Samenstelling
Fintepla
( als hydrochloride)
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
UCB Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor oraal gebruik
- Sterkte
- 2,2 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 360 ml
Inclusief een doseerspuit voor 3 ml met een schaalverdeling van 0,1 ml en een voor 6 ml met een schaalverdeling van 0,2 ml.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Oxcarbazepine Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 300 mg, 600 mg
Trileptal Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Orale suspensie
- Sterkte
- 60 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 250 ml met 10 ml doseerspuit
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 300 mg, 600 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Cannabidiol in combinatie met clobazam, of fenfluramine kunnen als adjuvante behandeling bij patiënten van 2 jaar en ouder met therapieresistent Lennox-Gastautsyndroom of therapieresistent Dravetsyndroom worden toegepast indien er onvoldoende aanvalscontrole bereikt wordt met ten minste twee andere adequaat gekozen en adequaat gedoseerde anti-epileptica. Toevoeging van cannabidiol in combinatie met clobazam, of toevoegen van fenfluramine aan de standaardbehandeling kan met name het aantal valaanvallen bij therapieresistente patiënten met Lennox-Gastautsyndroom en het aantal convulsieve aanvallen bij therapieresistente patiënten met Dravetsyndroom verminderen.
Aan de vergoeding van fenfluramine zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Offlabel: De respons op farmacotherapie is bij neuropathische pijn vaak matig; niet-medicamenteuze behandeling staat centraal. Bij trigeminusneuralgie is carbamazepine, of eventueel oxcarbazepine (offlabel) de eerste keus. Volgens de richtlijn Pijnlijke diabetische neuropathie bestaat bij deze neuropathie een lichte voorkeur om te beginnen met een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI): duloxetine, of eventueel venlafaxine (offlabel). Kies bij polyneuropathie, uitgezonderd HIV-neuropathie, conform de richtlijn Polyneuropathie uit de hierna beschreven drie farmacologische groepen. Kies het middel dat het beste past bij het profiel van de patiënt, uitgaande van de contra-indicaties en de te verwachten bijwerkingen. Kies een tricyclisch antidepressivum, namelijk amitriptyline en bij ouderen nortriptyline; of een SNRI, namelijk duloxetine of eventueel venlafaxine (offlabel); of een anti-epilepticum, namelijk gabapentine of pregabaline. Overweeg als een van deze middelen wel enig, maar onvoldoende effect heeft, een combinatie met een middel uit een andere farmacologische groep. Overweeg als lokale klachten op de voorgrond staan, de cutane toepassing van capsaïcine of lidocaïne. De NHG-Standaard Pijn maakt geen onderscheid in de behandeling van diabetische neuropathie of polyneuropathie. De Standaard beveelt als eerste keus een TCA aan; als tweede keus gabapentine en als derde keus pregabaline of duloxetine. Bij HIV-neuropathie zijn bovengenoemde middelen, mogelijk de capsaïcine-pleister uitgezonderd, niet effectief.
Indicaties
Adjuvante behandeling van epileptische aanvallen bij volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar met het syndroom van Dravet of het syndroom van Lennox-Gastaut.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij volwassenen en kinderen vanaf 6 jaar.
- Offlabel: trigeminusneuralgie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Als de berekende dosis 3,0 ml of minder bedraagt, de groen bedrukte spuit van 3 ml gebruiken. Als de berekende dosis hoger is dan 3,0 ml, de paars bedrukte spuit van 6 ml gebruiken.
'Add-on' bij syndroom van Dravet
Volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar
Zonder stiripentol comedicatie: start met 0,1 mg/kg 2×/dag, vervolgens indien nodig en verdragen op dag 7 de dosering verhogen naar 0,2 mg/kg 2×/dag, en op dag 14 verder verhogen naar 0,35 mg/kg 2×/dag; max. dosering: 13 mg 2×/dag (= 6,0 ml 2×/dag). Voor patiënten die een snellere titratie nodig hebben, zo nodig de dosis om de 4 dagen verhogen.
Mét stiripentol comedicatie: start met 0,1 mg/kg 2×/dag, vervolgens indien nodig en verdragen op dag 7 de dosering verhogen naar de onderhoudsdosis van 0,2 mg/kg 2×/dag; max. dosering 8,6 mg 2×/dag (= 4,0 ml 2×/dag), Voor patiënten die een snellere titratie nodig hebben, zo nodig de dosis op dag 4 verhogen.
