Samenstelling
Cisordinol (acetaat) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Acutard'
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Opgelost in plantaardige olie (Viscoleo).
Cisordinol (in cis-vorm, als dihydrochloride) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Druppelvloeistof
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 20 ml (1 druppel = 1 mg)
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 2 mg, 10 mg, 25 mg
Cisordinol (decanoaat) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Depot'
- Sterkte
- 200 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Opgelost in plantaardige olie (Viscoleo).
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Depot'
- Sterkte
- 500 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Opgelost in plantaardige olie (Viscoleo).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Fluanxol (als dihydrochloride) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,5 mg, 1 mg, 5 mg
Fluanxol (decanoaat) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Depot'
- Sterkte
- 20 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof 'Depot'
- Sterkte
- 100 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium naast het verminderen van de recidieven van manie en depressie ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Antipsychotica worden niet aanbevolen voor de behandeling van angststoornissen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Advies
Geef bij een psychose zonder agitatie een antipsychoticum op basis van oorzaak van de psychose, effectiviteit, bijwerkingen en toedieningsvorm (voorkeur olanzapine bij schizofreniespectrum).
Geef een benzodiazepine als agitatie de overhand heeft. Indien dit niet mogelijk is, geef (als noodmedicatie) de combinatie haloperidol en promethazine.
Therapieresistente psychose kan, na gebruik van achtereenvolgens twee verschillende antipsychotica, met clozapine worden behandeld. Hierbij zijn intensieve controles geïndiceerd, zoals leukocytencontrole vanwege de kans op agranulocytose. Zie voor meer informatie het NHG-Standpunt Herhalen gespecialiseerde ggz-medicatie en de bijlage Voorzorgen bij patiënten die clozapine gebruiken.
Een bipolaire stoornis wordt behandeld door of in overleg met een specialistisch team. Bij een ernstige manische episode zijn haloperidol, olanzapine, quetiapine of risperidon de middelen van eerste keus. Bij een ernstige depressieve episode zijn quetiapine óf de combinatie van olanzapine met fluoxetine (SSRI) de middelen van eerste keus. Overweeg lithium of valproïnezuur als monotherapie bij beide soorten episoden.
Als onderhoudsbehandeling van een bipolaire stoornis is lithium het middel van eerste keus, omdat lithium naast het verminderen van de recidieven van manie en depressie ook de kans op suïcide vermindert. Overweeg valproïnezuur, quetiapine of olanzapine als tweede keus voor de onderhoudsbehandeling, bij gebleken effectiviteit tijdens de acute behandelfase, of bij onvoldoende effect en/of onverdraaglijke bijwerkingen van lithium.
Voor de behandeling van angststoornissen worden antipsychotica niet aanbevolen, vanwege de kans op ernstige bijwerkingen als extrapiramidale stoornissen en metabool syndroom. Voor de keuze van de juiste standaardbehandeling zie Angststoornissen.
Indicaties
- Psychosen;
- Ernstige vormen van opwinding en angst;
- Manie.
Het depotpreparaat is geïndiceerd voor onderhoudsbehandeling.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Tablet:
- psychosen;
- manie.
Injectievloeistof:
- onderhoudsbehandeling van chronische of recidiverende psychosen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Langzaam titreren en individueel doseren.
Bij een verminderde leverfunctie de plasmaspiegel controleren.
Acute psychosen, manie, ernstige onrust
Volwassenen
Oraal: 10–50 mg per dag, zo nodig iedere 2–3 dagen verhogen met 10–20 mg tot 75 mg of meer;. max. dosis 40 mg/inname en 150 mg/dag.
Parenteraal (Acutard): 50–150 mg i.m. zonodig herhalen met een interval van 2–3 dagen; in een enkel geval kan een extra injectie 24–48 uur na de eerste injectie nodig zijn; max. 2 weken behandelen; maximaal geaccumuleerde dosis is 400 mg/behandeling in max. 4 injecties. Acutard is bestemd voor kortdurende behandeling. Bij een verminderde leverfunctie dosering Acutard halveren.
Overschakeling van Acutard naar orale toediening: 2–3 dagen na de laatste injectie met 100 mg Acutard starten met oraal 40 mg/dag zo mogelijk in verdeelde dosering, zonodig verder verhogen met 10–20 mg elke 2–3 dagen tot 75 mg of meer. Overschakeling van Acutard naar Depot: gelijk (kan in één spuit worden gemengd) met de laatste injectie Acutard (100 mg) starten met 200–400 mg depotinjectie, vervolgens de depotinjectie elke tweede week herhalen; hogere doses of kortere intervallen kunnen nodig zijn.
