis ulcerosa is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. Aminosalicylaten en TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt. Voor upadacitinib is nog geen plaatsbepaling vastgesteld.
Bij de behandeling van de ziekte van Crohn is de keuze van het geneesmiddel afhankelijk van de locatie, uitgebreidheid en ernst van de ontsteking, het verwachte beloop en de respons op eerdere medicatie. Corticosteroïden worden toegepast voor remissie-inductie en immunosuppressiva als onderhoudsbehandeling. TNF-α-blokkers kunnen in beide fasen van de behandeling worden gebruikt.
Voor meer informatie over de behandeling van arthritis psoriatica, zie de NVDV–richtlijn Psoriasis.
Advies
Belimumab s.c. als toegevoegde therapie bij volwassenen met actieve, auto-antilichaampositieve SLE en een hoge mate van ziekteactiviteit (bv. positief anti-dsDNA en laag complement), ondanks een gebruikelijke behandeling, verhoogt waarschijnlijk (aanzienlijk) de kans op een klinisch relevante afname in SLE-ziekteactiviteit. Het heeft daarmee een therapeutische meerwaarde in vergelijking met de gebruikelijke behandeling. De subcutane en de intraveneuze toedieningsvorm van belimumab hebben op basis van farmacokinetische studies een gelijke therapeutische waarde.
Indicaties
- Matige tot ernstige actieve reumatoïde artritis bij volwassenen als monotherapie of in combinatie met methotrexaat, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen.
- Actieve arthritis psoriatica bij volwassenen als monotherapie of in combinatie met methotrexaat, die onvoldoende reageren op één of meer DMARD's of deze niet verdragen.
- Axiale spondyloartritis:
- Actieve, niet-radiografische axiale spondyloartritis bij volwassenen met objectieve tekenen van ontsteking, zoals een verhoogd C-reactief proteïne (CRP) en/of 'magnetic resonance imaging' (MRI), die onvoldoende reageren op niet-steroïde ontstekingsremmers (NSAID’s).
- Actieve spondylitis ankylopoetica bij volwassenen die onvoldoende reageren op conventionele behandeling.
- Matig tot ernstig constitutioneel eczeem bij volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar die in aanmerking komen voor systemische therapie.
- Matige tot ernstige actieve colitis ulcerosa bij volwassenen die onvoldoende of niet meer reageren op of intolerant zijn voor een conventionele behandeling of een 'biological'.
- Matige tot ernstige actieve ziekte van Crohn bij volwassenen die onvoldoende reageren op, of niet meer reageren op, of intolerant zijn voor een conventionele behandeling of een ‘biological’.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Toegevoegde therapie bij volwassenen en kinderen vanaf 5 jaar met actieve, auto-antilichaampositieve systemische lupus erythematodes (SLE) met een hoge mate van ziekteactiviteit (bv. positief anti-dsDNA en laag complement), ondanks een standaardbehandeling.
- Actieve lupusnefritis bij volwassenen in combinatie met immunosuppressieve achtergrondbehandelingen.
Doseringen
Controleer vóór aanvang en tijdens de behandeling het absolute neutrofielenaantal (ANC), het absolute lymfocyten aantal (ALC) en het hemoglobinegehalte. Behandeling niet beginnen of voortzetten bij een ANC < 1 × 109 cellen/l, een ALC < 0,5 × 109 cellen/l, of een hemoglobinegehalte < 5 mmol/l.
Reumatoïde artritis
Volwassenen
15 mg 1×/dag.
Arthritis psoriatica
Volwassenen
15 mg 1×/dag.
Axiale spondyloartritis
Volwassenen
15 mg 1×/dag. Overweeg bij geen respons na 16 weken de behandeling te staken. Gedeeltelijke respons kan verder verbeteren bij voortzetting na 16 weken.
Constitutioneel eczeem
Algemeen
Overweeg de behandeling te staken als er binnen 12 weken geen respons is. Tijdens de behandeling kan zo nodig tevens een lokaal corticosteroïd worden gebruikt. Een lokale calcineurine-remmer is ook mogelijk, maar deze alleen gebruiken op probleemgebieden zoals het gezicht, de hals, intertrigineuze gebieden en de genitaliën.
Volwassenen < 65 jaar
15 of 30 mg 1×/dag. Overweeg 30 mg 1×/dag bij een hoge ziektelast of bij onvoldoende respons op 15 mg 1×/dag.