'Add-on' bij syndroom van Lennox-Gastaut
Volwassenen en kinderen vanaf 2 jaar
Start met 0,1 mg/kg 2×/dag, vervolgens indien verdragen op dag 7 de dosering verhogen naar 0,2 mg/kg 2×/dag, en op dag 14 verder verhogen naar de onderhoudsdosis van 0,35 mg/kg 2×/dag; max. dosering: 13 mg 2×/dag (= 6,0 ml 2×/dag).
Bij staken van de therapie: de dosering geleidelijk afbouwen.
Bij een licht tot ernstig verminderde nierfunctie, een langzamere titratie overwegen. Bij een nierziekte in het eindstadium is fenfluramine niet onderzocht; onbekend is of fenfluramine of de werkzame metaboliet, norfenfluramine, dialyseerbaar is. Fenfluramine in comedicatie met stiripentol niet gebruiken bij een nierfunctiestoornis, omdat geen klinische gegevens beschikbaar zijn.
Bij een licht tot matig verminderde leverfunctie: (Child-Pughscore 5–9) zonder stiripentol is geen dosisaanpassing nodig. Bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) zonder stiripentol, is de max. dosering 0,2 mg/kg 2×/dag en de max. totale dagdosis 17 mg. Fenfluramine met stiripentol comedicatie niet gebruiken bij een matige of ernstige leverfunctiestoornis, omdat geen klinische gegevens beschikbaar zijn.
Toediening: de oplossing voor oraal gebruik kan met of zonder voedsel worden ingenomen. Het kan gecombineerd met maagsondes en nasogastrische voedingssondes en ook met een ketogeen dieet.
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie op Oxcarbazepine van tdm-monografie.org.
Controle van de plasmaspiegel is niet routinematig nodig. Overweeg controle van de plasmaspiegel bij een verwachte verandering van de MHD-klaring, zoals bij verandering van nierfunctie, zwangerschap, interactie met leverenzym-inducerende middelen. Pas in die situaties de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel (2–4 uur na dosisinname gemeten) om de MHD-piekplasmaspiegel < 35 mg/l te houden.
De tabletten en orale suspensie zijn uitwisselbaar bij eenzelfde dosering.
De tabletten bevatten een breukstreep om het inslikken makkelijker te maken, en niet om de tablet in gelijke doses te verdelen.
Focale (voorheen partiële) epilepsie
Volwassenen
Begindosis: 300 mg 2×/dag (8–10 mg/kg/dag); geleidelijk wekelijks met max. 600 mg/dag verhogen tot een optimaal effect wordt verkregen, gewoonlijk bij 600–2400 mg per dag. Doses hoger dan 2400 mg per dag zijn niet systematisch onderzocht in klinisch onderzoek.
Kinderen > 6 jaar
8–10 mg/kg lichaamsgewicht per dag verdeeld over 2 doses. Indien nodig in stappen van max. 10 mg/kg per dag met tussenpozen van 1 week verhogen tot max. 46 mg/kg per dag. Therapeutische effecten zijn gezien bij een mediane onderhoudsdosis van ca. 30 mg/kg/dag.
Offlabel: Trigeminusneuralgie
Volwassenen
in onderzoek zijn toegepast 300-1800 mg/dag verdeeld over 2-3 doses, gewoonlijk 800 mg/dag.
Bij een nierfunctiestoornis (creatinineklaring < 30 ml/min) de begindosis halveren.
Bij een milde tot matige leverfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Oxcarbazepine is niet onderzocht bij een ernstige leverfunctiestoornis.
HLA-B*1502-polymorfisme: pas zo nodig de dosering of het middel aan in overleg met de apotheker.
Toediening: De tabletten kunnen met vloeistof, met of zonder voedsel worden ingenomen. De suspensie gedurende 10 seconden vóór inname krachtig schudden en vervolgens met de doseerspuit uit de fles halen; inname kan direct uit de spuit of na mengen in een klein glas water. De tabletten hebben een breukgleuf, die bedoeld is om de inname makkelijker te maken en niet om de tabletten in gelijke doses te verdelen.
