Geneesmiddelen
Stofnaam |
Geneesmiddel |
Indicatie |
Toediening |
---|---|---|---|
Rybrevant |
|
parenteraal |
|
Tecentriq |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Bavencio |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Alymsys, Avastin, Aybintio, Mvasi, Oyavas, Vegzelma, Zirabev |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Blincyto |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Adcetris |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Libtayo |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Erbitux |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Darzalex |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Qarziba |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Jemperli |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Imfinzi |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Empliciti |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Padcev |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Mylotarg |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Besponsa |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Yervoy |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Sarclisa |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Poteligeo |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Opdivo |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Gazyvaro |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Vectibix |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Keytruda |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Perjeta |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Polivy |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Cyramza |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
MabThera, Rixathon, Ruxience, Truxima |
parenteraal (inj./inf.) |
||
Trodelvy |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Minjuvi |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Talvey |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Tecvayli |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Herceptin, Herzuma, Ogivri, Ontruzant, Trazimera, Zercepac |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Enhertu |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Kadcyla |
|
parenteraal (inj./inf.) |
|
Vyloy |
|
parenteraal (inj./inf.) |
Een volledig overzicht van alle indicaties per geneesmiddel kunt u vinden in de geneesmiddelteksten.
Werking
Werkingsmechanisme
De monoklonale antilichamen (bij maligniteiten) hechten aan eiwitten die zich bevinden op het oppervlak van cellen zoals lymfocyten (bv. rituximab), of aan vrij bewegende eiwitten die zich in de bloedbaan bevinden (bv. bevacizumab). Ze worden doorgaans toegepast bij diverse soorten carcinomen. Hieronder worden de belangrijkste aangrijpingspunten van de monoklonale antilichamen aangegeven. Vergroot de tabel voor een overzichtelijke weergave. Zie voor de gedetailleerde eigenschappen van een bepaald middel en voor de indicaties, de afzonderlijke geneesmiddelteksten.
Aangrijpingspunt |
Middelen |
Werking |
---|---|---|
Antilichaam-geneesmiddelconjugaat (ADC) (verschillende aangrijpingspunten) |
brentuximab vedotine, enfortumab vedotine, gemtuzumab ozogamicine, inotuzumab ozogamicine, polatuzumab vedotine, sacituzumab govitecan, trastuzumab, deruxtecan, trastuzumab emtansine, |
ADC's bestaan uit een antilichaam dat is verbonden met chemotherapie. De chemotherapie wordt aan het antilichaam gekoppeld, zodat deze rechtstreeks aan de tumorcel kan worden toegediend. |
CCR4 |
mogamulizumab |
CCR4 is een G-eiwitgekoppelde receptor voor CC-chemokinen, die betrokken is bij het transport van lymfocyten naar diverse organen, met als gevolg depletie van de doelcellen. CCR4 wordt tot expressie gebracht op het oppervlak van bepaalde kankercellen, waaronder T-celmaligniteiten waaraan CCR4-expressie inherent is, zoals mycosis fungoides en syndroom van Sézary. |
CD3-receptor op T-cellen en op de BCMA-receptor |
teclistamab |
De CD3-receptor bevindt zich op T-cellen; de BCMA-receptor (B-cel-maturatieantigeen) wordt tot expressie gebracht op multipel myeloom-cellen uit B-cellijnen, op B-cellen in een laat stadium en plasmacellen. T-cel-gemedieerde cytotoxiciteit en antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxiciteit (ADCC) worden gestimuleerd. |