Bij gebruik sterke CYP3A4-remmer: 15 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten: 15 mg 1×/dag.
Volwassenen ≥ 65 jaar
15 mg 1×/dag.
Kinderen ≥ 12 jaar en ≥ 30 kg lichaamsgewicht
15 mg 1×/dag. Overweeg bij onvoldoende respons 30 mg 1×/dag.
Colitis ulcerosa
Volwassenen < 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 8 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling voor een periode van 8 weken voortzetten. Bij geen effect na 16 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg of 30 mg 1× per dag, afhankelijk van de toestand van de patiënt: 30 mg 1×/dag bij onvoldoende respons op 15 mg 1×/dag, bij een hoge ziektelast, of bij een inductiebehandeling van 16 weken. Bij respons kan de behandeling met corticosteroïden worden gereduceerd en/of gestaakt.
Bij gebruik sterke CYP3A4-remmer: inductiedosis 30 mg 1×/dag en onderhoudsdosis 15 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten: onderhoudsdosis: 15 mg 1×/dag.
Volwassenen ≥ 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 8 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 8 weken voortzetten. Bij geen effect na 16 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg 1×/dag.
Ziekte van Crohn
Volwassenen < 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 12 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 12 weken voortzetten met 30 mg 1×/dag. Bij geen effect na 24 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg of 30 mg 1× per dag, afhankelijk van de toestand van de patiënt: 30 mg 1×/dag bij onvoldoende respons op 15 mg 1×/dag of bij een hoge ziektelast. Bij respons kan de behandeling met corticosteroïden worden gereduceerd en/of gestaakt.
Bij gebruik sterke CYP3A4-remmer: inductiedosis 30 mg 1×/dag en onderhoudsdosis 15 mg 1×/dag.
Bij verhoogd risico op VTE, MACE en maligniteiten: onderhoudsdosis 15 mg 1×/dag.
Volwassenen ≥ 65 jaar
Inductiedosis: 45 mg 1×/dag gedurende 12 weken. Bij onvoldoende respons eventueel behandeling 12 weken voortzetten. Bij geen effect na 24 weken de behandeling staken.
Onderhoudsdosis: 15 mg 1×/dag.
Verminderde nierfunctie: bij een licht tot matig verminderde nierfunctie is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstig verminderde nierfunctie 15 mg 1×/dag (bij colitis ulcerosa en ziekte van Crohn: inductiedosering 30 mg 1×/dag en onderhoudsdosering 15 mg 1×/dag). Er zijn geen gegevens bij eindstadium nierfalen.
Verminderde leverfunctie: bij een licht tot matig verminderde leverfunctie is een aanpassing van de dosering niet nodig. Gebruik bij een ernstig verminderde leverfunctie is gecontra-indiceerd wegens het ontbreken van gegevens.
Toediening: De tabletten in zijn geheel (niet breken of kauwen) innemen met of zonder voedsel, op een moment naar keuze.
Doseringen
Houd rekening met het risico van overgevoeligheidsreacties (zie ook Waarschuwingen en voorzorgen); de patiënt gedurende enkele uren onder klinisch toezicht houden, in ieder geval na de eerste twee infusies of de eerste subcutane injectie.
Vóór intraveneuze infusie kan profylactisch een antihistaminicum, met of zonder een antipyreticum, worden gegeven.
Als adjuvans bij systemische lupus erythematodes
Volwassenen
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toedieningen met vierweken interval. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie de infusiesnelheid verlagen, ernst afhankelijk, of het infuus onderbreken. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om de behandeling te staken.
S.c.: 200 mg 1×/w. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om behandeling te staken. Bij overgang van intraveneuze naar subcutane toediening de eerste s.c.-injectie 1–4 weken na de laatste i.v.-dosis geven.
Kinderen ≥ 5 jaar
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toedieningen met vier weken interval. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie afhankelijk van de ernst de infusiesnelheid verlagen of infuus onderbreken. Indien na 6 maanden behandeling geen verbetering optreedt, overwegen om de behandeling te staken.
