pasireotide
Samenstelling
Signifor (als aspartaat) Recordati
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 0,6 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 0,9 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Signifor (als pamoaat) Recordati
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie voor injectie
- Sterkte
- 20 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie voor injectie
- Sterkte
- 40 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie voor injectie
- Sterkte
- 60 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Een behandeling met pasireotide bij de ziekte van Cushing dient alleen plaats te vinden bij patiënten die geen transsfenoïdale (her)operatie kunnen ondergaan, patiënten die na radiotherapie op behandeleffect wachten en bij patiënten na een gefaalde (her)operatie. Bij een klein deel van de patiënten normaliseert de cortisolspiegel. Het percentage patiënten dat tijdens het eerste behandeljaar met de behandeling stopt is aanzienlijk.
De toepassing van pasireotide komt bij acromegalie eerst in aanmerking indien met operatie, bestraling en andere somatostatine-analoga onvoldoende daling van de GH en IGF-1 waarden wordt bereikt of bij patiënten die deze behandeling niet tolereerden. Een belangrijke bijwerking van pasireotide is hyperglykemie die doorgaans behandelbaar is. Behandeling met pasireotide dient te worden geïnitieerd door een gespecialiseerde arts met ervaring in de behandeling van acromegalie.
Indicaties
- Volwassenen met de ziekte van Cushing voor wie een operatie niet mogelijk is of bij wie een operatie niet is geslaagd.
- Volwassenen met acromegalie als een operatie niet mogelijk is of niet curatief is geweest en die onvoldoende gereguleerd zijn met een ander somatostatine-analoog.
Doseringen
NB: De ampul 0,3 mg is in Nederland niet in de handel.
Ziekte van Cushing:
Volwassenen:
Oplossing voor injectie, subcutaan: begindosering 0,6 mg 2×/dag. Na twee maanden afhankelijk van de respons zonodig verhogen naar 0,9 mg 2×/dag. Op grond van bijwerkingen kan de dosering (in stappen van 0,3 mg 2×/dag) worden verlaagd naar 0,3 mg 2×/dag. Indien na twee maanden geen respons optreedt, staken van de behandeling overwegen.
Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 10 mg iedere 4 weken. Dosis zo nodig iedere 2–4 maanden aanpassen op basis van respons en bijwerkingen; max. 40 mg iedere 4 weken. Indien geen respons optreedt, staken van de behandeling overwegen.
Bij matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): Oplossing voor injectie, subcutaan: begindosering 0,3 mg 2×/dag, eventueel verhogen naar max. 0,6 mg 2×/dag. Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 10 mg iedere 4 weken en de max. aanbevolen dosis is 20 mg iedere 4 weken.
Er zijn geen gegevens over overschakelen tussen beide formuleringen. Geef de aanbevolen begindosering en pas de dosis aan op basis van respons en bijwerkingen. Houd bij overschakelen van i.m. naar s.c.-formulering een interval van minimaal 28 dagen aan tussen de laatste i.m.-injectie en de eerste s.c.-injectie.
Acromegalie:
Volwassenen:
Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 40 mg iedere 4 weken. Indien na 3 maanden de GH- en/of IGF-1-spiegels niet volledig onder controle zijn, de dosis verhogen tot max. 60 mg iedere 4 weken. In geval van bijwerkingen of een te sterke respons op de behandeling (IGF-1 < LLN) kan een dosisverlaging nodig zijn.
Bij matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 20 mg iedere 4 weken en de max. aanbevolen dosis is 40 mg iedere 4 weken.
Bij nierfunctiestoornis en bij lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6) is aanpassing van de dosering niet nodig.
Oplossing voor injectie: subcutaan toedienen in de bovenkant van de dijen en de buik (met uitzondering van de taille en de navel). Niet toedienen op plaatsen met verschijnselen van irritatie of ontsteking en niet dezelfde injectieplaats gebruiken bij twee opeenvolgende injecties. Bij een gemiste dosis, de volgende injectie op het geplande tijdstip toedienen; er mag geen dosis worden verdubbeld.