CD19 op B-cellen |
blinatumomab, tafasitamab |
Via verschillende mechanismen wordt aangegrepen op het CD19-antigeen op maligne B-cellen, resulterend in celdood van de B-cellen. |
CD20 op B-cellen |
obinutuzumab, rituximab |
Binding aan het CD20-antigeen op B-cellen leidt tot activatie van immunologische effectorfuncties, resulterend in celdood van B-cellen. |
CD33 op met name myeloïde leukemische blastcellen |
gemtuzumab ozogamicine |
Na binding aan CD33 ontstaat een antilichaam-geneesmiddelconjugaat-CD33-complex, dat wordt geïnternaliseerd in de cel. Na afsplitsing in lysosomen wordt het cytotoxische N-acetyl-γ-calicheamicinedimethylhydrazide intracellulair afgegeven. Dit veroorzaakt breuken in dubbelstrengs DNA, met als gevolg een stilstand van de celcyclus en apoptotische celdood. |
CD38 op met name multipel myeloom-tumorcellen. |
daratumumab, isatuximab |
Binding aan CD38 induceert tumorcellyse, via 'complementafhankelijke cytotoxiciteit (CDC), antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxiciteit (ADCC) en antilichaamafhankelijke cellulaire fagocytose (ADCP). |
CLDN18.2 op adenocarcinoom van maag en gastro-oesofageale overgang. |
zolbetuximab |
Binding aan CLDN18.2 induceert antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxiciteit (ADCC) en complementafhankelijke cytotoxiciteit (CDC). |
Cytotoxisch T-lymfocyt antigeen (CTLA)-4 |
ipilimumab |
CTLA-4 is een negatieve regulator van T-celactivering. Blokkade van het remmende signaal van CTLA-4 leidt tot T-cel activatie, proliferatie en lymfocyteninfiltratie in tumoren, met tumorceldood als gevolg. |
Disialoganglioside 2 (GD2) |
dinutuximab bèta |
Disialoganglioside 2 (GD2) komt in overmaat tot expressie op neuroblastoom-cellen. Daarnaast induceert het zowel antilichaamafhankelijke celgemedieerde cytotoxiciteit als complementafhankelijke cytotoxiciteit. |
Epidermale groeifactor receptor (EGFR) |
amivantamab, cetuximab, panitumumab |
Binding aan de EGFR leidt tot blokkade van de verdere signaaltransductie, met als gevolg remming tumorgroei en metastasering en toename apoptose bij EGFR-positieve tumoren. |
Geprogrammeerde celdoodreceptor (PD)-1 |
cemiplimab, dostarlimab, nivolumab, pembrolizumab |
Binding aan de PD-1-receptor voorkomt de interactie tussen de PD-1-receptor en de liganden PDL-1 en PDL-2. Deze interactie zorgt normaal gesproken voor remming van T-celproliferatie en secretie van cytokinen. Door blokkering hiervan worden T-celresponsen mogelijk gemaakt, waaronder anti-tumorresponsen. |
Geprogrammeerde celdood ligand (PDL)-1 |
atezolizumab, avelumab, durvalumab |
Binding aan PDL-1 blokkeert de interactie tussen PDL-1 en de PD-1-receptoren en B7.1-receptoren (CD80). Dit heft de onderdrukkende effecten van PD-L1 op cytotoxische CD8+-T-cellen op, wat leidt tot verhoging van T-celactivatie en daarmee tot herstel van antitumor-T-celresponsen. |
GPRC5D-receptor |
talquetamab |
De GPRC5D-receptor bevindt zich voornamelijk op multipel myeloom-cellen en keratinebevattende weefsels, de CD3-receptor op T-cellen. T-cel-gemedieerde cytotoxiciteit en antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxiciteit (ADCC) worden gestimuleerd. |
Humane epidermale groeifactorreceptor (HER)-2 (dat overexpressie vertoont bij 20-30% van de primaire mammacarcinomen) |
pertuzumab, trastuzumab, trastuzumab-emtansine, trastuzumab deruxtecan |
Binding aan HER2 leidt tot blokkade van verdere signaaltransductieroutes (o.a. via MAP- en PI3-kinase). Gevolg is remming van de groei van tumorcellen en stimulatie antilichaam-afhankelijke cellulaire cytotoxiciteit in tumorcellen die overexpressie van het HER2-eiwit vertonen. |
Signalerend lymfocytactivatiemolecuulfamilielid (SLAM)-7 (op met name multipel myeloom-cellen en natural killer (NK-)cellen) |
elotuzumab |
Er is sprake van een dubbele werking: enerzijds directe activatie van NK-cellen door de binding aan SLAMF7 (immunostimulatie). Anderzijds kan door de binding aan SLAM7 op de multipel myeloom-cellen het Fc-gedeelte van elotuzumab binden aan de inmiddels gestimuleerde NK-cellen, gevolgd door de release van cytotoxische granules. Resultaat is vernietiging van de multipel myeloom-cellen (antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxiciteit). |