Chronische psychosen
Volwassenen
Oraal: onderhoudsdosering 20–40 mg per dag. De onderhoudsdosering kan meestal voor bedtijd als een enkele dosis worden gegeven.
Ouderen
Lager doseren; maximale dosis/injectie Acutard is 100 mg. Ernstige agitatie en onrust bij bejaarden: oraal: 2–6 mg/dag, aan het eind van de middag; indien nodig verhogen tot 10–20 mg/dag.
Volwassenen
Onderhoudsdosering depotpreparaat: 200–400 mg (1–2 ml 200 mg/ml) iedere 2–4 weken diep i.m.. Enkele patiënten kunnen hogere doses of kortere intervallen nodig hebben; injectievolumes > 2 ml verdelen over 2 injectieplaatsen. Bij hogere doses met injectievolume > 2–3 ml gebruik maken van 500 mg/ml (250–750 mg per 1–4 weken). Voor overgang van oraal naar depot geldt als vuistregel voor de onderhoudsdosis: achtmaal het aantal mg oraal per dag = aantal mg depot per 2 weken; zestienmaal het aantal mg oraal per dag = aantal mg depot per 4 weken. De orale toediening in de eerste week na de eerste injectie afbouwen.
Overschakeling vanuit andere depotpreparaten uitvoeren in de volgende verhouding: 200 mg zuclopentixoldecanoaat komt overeen met 25 mg flufenazinedecanoaat, met 40 mg cis(Z)-flupentixoldecanoaat of met 50 mg haloperidoldecanoaat.
Pas bij CYP2D6-polymorfisme zonodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Toediening: Tabletten innemen met water. De druppels innemen met water, appel- of sinaasappelsap. Acutard injectie en het depotpreparaat i.m. toedienen in het bovenste buitenkwadrant van het gluteale gebied; een injectievolume > 2 ml verdelen over 2 giften.
Doseringen
Psychose en manie:
Volwassenen:
Oraal: Individueel instellen, starten met lage dosering en verhogen tot onderhoudsdosering van 5–20 mg/dag in 3 giften, indien nodig verhogen tot 40 mg/dag. In acute situaties: 16–32 mg 1–4×/dag; vervolgens na stabilisering verlagen tot onderhoudsdosering.
Depotinjectie: onderhoudsdosering: i.m. 20–40 mg/2–4 weken is meestal voldoende; zo nodig dosering verhogen of interval verkorten. Injectievolumes > 2 ml verdelen over 2 injecties.
Ouderen:
De startdosering halveren en langzaam ophogen.
Bij een verminderde leverfunctie: Voorzichtig doseren en indien mogelijk de serumspiegel bepalen.
Bij verminderde nierunctie: Er is geen dosisaanpassing noodzakelijk.
Overschakelen: Bij overgang van oraal naar depot geldt de volgende dosering: 4× het aantal mg flupentixol oraal/dag = aantal mg depot per 2 weken; 8× het aantal mg oraal/dag = aantal mg depot per 4 weken. De orale vorm in de eerste week na de injectie afbouwen.
Toedieningsinformatie: De tabletten innemen met water. I.m.-injecties in het bovenste en buitenste kwadrant van de bilspier.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slapeloosheid, depressie, acathisie, slaperigheid, extrapiramidale verschijnselen, hyperkinesie, hypokinesie, tremor, duizeligheid, aandachtstoornis, droge mond, asthenie.
Vaak (1-10%): veranderde eetlust, veranderd gewicht, angst, zenuwachtigheid, abnormale dromen, agitatie, verminderd libido, apathie, hallucinatie, verwarde toestand, dystonie, hypertonie, hoofdpijn, paresthesie, amnesie, abnormale loop, tardieve dyskinesie, visusstoornissen, vertigo, tachycardie, (orthostatische) hypotensie, verstopte neus, dyspneu, speekselhypersecretie, constipatie, braken, dyspepsie, diarree, misselijkheid, hyperhidrose, fotosensibilisatie, seborroe, jeuk, huidaandoening, spierpijn, urineretentie, polyurie, dysurie, erectiestoornis, menstruatiestoornis, pijn, vermoeidheid.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid, verhoogd libido, nachtmerrie, hyperreflexie, dyskinesie, parkinsonisme, syncope, ataxie, spraakstoornis, hypotonie, convulsie, migraine, oculogyratie, mydriase, hyperacusis, tinnitus, opvlieger, buikpijn, flatulentie, abnormale leverfunctietest, huiduitslag, pigmentatieaandoening, dermatitis, purpura, spierrigiditeit, trismus, torticollis, orgasmestoornis bij de vrouw, vulvovaginale droogheid, gynaecomastie, galactorroe, dorst, hypothermie, pyrexie.