Poeder voor suspensie voor injectie: direct na reconstitutie via diepe intramusculaire injectie toedienen, afwisselend in de linker- of rechter gluteale spier. Een gemiste dosis zo spoedig mogelijk alsnog toedienen. De volgende dosis dient 4 weken na deze toediening gepland te worden, om het normale schema van iedere 4 weken een dosis te hervatten.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hyperglykemie, diabetes mellitus. Diarree, buikpijn, misselijkheid. Cholelithiase. Reactie op de injectieplaats (pijn, erytheem, hematoom, jeuk), vermoeidheid. Verhoogd HbA1c.
Vaak (1-10%): anemie. Bijnierinsufficiëntie. Verminderde eetlust, verminderde glucosetolerantie. Hoofdpijn, duizeligheid. Sinusbradycardie, QT-verlenging. Hypotensie. Braken, opgezette buik. Cholecystitis, cholestase. Alopecia, jeuk. Myalgie, artralgie. Verhoogde waarden gamma-glutamyltransferase, creatinekinase, ALAT, ASAT, lipase en/of amylase, verlengde protrombinetijd. Gebruik van somatostatine-analoga kan aanleiding geven tot (acute) pancreatitis.
Verder zijn gemeld: (diabetische) ketoacidose, hypoglykemie. Steatorroe, verkleuring van de ontlasting.
Interacties
De biologische beschikbaarheid van ciclosporine kan afnemen; zonodig de ciclosporine dosering aanpassen om therapeutische spiegels te handhaven.
Wees voorzichtig bij combinaties met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen zoals klasse Ia–anti-aritmica (bv. kinidine, disopyramide), klasse III–anti-aritmica (bv. amiodaron, sotalol), tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, bepaalde macrolide antibiotica, sommige chinolonen, bepaalde antihistaminica, antimalariamiddelen en enkele antimycotica.
Monitor de hartslagfrequentie, met name aan begin, bij gelijktijdige toediening met antibradycardiemiddelen zoals β-blokkers, anticholinergica, bepaalde calciumantagonisten (bv. verapamil, diltiazem) of bepaalde anti-aritmica.
Indien nodig de dosis van insuline en orale glucoseverlagende middelen aanpassen.
Gelijktijdig gebruik van i.m.-pasireotide met vitamine K-antagonisten of heparinederivaten is niet onderzocht; indien het gebruik onvermijdelijk is, regelmatig de stollingsparameters controleren en de dosering van het anticoagulans zo nodig aanpassen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in doses die toxisch waren voor het moederdier, schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Normalisatie van de IGF-1-waarden (bij acromegalie) of van de serumcortisolspiegels (bij de ziekte van Cushing) kan leiden tot herstel van de vruchtbaarheid bij vrouwen; een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptie toe te passen tijdens de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- Ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15).
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer de glykemische status (nuchtere bloedglucose en HbA1c) vóór de start van de behandeling. Zelfmonitoring van de (nuchtere) bloedglucosespiegels is tijdens de eerste drie behandelmaanden elke week nodig en vervolgens periodiek, daar waar klinisch aangewezen; tevens gedurende 2–4 weken (bij i.m.-toediening gedurende 4–6 weken) na iedere dosisverhoging. Na staken van de behandeling de nuchtere bloedglucose na 4 weken en de HbA1c na drie maanden controleren. Bij hyperglykemie een antidiabetische behandeling beginnen of de dosering van een bestaande diabetestherapie aanpassen. Indien ondanks adequate behandeling ongereguleerde hyperglykemie aanhoudt, de dosis pasireotide verlagen of de behandeling met pasireotide stopzetten. Intensiveer de diabetesbehandeling vóór en tijdens de pasireotidebehandeling bij patiënten met een slechte glykemische regulering (HbA1c-waarden > 8%), omdat bij hen meer kans is op het ontstaan van ernstige hyperglykemie en bijkomende complicaties.
Er zijn gevallen van ketoacidose gemeld, zowel bij patiënten met als zonder een voorgeschiedenis van diabetes. Test op ketoacidose, bij optreden van verschijnselen die duiden op metabole acidose.