Bijwerkingen
Bij Dravetsyndroom
Zeer vaak (> 10%): verminderde eetlust (35%), diarree, koorts, vermoeidheid, afwijkend echocardiogram, slaperigheid, braken. Verlaagde bloedglucosespiegel. Afwijkend echocardiogram (zeer milde regurgitatie). Val-incident. Vaak (1-10%): bronchitis, oorinfectie, abnormaal gedrag, agressie, prikkelbaarheid, slapeloosheid, stemmingswisselingen. Ataxie, spierslapte, lethargie, epileptische aanval, tremor, status epilepticus. Obstipatie, overmatige speekselvloed. Rash. Verlaagd gewicht, verhoogde prolactinespiegel.
Verder is gemeld: pulmonale arteriële hypertensie, prikkelbaarheid, serotoninesyndroom.
Bij Lennox-Gastautsyndroom
Zeer vaak (> 10%): verminderde eetlust (28%), vermoeidheid, slaperigheid, braken en diarree.
Vaak (1-10%): bronchitis, griep, longontsteking, agressie, epileptische aanval, status epilepticus, lethargie, tremor, obstipatie, overmatige speekselproductie. Rash. Verhoogde prolactinespiegel. Gewichtsverlies.
Verder is gemeld: serotoninesyndroom.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): vermoeidheid, duizeligheid, hoofdpijn, slaperigheid, maag-darmstoornissen, dubbelzien.
Vaak (1-10%): toenemend gewicht, hyponatriëmie, opwinding, emotionele labiliteit, verwardheid, depressie, apathie, geheugenverlies, ataxie, concentratiestoornissen, nystagmus, tremor, huiduitslag, alopecia, visusstoornissen, vertigo, asthenie. Spraakstoornissen.
Soms (0,1-1%): leukopenie, hypothyroïdie, hypertensie, urticaria, toename transaminasen en/of alkalische fosfatase. Vallen.
Zelden (0,01-0,1%): Beenmergdepressie, aplastische anemie, agranulocytose, pancytopenie, neutropenie, anafylactische reacties. Symptomen die lijken op het syndroom van inadequate secretie van ADH (met klachten als lethargie, misselijkheid, duizeligheid, vermindering van serumosmolaliteit, braken, hoofdpijn, verwardheid of andere neurologische klachten). Geneesmiddel-geïnduceerde huiduitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP). Vermindering van T4. Na langdurige behandeling: verminderde minerale botdichtheid, osteopenie, osteoporose en botbreuken.
Zeer zelden (< 0,01%): overgevoeligheid, waaronder stoornissen door multi-orgaanovergevoeligheid (met aantasting van bloed- en lymfestelsel, lever, spieren en gewrichten, zenuwstelsel, nieren, longen), aritmie, AV-blok, pancreatitis en/of verhoging van lipase en/of amylase, klinisch relevante hyponatriëmie met (met klachten als aanvallen, encefalopathie, bewustzijnsdaling, verwardheid, visusstoornissen, hypothyroïdie, braken, misselijkheid), trombocytopenie, hepatitis, angio-oedeem, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (Lyell-syndroom), erythema multiforme, SLE.
Interacties
Toediening van monoamineoxidase (MAO)remmers in de 14 voorgaande dagen is gecontra-indiceerd, vanwege een verhoogd risico op serotoninesyndroom.
Bij gelijktijdig gebruik van andere serotonerge middelen is er meer kans op het serotoninesyndroom. Controleer op optreden van serotoninesyndroom met name bij aanvang van de behandeling en bij dosisverhoging van andere serotonerge middelen.
Het centraal dempende effect kan worden versterkt door andere serotonerge middelen (waaronder SSRI’s, SNRI’s, tricyclische antidepressiva en triptanen), middelen die het metabolisme van serotonine afremmen (zoals MAO-remmers), of antipsychotica die van invloed kunnen zijn op de serotonerge neurotransmittersystemen.
Bij gelijktijdig gebruik met rifampicine of een sterke CYP1A2- of CYP2B6-inductor kan verhoging van de dosis fenfluramine nodig zijn, mits twee keer de hoogste dagelijkse dosis (52 mg/dag ) niet wordt overschreden. Als tijdens onderhoudsbehandeling met fenfluramine een sterke CYP1A2- of CYP2B6-inductor wordt gestaakt, overweeg dan geleidelijke vermindering van de dosis fenfluramine.
Het opstarten van een gelijktijdige behandeling met een sterke CYP1A2- of CYP2D6-remmer kan leiden tot hogere blootstelling. Daarom moeten bijwerkingen worden gemonitord en kan voor sommige patiënten een dosisverlaging nodig zijn.