Zelden (0,01-0,1%): trombocytopenie, neutropenie, leukopenie, agranulocytose, anafylactische reactie, hyperprolactinemie, hyperglykemie, hyperlipidemie, verlengd QT-interval, amenorroe, priapisme.
Zeer zelden: neuroleptisch maligne syndroom, veneuze trombo-embolie, waaronder longembolie en diepveneuze trombose, cholestatische hepatitis, geelzucht.
Verder zijn gemeld: aplastische anemie, dysforie, ventrikelfibrilleren, 'torsade de pointes', ventrikeltachycardie, plotselinge dood.
De tablet bevat gehydrateerde ricinusolie, wat maagklachten en diarree kan veroorzaken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, acathisie, hyperkinesie, hypokinesie, droge mond.
Vaak (1–10%): gewichtstoename, slapeloosheid, depressie, dysforie, nervositeit, agitatie, verminderd libido, tremor, dystonie, duizeligheid, hoofdpijn, accommodatiestoornis, afgenomen gezichtsvermogen, tachycardie, palpitaties, dyspneu, speekselvloed, obstipatie, braken, dyspepsie, diarree, dysfagie, hyperhidrose, jeuk, spierpijn, mictiestoornis, urineretentie, asthenie, vermoeidheid.
Soms (0,1–1%): afname eetlust, verwardheid, agressie, oculogyrische crisis, (orthostatische) hypotensie, opvliegers, buikpijn, misselijkheid, flatulentie, abnormale leverfunctietest, huiduitslag, fotosensibilisatie, spierstijfheid, artralgie, erectiestoornis, lokale irritatie op de injectieplaats. Tardieve dyskinesie (zowel tijdens, als na staken van de behandeling), dyskinesie, parkinsonisme, spraakstoornis, convulsie, aandachtstoornis, amnesie.
Zelden (0,01-0,1%): trombocytopenie, neutropenie, leukopenie, agranulocytose, hypersensitiviteit, anafylactische reactie, hyperprolactinemie (wat kan leiden tot galactorroe en amenorroe bij vrouwen en tot erectiestoornis bij mannen en bij langdurig gebruik gynaecomastie), hyperglykemie, abnormale glucosetolerantie, verlengd QT-interval.
Zeer zelden (< 0,01%): neuroleptisch maligne syndroom (gekenmerkt door hyperthermie, extreme spierrigiditeit en autonome instabiliteit), geelzucht.
Verder zijn gemeld: delirium, oculaire hypertensie, pigmentatie, menstruatiestoornis, priapisme, retrograde ejaculatie, veneuze trombo-embolie (waaronder longembolie en diepveneuze trombose). Alleen voor het depotpreparaat: soms reactie op de plaats van toediening.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen (zoals NYHA-klasse Ia- en III-anti-aritmica, arseentrioxide, chloroquine, chloorpromazine, claritromycine, domperidon, droperidol, erytromycine, haloperidol, methadon, pentamidine, pimozide en sotalol) vermijden.
Gelijktijdig gebruik van antihistaminica, antidepressiva, anxiolytica, barbituraten, slaapmiddelen, analgetica, opiaten of alcohol versterkt de sederende en/of anticholinerge werking.
Gelijktijdig gebruik van lithium, anticholinerge antiparkinsonmiddelen, parasympathicolytica, antidepressiva en andere antipsychotica vermeerdert de kans op ontstaan van tardieve dyskinesie.
Mogelijk vermindert de werking van dopamine-agonisten en levodopa.
Gelijktijdig gebruik met CYP2D6-remmers kan leiden tot een verminderde klaring.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van middelen die de elektrolytenbalans verstoren.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met middelen die het QT-interval verlengen zoals NYHA-klasse Ia- en III-anti-aritmica, arseentrioxide, chloroquine, chloorpromazine, claritromycine, domperidon, droperidol, erytromycine, haloperidol, methadon, moxifloxacine, pentamidine, pimozide en sotalol vermijden.
Wees voorzichtig met middelen die de elektrolytenbalans kunnen verstoren (diuretica).