Lupusnefritis
Volwassenen
I.v.-infuus: 10 mg/kg op dag 0, 14 en 28, gevolgd door toediening met 4-wekelijkse intervallen. De infusieduur is 1 uur; bij het optreden van een infuusreactie de infusiesnelheid verlagen, ernst afhankelijk, of het infuus onderbreken. Geef in combinatie met corticosteroïden en mycofenolaat of cyclofosfamide voor inductie, of met mycofenolaat of azathioprine voor onderhoud.
S.c.: 400 mg 1×/week gedurende 4 weken, gevolgd door 200 mg 1×/week. Geef in combinatie met corticosteroïden en mycofenolaat of cyclofosfamide voor inductie, of met mycofenolaat of azathioprine voor onderhoud. Bij overgang van intraveneuze naar subcutane toediening, de eerste wekelijkse s.c.-injectie van 200 mg 1–2 weken na de laatste i.v.-dosis geven, op enig moment nadat de eerste 2 i.v.–doses zijn gegeven.
Ouderen: als toediening noodzakelijk wordt geacht is een dosisaanpassing niet nodig.
Verminderde nierfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig bij licht, matig of ernstig verminderde nierfunctie. Wees wel voorzichtig bij een ernstig verminderde nierfunctie wegens een gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een dosisaanpassing niet nodig is.
Een gemiste subcutane dosis zo snel mogelijk toedienen en daarna het schema hervatten op de gebruikelijke dag, of met een nieuw schema beginnen vanaf de dag dat de gemiste dosis is toegediend.
Toediening met pen
- subcutaan toedienen in de dij of buik.
- niet injecteren waar de huid gevoelig, gekneusd, rood of hard is.
- bij toediening van 400 mg op dezelfde plaats twee afzonderlijke injecties geven van 200 mg, ten minste 5 cm van elkaar.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bovensteluchtweginfectie. Acne.
Vaak (1-10%): bronchitis, herpes zoster, (orale) herpes simplex, folliculitis, influenza, urineweginfectie, pneumonie. Niet-melanome huidkanker. Neutropenie, anemie, lymfopenie. Hypercholesterolemie, hyperlipidemie. Hoesten. Misselijkheid, buikpijn. Huiduitslag, urticaria. Koorts, vermoeidheid. Hoofdpijn, duizeligheid. Vertigo. Verhoogde waarden creatinekinase in bloed, verhoging ALAT en ASAT. Gewichtstoename.
Soms (0,1-1%): ernstige overgevoeligheidsreacties (waaronder anafylaxie, angio-oedeem). Pneumonie, orale candidiase, diverticulitis, sepsis. Hypertriglyceridemie. Gastro-intestinale perforatie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): Bacteriële infecties bijvoorbeeld bronchitis, cystitis.
Vaak (1-10%): infusie- of injectiegerelateerde systemische reacties (bv. hypotensie, hypertensie, bradycardie, duizeligheid, hoofdpijn, myalgie, artralgie, koorts, huiduitslag, urticaria). Reacties op de injectieplaats (bv. pijn, erytheem, hematoom, jeuk en induratie). Overgevoeligheidsreacties (bv. hypotensie, urticaria of andere vormen van huiduitslag, jeuk, dyspneu). Pijn in extremiteit. Migraine, depressie. Leukopenie. (Naso)faryngitis, virale bovenste luchtweginfectie, virale gastro-enteritis.
Soms (0,1-1%): anafylactische reactie, angio-oedeem. Suïcidaal gedrag.
Zelden (0,01-0,1%): niet acute overgevoeligheidsreacties van het vertraagde type (bv. huiduitslag, misselijkheid, vermoeidheid, spierpijn, hoofdpijn en gezichtsoedeem).
Interacties
Upadacitinib wordt hoofdzakelijk omgezet door CYP3A4. Daarom kan de blootstelling aan upadacitinib worden beïnvloed door geneesmiddelen die CYP3A4 sterk remmen of induceren.
Bij gelijktijdige toediening met sterke CYP3A4-remmers (zoals itraconazol, ketoconazol, claritromycine, posaconazol, voriconazol, grapefruit) neemt de blootstelling aan upadacitinib toe; overweeg alternatief voor de CYP3A4-remmer bij langdurig gebruik. Vermijd gebruik van grapefruit-/pompelmoessap. Zie rubriek Dosering voor dosisaanpassingen bij combinatie met sterke CYP3A4-remmer.
Bij gelijktijdig gebruik van CYP3A4-inductoren (zoals rifampicine en fenytoïne) neemt de blootstelling aan upadacitinib af. Controleer ziekteactiviteit bij gelijktijdig gebruik.
