Werking

Werkingsmechanisme

Sulfonamiden

  • blokkeren competitief de inbouw van para-aminobenzoëzuur (PABA) in dihydrofoliumzuur. Hierdoor wordt synthese van foliumzuur geremd, waardoor biosynthese van bacteriële nucleïnezuren en eiwitten niet meer mogelijk is;
  • hebben een bacteriostatische werking.

Trimethoprim

  • remt selectief en competitief het enzym dihydrofoliumzuurreductase (DHFR), waardoor de reductie van dihydrofoliumzuur tot tetrahydrofoliumzuur wordt voorkomen. Dit verstoort het bacteriële foliumzuursyntheseproces, waardoor de biosynthese van bacteriële nucleïnezuren en eiwitten niet meer mogelijk is;
  • is een synergist van sulfonamiden, de combinatie heeft een bactericide werking.

Effect

  • klaring van een bacteriële infectie;
  • preventie van een bacteriële infectie.

Meer informatie

Sulfonamiden hebben een breed werkingsspectrum dat zowel Gram-positieve als Gram-negatieve bacteriën omvat. De meeste bacteriesoorten worden voor sulfonamiden relatief snel resistent. De combinatie van trimethoprim en een sulfonamide (sulfamethoxazol of sulfametrol) biedt het voordeel van synergisme waardoor de werkzaamheid in vitro voor de meeste bacteriën vijf- tot tienmaal groter is dan die van trimethoprim alleen. Verder is de combinatie bactericide en neemt de kans op ontwikkeling van bacteriële resistentie af. Sulfonamiden bezitten ook belangrijke activiteit tegen een aantal parasieten 1.

Meer informatie over welke bacteriën doorgaans wel of niet gevoelig zijn voor een bepaald sulfonamide of voor trimethoprim is te vinden in de geneesmiddeltekst van het betreffende antibioticum (rubriek Eigenschappen). Op termijn komt hier een tabel met daarin de gevoeligheid van diverse gangbare pathogene bacteriën voor verschillende antibioticagroepen. Een dergelijke tabel is al te vinden in cefalosporinen, de sulfonamiden en trimethoprim zijn hier echter niet in opgenomen.

Typerende bijwerkingen

De frequentie en ernst van de bijwerkingen corresponderen met die gezien bij andere antibacteriële middelen (2–5%). In verband met hun sensibiliserend vermogen is uitwendig gebruik van sulfonamiden af te raden, behoudens de toepassing van zilversulfadiazine bij uitgebreide brandwonden en ulcera aan de benen 2.

Relatief frequent

  • huiduitslag en jeuk (trimethoprim), ook sulfonamiden veroorzaken diverse huidreacties;
  • bij HIV-patiënten bij gebruik in hoge doses (bij Pneumocystis jiroveci-pneumonie): koorts, exantheem, gestoorde leverfunctie.

Minder frequent

  • kristalurie en nierstenen met name bij de slecht oplosbare sulfonamiden, zoals sulfadiazine;
  • kernicterus bij pasgeborenen, m.n. prematuren door verdringing van bilirubine uit de eiwitbinding 1 2;
  • overgevoeligheidsreacties: o.a. urticaria, fotosensibilisatie, geneesmiddelenkoorts, diverse huidreacties waaronder Stevens-Johnsonsyndroom;
  • ook longreacties berustend op overgevoeligheid komen voor 2;
  • verlies van eetlust, misselijkheid, braken (1–2%); waarschijnlijk van centrale oorsprong (sulfonamiden), misselijkheid (met evt. braken) tot bij ca. 20% bij cotrimoxazol 1 2;
  • hepatotoxiciteit
    • hepatitis door trimethoprim:
      • hepatocellulair (40%);
      • cholestatisch (20%);
      • gemengd (40%) 2.
    • focale of diffuse levernecrose (sulfonamiden, bij < 0,1%) 1;
  • bloedbeeldafwijkingen

    • megaloblastaire anemie (trimethoprim; vooral bij pre-existent foliumzuurgebrek);
    • hemolytische anemie (sulfonamiden; bij patiënten met G6PD-deficiëntie);
    • agranulocytose (sulfadiazine, bij ca. 0,1%), meestal spontaan herstel 1;
    • trombocytopenie, bij trimethoprim; berustend op auto-antistoffen, ook bij sulfonamiden komt het zelden voor, in betreffende gevallen meestal mild tot matig van ernst 2;
    • aplastische anemie, met uitgesproken anemie, granulocytopenie en trombocytopenie is extreem zeldzaam, maar komt redelijk vaak voor bij patiënten met een beperkte beenmergreserve (patiënten met AIDS of die myelosuppressieve chemotherapie ontvangen) 1.

Meer informatie

De meeste huidreacties treden op na de eerste week van behandeling, soms eerder bij al gesensibiliseerde personen 1. De incidentie is hoger bij AIDS-patiënten dan bij andere personen 1 2.

Het ontstaan van levernecrose wordt voorafgegaan door hoofdpijn, misselijkheid, braken, koorts, hepatomegalie, geelzucht en parallel aan afwijkende laboratoriumwaarden die passen bij hepatocellulaire disfunctie, vaak 3–5 dagen na de start van de sulfonamide. Levernecrose kan fataal zijn 1 2.