Wees voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen met een mogelijke myelosuppresieve werking.
Gelijktijdig gebruik van antihistaminica, antidepressiva, anxiolytica, barbituraten, slaapmiddelen, analgetica, opiaten of alcohol versterkt de sederende en/of anticholinerge werking.
De werking van bromocriptine en levodopa kan worden verminderd.
Gelijktijdig gebruik van lithium, antiparkinsonmiddelen, parasympathicolytica, antidepressiva en andere antipsychotica vergroot het risico van ontstaan van tardieve dyskinesie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken.
Farmacologisch effect: Neonatale ontwenningsverschijnselen en reversibele extrapiramidale symptomen zijn waargenomen na blootstelling in het laatste trimester van de zwangerschap.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overig: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum. Wees voorzichtig met ethanol (in druppelvloeistof).
Vruchtbaarheid: Zuclopentixol passeert de placenta in geringe mate. De bijwerkingen hyperprolactinemie, galactorroe, amenorroe of seksuele disfunctie kunnen een negatieve invloed op de vruchtbaarheid bij vrouwen en mannen geven. In dierstudies is een effect op de vruchtbaarheid gezien.
Zwangerschap
Flupentixol passeert de placenta in geringe mate.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect:Antipsychotica kunnen bij toepassing in het 3e trimester extrapiramidale stoornissen, en bij langdurig gebruik tot aan de partus onthoudingsverschijnselen bij de neonaat veroorzaken.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Bij gebruik in het 3e trimester de pasgeborene controleren op extrapiramidale symptomen en/of ontwenningsverschijnselen.
Overig: Het niet adequaat behandelen van een zwangere vrouw met een psychose of manie kan ernstige gevolgen hebben voor zowel moeder als kind. Plotseling staken of switchen van een antipsychoticum tijdens de zwangerschap vergroot de kans op een recidiefpsychose. Switch daarom indien mogelijk vóór de conceptie van antipsychoticum.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Overig: Streef bij gebruik naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen. Wees voorzichtig met ethanol (in druppelvloeistof).
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden. De relatieve kinddosis bedraagt ca. 0,5%. Effecten op de zuigeling zijn niet uit te sluiten.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding af. Streef naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering. Controleer de zuigeling op sufheid of irritatie, apneu, droge mond, niet wakker worden voor de voeding, slecht drinken, gewichtstoename of extrapiramidale symptomen.
Contra-indicaties
- circulatoire collaps;
- verlaagd bewustzijnsniveau (bv. door intoxicatie met alcohol, barbituraten of opiaten);
- coma.
Contra-indicaties
- circulatoire collaps;
- verlaagd bewustzijnsniveau;
- coma.
Waarschuwingen en voorzorgen
Maligne neuroleptisch syndroom (MNS): Bij symptomen van MNS de toediening staken.
Extrapiramidale symptomen: Bij langdurig gebruik kan tardieve dyskinesie ontstaan; de symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs nog ontstaan na staken van het gebruik; vanaf een gebruiksduur van 3–6 maanden hierop controleren. De kans op irreversibiliteit neemt toe bij ouderen en bij organische hersenbeschadiging.
Oculaire effecten: Bij langdurig gebruik wordt periodiek oogheelkundig onderzoek aanbevolen. Dit middel kan door pupilverwijding de oogdruk verhogen en een aanval van acuut glaucoom veroorzaken.
Veneuze trombo-embolie (VTE): Bij risicofactoren voor VTE preventieve maatregelen treffen.
Dementie: Het gebruik wordt niet aanbevolen bij aan dementie gerelateerde psychose en/of gedragsstoornissen door meer kans op sterfte en CVA van antipsychotica.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij gestoorde leverfunctie, mictiestoornissen en prostaathyperplasie, cardiovasculaire aandoeningen (QT-interval verlenging, bradycardie (< 50 slagen/min), recent myocardinfarct, niet-gecompenseerd hartfalen, ritmestoornis), risicofactoren voor een beroerte of voor cardiovasculaire aandoeningen (hypokaliëmie, hypomagnesiëmie), organisch hersensyndroom, epilepsie, ziekte van Parkinson.
Afbouwen: Bij staken de dosering bij voorkeur geleidelijk verminderen, omdat bij abrupt stoppen zeer zelden acute symptomen (transpiratie, tremor, angst, maag-darmklachten) zijn gemeld.
Depot: Het depotpreparaat is langdurig aanwezig in het lichaam, wees voorzichtig bij combinatie met andere geneesmiddelen met een myelosuppressief potentieel.