Vasculaire endotheliale groeifactor (VEGF) |
bevacizumab |
Binding aan VEGF verhindert aangrijping hiervan op de receptoren VEGFR-1 en VEGFR-2 op endotheelcellen. Gevolg is remming van de angiogenese en de tumorgroei. |
Vasculaire endotheliale groeifactorreceptor (VEGFR)-2 |
ramucirumab |
Binding aan VEGFR2 verhindert ligand-gestimuleerde activering van VEGFR2 en zijn in een later stadium signalerende componenten, waaronder p44/p42 mitogeen-geactiveerde proteïnekinasen. Dit leidt tot neutralisatie van de ligand-geïnduceerde proliferatie en migratie van humane endotheelcellen. |
Typerende bijwerkingen
Relatief frequent
- infusiegerelateerde reacties, zoals koorts, koude rillingen, algehele malaise, spierpijn, dyspneu, misselijkheid, hoofdpijn en buikpijn; ook ernstige reacties als bronchospasmen, supraventriculaire tachycardie en hypotensie komen voor;
- huidreacties, zoals huiduitslag (o.a. erytheem, maculeuze of maculopapuleuze uitslag), jeuk, droge huid, schilfering of hand-voetsyndroom; ook zeer ernstige gevallen zoals Stevens-Johnsonsyndroom en toxische epidermale necrolyse zijn gemeld;
- gastro-intestinale klachten, zoals misselijkheid, diarree, braken; soms ernstig;
- beenmergdepressie, met meer kans op infecties;
- perifere neuropathie.
Minder frequent
- 'cytokine release syndrome' (CRS), vooral bij middelen die binden aan CD20;
- tumorlysissyndroom (bij hoge tumorlast zoals bij hematologische maligniteiten);
- immuungerelateerde bijwerkingen, zoals gastro-enteritis, colitis, hepatitis, pneumonitis, etc.; vooral bij de middelen die binden aan PD-L1;
- cardiotoxiciteit (vooral bij middelen die HER2 binden, zoals trastuzumab en pertuzumab).
Meer informatie
Een gemeenschappelijke eigenschap van bijna alle monoklonale antilichamen (bij maligniteiten) is dat ze infusiegerelateerde reacties kunnen veroorzaken. De kans hierop en de ernst van de reacties verschilt per middel en per patiënt. Het merendeel van de infusiereacties treedt op tijdens de eerste of tweede toediening van het middel, veelal binnen de eerste twee uur na start van de infusie. Het onderliggende mechanisme is niet geheel opgehelderd, maar waarschijnlijk speelt de vorming van antigeen-antilichaam complexen et een sterke afgifte van cytokinen en/of andere chemische mediatoren tot gevolg, een belangrijke rol. Bij ernstige infusiereacties de behandeling staken; bij lichte of matige infusiereacties kan de toediening worden voortgezet onder nauwgezette controle en verlaging van de infusiesnelheid. Bij sommige middelen is het geven van premedicatie noodzakelijk: paracetamol, een antihistaminicum en een corticosteroïd. Een verzameling van infusiegerelateerde reacties wordt het 'cytokine release syndrome' (CRS) genoemd. Bij een ernstig CRS kunnen er naast de milde griep-achtige klachten (zeer) ernstige symptomen optreden als hoge koorts, hypotensie, het 'vascular leak syndrome', longoedeem, coagulopathie en multi-orgaanfalen, soms met de dood tot gevolg.
Door lysis van een grote hoeveelheid maligne cellen kan, met name bij behandeling van hematologische maligniteiten, het tumorlysissyndroom optreden. Hierbij is er kans op nierfalen met een verminderde diurese en verhoging van ureum en creatinine, hyperkaliëmie, hyperurikemie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie (met als gevolg convulsies) en verhoging van LDH, hypo-/hypertensie en ritmestoornissen. Risicofactoren voor het optreden van het syndroom zijn een hoge tumorlast, hypovolemie, gestoorde nierfunctie en een verhoogde serumfosfaat.
Immuungerelateerde bijwerkingen komen voor bij een aantal monoklonale antilichamen, met name bij middelen die binden aan PD-L1, zoals bij avelumab, ipilimumab en nivolumab. Corticosteroïden kunnen nuttig zijn voor de bestrijding van deze bijwerkingen.
Hartfalen: Linkerventrikeldisfunctie (LVEF) is gemeld met name bij monoklonale antilichamen die de werking van HER2 blokkeren, zoals trastuzumab en pertuzumab. De kans hierop is toegenomen bij voorafgaande behandeling met antracyclinen.