In-vitro-onderzoeken wijzen erop dat fenfluramine CYP2D6 kan remmen. Gelijktijdige toediening met CYP2D6-substraten kan de plasmaconcentraties van deze stoffen verhogen; de steady-stateconcentratie van desipramine verdubbelt ongeveer.
In-vitro-onderzoeken wijzen erop dat fenfluramine CYP2B6 kan induceren en intestinaal CYP3A4 kan induceren. Gelijktijdige toediening met CYP2B6- of CYP3A4-substraten kan de plasmaconcentraties van deze stoffen verlagen.
In-vitro-onderzoeken wijzen erop dat norfenfluramine (belangrijke en actieve metaboliet) bij klinisch relevante concentraties MATE1 kan remmen. Gelijktijdige toediening met MATE1-substraten kan de plasmaconcentraties van deze stoffen verhogen.
Een dosisaanpassing is niet nodig bij gelijktijdig gebruik met cannabidiol.
Interacties
Oxcarbazepine en de actieve metaboliet zijn zwakke inductoren van CYP3A4, CYP3A5 en UDP-glucuronyltransferase; verder remmen ze CYP2C19. De plasmaconcentraties van middelen die worden gemetaboliseerd via CYP3A (immunosuppressiva als ciclosporine en tacrolimus, oestrogenen en progestagenen en sommige andere anti-epileptica als carbamazepine) kunnen verlaagd zijn bij gelijktijdig gebruik met oxcarbazepine. Hierdoor kan hormonale anticonceptie ineffectief worden en moet een andere betrouwbare anticonceptieve methode worden gebruikt. Bij gelijktijdig gebruik met middelen die door conjugatie via UDP-glucuronyltransferase worden uitgescheiden, duurt het bij wijzigingen in de dosering van oxcarbazepine 2–3 weken voordat het nieuwe niveau van inductie is bereikt. Voor middelen die voornamelijk via CYP2C19 worden omgezet (fenytoïne) kan bij gelijktijdig gebruik van hoge doses oxcarbazepine (> 1200 mg/dag) dosisverlaging nodig zijn.
Oxcarbazepine heeft minder vermogen tot interacties dan andere enzyminducerende anti-epileptica zoals carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital. Bij gelijktijdig gebruik van lamotrigine is er meer kans op bijwerkingen. De bij gelijktijdig gebruik verlaagde lamotrigineconcentratie, is mogelijk van betekenis bij kinderen. Interactie met MAO-remmers is theoretisch mogelijk.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijke effecten.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Dieronderzoek duidt op een mogelijke invloed op de vrouwelijke vruchtbaarheid.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens; tot nu toe is bij monotherapie geen toename in de incidentie van misvormingen gezien; bij polytherapie (met name met valproïnezuur) is een toename van misvormingen gezien. Men kan een matig teratogeen risico niet uitsluiten. Bij dieren is de stof schadelijk gebleken (toegenomen embryonale sterfte, vertraagde groei en misvormingen).
Farmacologisch effect: Oxcarbazepine kan vitamine K-deficiëntie veroorzaken waardoor stollingsstoornissen bij de pasgeborene kunnen optreden. Kans op neurologische ontwikkelingsstoornissen kan niet worden uitgesloten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken: bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosering; controleer de bloedspiegel. Tijdens de zwangerschap verandert de farmacokinetiek. Hierdoor kunnen de plasmaspiegels in de loop van de zwangerschap dalen. Dit kan leiden tot verminderde aanvalscontrole. Pas de dosering aan op geleide van de plasmaspiegel van de actieve 10-monohydroxymetaboliet (MHD). Stel de dosering na de geboorte tijdig bij. Zorg voor foliumzuursuppletie: net als voor elke zwangere vrouw 0,4 mg/dag; alleen bij zwangeren met een bewezen foliumzuurtekort of met eerder een kind met een neuralebuisdefect (spina bifida) 5 mg/dag. Er is geen overtuigend bewijs dat maternale vitamine K-profylaxe vóór de geboorte zinvol is.
Overig: Vrouwen die zwanger kunnen worden, moeten tijdens gebruik, effectieve anticonceptie toepassen, bij voorkeur niet-hormonaal, bijvoorbeeld intra-uteriene implantaten. Bij gebruik van orale anticonceptiva tevens een barrièremiddel toevoegen, omdat oxcarbazepine de werkzaamheid van orale anticonceptiva kan verminderen. Bij zwangerschapswens de medicatie heroverwegen; kies zo mogelijk voor een middel waarvan meer bekend is over de veiligheid.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, oxcarbazepine en de actieve metaboliet (MHD).