Interacties
Geen levende vaccins toedienen vanaf 30 dagen vóór of gelijktijdig met een behandeling met belimumab.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren teratogeen gebleken (effecten in botten en hart)
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de behandeling én tot ten minste 4 weken na de laatste dosis. Instrueer meisje en/of ouders om contact op te nemen met behandeld arts bij begin menstruatie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Bij dieren zijn gezien: reversibele afname van het aantal B-cellen en van IgM bij neonaten. Het aantal B-cellen herstelde binnen 3 maanden na de geboorte en het IgM niveau binnen 6 maanden.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Vrouwen in de vruchtbare jaren dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende en ten minste vier maanden na de laatste behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren.
Farmacologisch effect: Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren. Waarschijnlijk ook bij mensen, omdat IgG antilichamen in de moedermelk worden uitgescheiden.
Farmacologisch effect: Reversibele afname van het aantal B-cellen en van IgM.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- actieve tuberculose of actieve ernstige infectie;
- ernstige leverfunctiestoornis.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Contra-indicaties
Er zijn geen contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Let op! Alleen starten wanneer er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn voor:
- patiënten ≥ 65 jaar; het risico op MACE, maligniteiten, ernstige infecties en overlijden ongeacht de oorzaak, is verhoogd, ook bij gebruik van andere JAK-remmers;
- patiënten met een (voorgeschiedenis van) atherosclerotische cardiovasculaire aandoening of andere cardiovasculaire risicofactoren (zoals patiënten die roken of eerder langdurig hebben gerookt);
- patiënten met risicofactoren voor maligniteiten (bv. bij een aanwezige maligniteit of een maligniteit in de voorgeschiedenis).
Controleer hematologische parameters. Behandeling niet beginnen of tijdelijk onderbreken bij patiënten met een absolute lymfocytentelling (ALC) < 0,5 × 109 cellen/l, een absolute neutrofielentelling (ANC) < 1 × 109 cellen/l of een hemoglobinewaarde (Hb) < 5 mmol/l. Behandeling starten of hervatten wanneer hoeveelheid boven deze waarde terugkeren. Controleer bij aanvang van de behandeling en daarna niet later dan 12 weken. Evalueer vervolgens tijdens de controle van de patiënt.
Bij actieve infecties niet starten. Weeg de risico's en voordelen af bij patiënten met meer kans op infecties, bv. op basis van voorgeschiedenis, blootstelling aan TBC, reisverleden (gebieden met endemische TBC of mycosen). Monitor op tekenen van infectie tijdens en na de behandeling; onderbreek de behandeling als een opportunistische of een ernstige infectie optreedt.
Test op TBC vooraf en tijdens de behandeling.
Virale reactivering is gemeld, inclusief gevallen van het herpesvirus (bv. herpes zoster). Controleer vóór start en gedurende behandeling op virale hepatitis. Het risico op herpes zoster lijkt hoger te zijn bij Japanse patiënten.
Controleer bij starten de levertransaminasen en daarna tijdens de routinecontrole. Onderbreek behandeling bij toename ALAT en ASAT en vermoeden van door upadacitinib geïnduceerd leverletsel tot deze diagnose is uitgesloten.
Voorvallen van MACE zijn gemeld (major adverse cardiac event). Bij patiënten ≥ 50 jaar met RA met ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor werd een hoger percentage van MACE, gedefinieerd als cardiovasculair overlijden, niet-fataal myocardinfarct (MI) en niet-fatale beroerte, waargenomen bij tofacitinib vergeleken met TNF-remmers. Upadacitinib alleen gebruiken bij patiënten ≥ 65 jaar, bij patiënten die al lang roken of langdurig gerookt hebben en patiënten met een geschiedenis van een atherosclerotische cardiovasculaire ziekte of andere cardiovasculaire risicofactoren, als er geen geschikte behandelingsalternatieven beschikbaar zijn.