Hulpstoffen: Wees voorzichtig met ethanol, in druppelvloeistof, bij alcoholisme, zwangerschap, lactatie en jonge kinderen. Ethanol kan een effect op andere medicatie hebben. Wees bij risicogroepen voorzichtig met gelijktijdig gebruik van andere middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals ethanol of propyleenglycol, bevatten.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Veneuze trombo-embolie (VTE): Bij risicofactoren voor VTE preventieve maatregelen treffen.
Glaucoom: Periodiek oogheelkundig onderzoek verdient aanbeveling. Dit middel kan via pupilverwijding de oogdruk verhogen en een aanval van acuut glaucoom veroorzaken.
Comorbiditeit:Wees voorzichtig bij risicofactoren voor beroerte, risicofactoren voor of voorgeschiedenis van cardiovasculaire aandoeningen. Wees terughoudend bij een beenmergdepressie, cardiovasculaire aandoening, ernstige organisch cerebrale stoornis, epilepsie, ziekte van Parkinson, spastische verlamming, mictiestoornis en bij prostaathyperplasie.
Extrapiramidale symptomen: Bij langdurig gebruik kan tardieve dyskinesie ontstaan; de symptomen kunnen tijdelijk verergeren of zelfs nog ontstaan na staken van het gebruik; vanaf een gebruiksduur van 3–6 maanden hierop controleren. De kans op irreversibiliteit neemt toe bij ouderen en bij organische hersenbeschadiging.
Dementie: Antipsychotica geven bij ouderen met dementie een licht vergrote kans op overlijden.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): De kans op fatale gevallen bij NMS is toegenomen bij organische hersenbeschadiging, mentale retardatie, opiaat- of alcoholverslaving.
Onderzoeksgegevens: Niet gebruiken bij kinderen vanwege het ontbreken van klinische ervaring.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
lethargie, dysartrie, ataxie, stupor, bewustzijnsdaling tot coma (kinderen zijn gevoeliger), convulsies, miose, hypotensie, ventriculaire tachycardie, aritmie, ademhalingsdepressie en hypo- of hyperthermie.
ZIe voor meer informatie over een intoxicatie met zuclopentixol vergiftigingen.info
Overdosering
Zie voor symptomen en behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Thioxantheenderivaat met antipsychotische en sederende werking. Het heeft een grote affiniteit voor zowel D2- als D1-receptoren en voor serotonerge en adrenerge (α1-)receptoren. De affiniteit voor histamine- en cholinerge muscarinereceptoren is gering. Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2D6-polymorfisme.
Kinetische gegevens
F | oraal 44%. |
T max | oraal 4 uur, Acutard-vloeistof 24–48 uur, Depotvloeistof 3–7 dagen. |
V d | ca. 20 l/kg. |
Overig | Minimale plasmaconcentratie voor onderhoudsbehandeling van patiënten met schizofrenie, met een mild-matig ziektebeeld: 2,8–12 ng/ml (7–30 nmol/l); deze wordt gemeten direct voor toediening van een nieuwe dosis. |
Eiwitbinding | 98–99%. |
Metabolisering | in de lever tot inactieve metabolieten. Polymorfisme: een deel van de stofwisseling is afhankelijk van polymorfisme in de sparteïne/debrisoquine-oxidatie (CYP2D6). |
Eliminatie | vnl. met de feces, 10% met de urine; slechts 0,1% van de dosis onveranderd. |
T 1/2el | 20 uur, Acutard-vloeistof 32 uur, Depot-vloeistof 3 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Thioxantheenderivaat met antipsychotische en gering sederende werking. Werking: na 2–3 weken (antipsychotisch effect).
Kinetische gegevens
F | oraal 40%. Voor onderhoudsbehandeling wordt een minimale serumconcentratie van 1–3 ng/ml (2–8 nmol/l) aanbevolen. |
T max | oraal 1–8 uur, i.m. 3–7 dagen. |
V d | ca. 14 l/kg. |
Eiwitbinding | 99%. |
Metabolisering | in de lever via 3 routes: sulfoxidatie, zijketen N-dealkylering en glucuronidezuurconjugatie tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vnl. met de feces (> 60%). |
T 1/2el | oraal 35 uur, i.m. 3 weken. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
zuclopentixol hoort bij de groep antipsychotica, klassieke.
Groepsinformatie
flupentixol hoort bij de groep antipsychotica, klassieke.