Controleer de leverfunctie vóór de start van de behandeling en na 1, 2, 4, 8 en 12 weken behandeling (bij i.m.-toediening na de eerste 2–3 weken en dan maandelijks gedurende 3 maanden), daarna waar klinisch aangewezen. Bij verhoogde transaminasespiegels de leverfunctie regelmatig controleren totdat de waarden terugkeren naar het niveau van voor de behandeling. Staak de behandeling bij optreden van geelzucht of andere verschijnselen die duiden op leverdisfunctie, in het geval van aanhoudende verhoging van transaminasen ≥ 5× ULN óf bij transaminasen > 3× ULN in combinatie met bilirubine > 2× ULN. Na beëindigen van de behandeling de patiënt controleren totdat de afwijkende waarden zijn verdwenen; de behandeling niet hervatten.
Zorgvuldige monitoring is aangewezen bij een hartaandoening en/of risicofactoren voor bradycardie, zoals een voorgeschiedenis van klinisch significante bradycardie of acuut myocardinfarct, hooggradig hartblok, congestief hartfalen (NYHA-klasse III of IV), instabiele angina pectoris, aanhoudende ventrikeltachycardie, ventrikelfibrilleren. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hypocalciëmie, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen, congenitale of verworven QT-verlenging. Controle op een effect op het QTc-interval is aan te bevelen: vóór de start van de behandeling het ECG beoordelen, 1 week (bij i.m.-toediening 21 dagen) na de start en daarna waar dit klinisch aangewezen is. Corrigeer vóór toediening van pasireotide op afwijkingen van elektrolyten en controleer de elektrolyten periodiek tijdens de behandeling.
Door een snelle en (bijna) volledige onderdrukking van ACTH kan voorbijgaand hypocortisolisme optreden. Geef patiënten voorlichting over de klachten en verschijnselen die gepaard gaan met hypocortisolisme (bv. zwakte, vermoeidheid, anorexie, misselijkheid, braken, hypotensie, hyperkaliëmie, hyponatriëmie, hypoglykemie). Bij vastgesteld hypocortisolisme kan tijdelijke steroïden- (glucocorticoïd)substitutietherapie en/of dosisverlaging of onderbreking van de behandeling met pasireotide nodig zijn. Snelle daling van de cortisolspiegel kan verband houden met een afname van leukocytenaantal.
Tijdens de behandeling kunnen ook andere hypofysehormonen worden geremd, daarom vóór en periodiek tijdens behandeling de hypofysefunctie controleren (bv. TSH/vrij T4, GH/IGF-1), daar waar klinisch aangewezen.
Vanwege de toegenomen kans op cholelithiase is echografisch onderzoek van de galblaas vóór en met intervallen van 6 tot 12 maanden tijdens behandeling aan te bevelen.
De behandeling kan leiden tot herstel van de vruchtbaarheid bij vrouwen: zie de rubriek Zwangerschap.
Wees voorzichtig bij ernstig gestoorde nierfunctie, omdat de blootstelling aan ongebonden geneesmiddel is toegenomen. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen ≥ 65 jaar. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet onderzocht bij kinderen < 18 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met pasireotide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Somatostatineanaloog, dat zijn werking uitoefent via binding aan somatostatinereceptoren. Deze receptoren komen in vele weefsels tot expressie, met name in neuro-endocriene tumoren waarin excessieve secretie van hormonen plaatsvindt. Bij de ziekte van Cushing is er een overexpressie van sstr5 van corticotrope tumorcellen. Pasireotide bindt zich aan en activeert sstr5, wat tot remming van de ACTH-secretie leidt. De werkzaamheid bij acromegalie is gebaseerd op remming van GH- en IGF-1-uitscheiding door binding aan sstr2 en sstr5.
Kinetische gegevens
T max | 0,25–0,5 uur (s.c.). |
Overig | 'Steady state'-concentraties worden bij s.c.-toediening na 1,5–15 dagen bereikt en bij i.m.-toediening na 3 maanden. |
V d | > 1,43 l/kg. |
Eliminatie | vnl. met de feces, onveranderd. |
T 1/2el | ca. 12 uur (s.c.). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
pasireotide hoort bij de groep somatostatine-analoga.