Voorvallen van diepveneuze trombose (DVT) en longembolie (LE) zijn gemeld. Bij patiënten ≥ 50 jaar met RA en ten minste één extra cardiovasculaire risicofactor, is een hoger percentage van VTE, waaronder DVT en LE, waargenomen met tofacitinib (een andere JAK-remmer) vergeleken met TNF-remmers. Gebruik upadacitinib alleen als er geen alternatief beschikbaar is. Risicofactoren voor VTE anders dan cardiovasculair of maligniteiten, zijn hoge leeftijd, obesitas, een voorgeschiedenis van DVT/LE, het ondergaan van een operatie en bij langdurige immobiliteit. Monitor op risicofactoren en evalueer op verandering in het risico op VTE. Staak de behandeling bij vermoeden van DVT/LE.
Het risico op maligniteiten waaronder lymfoom is verhoogd bij gebruik van immunomodulerende middelen, waaronder JAK-remmers. Het aantal maligniteiten, met name longkanker, lymfoom en niet-melanoom huidkanker (NMSC) nam toe in onderzoek met tofacitinib. Onderzoek periodiek de huid, vooral bij risicofactoren voor huidkanker.
Diverticulitis en gastro-intestinale perforaties zijn gemeld. Wees voorzichtig bij mogelijk risico op een gastro-intestinale perforatie (bv. divertikelziekte, voorgeschiedenis van diverticulitis, of bij gebruik van NSAID's, corticosteroïden en opioïden). Het risico op het ontwikkelen van een darmperforatie is verhoogd bij een actieve ziekte van Crohn. Laat patiënten met (nieuwe) buikklachten direct contact opnemen.
Gebruik geen levende, verzwakte vaccins tijdens of onmiddellijk vóór de behandeling wegens het ontbreken van gegevens over de respons op vaccinatie met levende of geïnactiveerde vaccins bij patiënten die upadacitinib krijgen. Zorg vóór start behandeling voor voldoende vaccinaties inclusief een profylactische vaccinatie tegen herpes zoster.
Controleer lipidenparameters 12 weken na aanvang en daarna volgens protocol. Behandeling met upadacitinib is in verband gebracht met een toename in lipidenparameters.
Bij optreden van hypoglykemie, eventueel de dosis van antidiabetica aanpassen. Hypoglykemie is gemeld na aanvang van het gebruik van JAK-remmers bij patiënten die een behandeling voor diabetes krijgen.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij kinderen <12 jaar met constitutioneel eczeem, bij kinderen < 18 jaar met reumatoïde artritis, arthritis psoriatica, axiale spondyloartritis, colitis ulcerosa of ziekte van Crohn en bij ouderen ≥75 jaar. Er is weinig ervaring bij ouderen > 75 jaar met RA, arthritis psoriatica of axiale spondyloartritis. Het gebruik is niet onderzocht bij patiënten met eindstadium nierfalen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Belimumab is niet onderzocht bij ernstige actieve lupus van het centrale zenuwstelsel, HIV, (een voorgeschiedenis van) hepatitis B of C, hypogammaglobulinemie of IgA-deficiëntie, een belangrijke orgaantransplantatie of een hematopoëtische stamcel-/beenmergtransplantatie in het verleden.
Bij actieve ernstige infectie waaronder ernstige chronische infecties, behandeling niet beginnen en voorzichtig bij patiënten met een verleden van een steeds terugkerende infectie. Belimumab zou de kans op het ontwikkelen van soms fatale infecties kunnen verhogen. Instrueer de patiënt om zich te melden bij symptomen van een infectie. Bij ontstaan van een infectie tijdens de behandeling, eventueel deze onderbreken. Overweeg pneumokokkenvaccinatie voordat behandeling wordt gestart.
Een op B-cellen gerichte therapie bij gelijktijdig gebruik, voorzichtig toepassen. Beschikbare gegevens ondersteunen gelijktijdige toediening van rituximab niet bij patiënten met SLE.
Schat vóór aanvang het risico van depressie en suïcidaal gedrag in; controleer op nieuwe tekenen hiervan tijdens de behandeling. Adviseer de patiënt direct medische hulp te zoeken als een depressie of verergering hiervan ontstaat, suïcidaal gedrag ontstaat of zelfverwonding wordt ervaren.
Overgevoeligheidsreacties kunnen ernstig en fataal zijn; ze treden direct na de toediening op, of enkele dagen erna, meestal bij de eerste twee doses. De patiënt daarom enkele uren onder klinisch toezicht houden, in ieder geval na de eerste subcutane injectie of de eerste twee infusies. Bij een ernstige reactie de toediening onderbreken. De patiënt voorlichten over de mogelijkheid van een allergische reactie op de dag van, of tot enkele dagen na de toediening.
Maligniteiten en lymfoproliferatieve aandoeningen: wees voorzichtig bij maligniteiten (in het verleden); immunomodulerende middelen kunnen het risico van een maligniteit doen toenemen.
Controleer op symptomen van progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) zoals cognitieve, neurologische of psychiatrische klachten. Bij vermoeden van PML, de immunosuppressieve behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten. Bij bevestiging van PML, de immunosuppressieve behandeling, waaronder belimumab, staken.
Over de werkzaamheid en veiligheid zijn weinig gegevens bekend bij mensen met een leeftijd ≥ 65 jaar, of bij zwarte patiënten die belimumab subcutaan toegediend krijgen. Er is een gebrek aan gegevens over het gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie. Belimumab is niet onderzocht bij patiënten met een verminderde leverfunctie en bij SLE voor de leeftijd < 5 jaar (i.v.) en < 18 jaar (subcutaan) en bij lupusnefritis voor < 18 jaar.
Overdosering
Neem voor (meer) informatie over een vergiftiging met upadacitinib contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Upadacitinib is een immunosuppressivum. Het remt selectief en reversibel Januskinase (JAK). Januskinasen zijn intracellulaire enzymen die cytokine of groeifactorsignalen overbrengen die betrokken zijn bij hematopoëse, ontsteking en de afweerfunctie. Upadacitinib remt deze intracellulaire signaalroutes van signaaltransducers en activatoren van transcriptie (STAT's). Het remt JAK1 of JAK1/3 en in mindere mate JAK-2. JAK-remmers vallen onder de 'targeted synthetic DMARD's' (tsDMARD's).
Kinetische gegevens
T max | 2– 4 uur. Steady-state-concentratie binnen 4 dagen. |
Metabolisering | CYP3A4 en voor klein deel CYP2D6, geen actieve metabolieten geïdentificeerd. |
Eliminatie | onveranderd 24 % met de urine en 38% met de feces. Ongeveer 34% van de dosis als metabolieten. |
T 1/2el | 9–14 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Humaan IgG1-lambda monoklonaal antilichaam, geproduceerd met recombinant DNA-technologie in een cellijn afkomstig van zoogdieren. Blokkeert specifiek de binding van oplosbaar B-lymfocytenstimulerend eiwit (BLyS, ook wel BAFF en TNFSF13B genoemd) aan de receptoren hiervan op B-cellen. Hierdoor remt belimumab de overleving van B-cellen, waaronder autoreactieve B-cellen, en vermindert het de differentiatie van B-cellen tot plasmacellen die immunoglobuline produceren. Bij SLE zijn de BLyS-niveaus in het plasma verhoogd en gerelateerd aan de ziekteactiviteit.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
F | na s.c.-toediening ca. 74%. |
Metabolisering | door proteolytische enzymen tot kleine peptiden en aminozuren. |
T 1/2el | ca. 19 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
upadacitinib hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- belimumab (L04AG04) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk
Groepsinformatie
belimumab hoort bij de groep immunosuppressiva, selectieve.
- abatacept (L04AA24) Vergelijk
- anifrolumab (L04AG11) Vergelijk
- apremilast (L04AA32) Vergelijk
- avacopan (L04AJ05) Vergelijk
- baricitinib (L04AF02) Vergelijk
- belatacept (L04AA28) Vergelijk
- danicopan (L04AJ09) Vergelijk
- deucravacitinib (L04AF07) Vergelijk
- eculizumab (L04AJ01) Vergelijk
- everolimus (bij transplantatie) (L04AH02) Vergelijk
- filgotinib (L04AF04) Vergelijk
- imlifidase (L04AA41) Vergelijk
- leflunomide (L04AK01) Vergelijk
- mycofenolaatmofetil (L04AA06) Vergelijk
- mycofenolzuur (L04AA06) Vergelijk
- pegcetacoplan (L04AJ03) Vergelijk
- ravulizumab (L04AJ02) Vergelijk
- sirolimus (L04AH01) Vergelijk
- sutimlimab (L04AJ04) Vergelijk
- thymocytenglobuline (L04AA04) Vergelijk
- tofacitinib (L04AF01) Vergelijk
- upadacitinib (L04AF03) Vergelijk
- vedolizumab (L04AG05) Vergelijk