Farmacologisch effect: Bij de mens, relatief weinig ervaring, er zijn geen schadelijke effecten waargenomen.
Advies: Weeg het risico van het gebruik van dit geneesmiddel in combinatie met het geven van borstvoeding. Indien borstvoeding wordt gegeven de zuigeling controleren op bijwerkingen zoals slaperigheid en geringere gewichtstoename.
Contra-indicaties
- aorta- of mitralisklepaandoening;
- pulmonale arteriële hypertensie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor eslicarbazepine.
Waarschuwingen en voorzorgen
Monitor het hart met behulp van echocardiografie; hartklepaandoeningen zijn gemeld tijdens gebruik van hogere doseringen fenfluramine bij behandeling van obesitas in het verleden. Voorafgaand aan de behandeling dient men met een echocardiogram een reeds bestaande hartklepaandoening of pulmonale arteriële hypertensie (PAH) uit te sluiten en de uitgangssituatie vóór behandeling vast te leggen. Tijdens de behandeling regelmatig (eerste 2 jaar iedere 6 maanden, daarna jaarlijks) en 3-6 maanden na de laatste dosis echocardiografische controle uitvoeren. Overweeg bij pathologische veranderingen in een hartklep op het echocardiogram, om op een eerder tijdstip een vervolg-echocardiogram te doen en daarop te beoordelen of de afwijking persistent is. Bij pathologische afwijkingen op het echocardiogram voortzetting van de behandeling heroverwegen in overleg tussen de voorschrijver, verzorger en cardioloog. Zorg voor passende monitoring en follow-up als de behandeling vanwege een aorta- of mitralisklepaandoening wordt gestaakt. Bij aanwijzingen voor PAH op een echocardiogram, zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 3 maanden een herhalings-echocardiogram maken om deze bevindingen te bevestigen. Vervolgens bij een hoge kans op PAH de behandeling staken. Bij een matige waarschijnlijkheid op PAH voortzetting van de behandeling heroverwegen in overleg tussen de voorschrijver, verzorger en cardioloog.
Fenfluramine kan een dosisgerelateerde verminderde eetlust en gewichtsverlies veroorzaken; combinatie met een ander anti-epilepticum als stiripentol kan dit effect versterken. Beoordeel vóór aanvang van de behandeling bij een voorgeschiedenis anorexia en boulimia de baten-risicoverhouding; deze is voor gewichtsbeheersing bij obese patiënten gebleken. Bewaak tijdens behandeling het gewicht.
Er is een programma voor gecontroleerde toegang opgezet om 1) offlabelgebruik voor gewichtsbeheersing/obesitas te voorkomen en 2) te verifiëren dat de noodzaak van periodieke monitoring van het hart van fenfluramine-gebruikers bekend is.
Centraal dempende stoffen als alcohol kunnen de slaperigheid van fenfluramine versterken.
Informeer patiënten en hun verzorgers om tekenen van suïcidaal gedrag en suïcidale ideatie te melden.
Overweeg bij vermoeden van serotoninesyndroom de dosis te verlagen of te stoppen met fenfluramine en/of andere serotonerge middelen.
Overweeg bij een toename van de frequentie van de aanvallen, aanpassing van de dosis fenfluramine en/of de gelijktijdig gebruikte anti-epileptica, dan wel staken van de behandeling.
Staak de behandeling bij patiënten met een acute afname van de gezichtsscherpte. Overweeg staken als er sprake is van oculaire pijn en er geen andere oorzaak kan worden vastgesteld. Fenfluramine kan mydriase veroorzaken en kan nauwe-kamerhoekglaucoom versnellen.
Bij staken geleidelijk afbouwen om risico op toename van de aanvalsfrequentie of een status epilepticus te beperken. Maak 3-6 maanden na de laatste dosis een laatste echocardiogram.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen jonger dan 2 jaar zijn niet vastgesteld. Over ouderen zijn er zijn geen gegevens.
Hulpstoffen: Zwaveldioxide, in de oplossing, veroorzaakt in zeldzame gevallen bronchospasme
Fenfluramine kan slaperigheid en vermoeidheid veroorzaken en heeft daardoor een matige invloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen. Adviseer patiënten geen voertuigen te besturen of machines te bedienen totdat zij voldoende ervaring hebben opgedaan om te kunnen inschatten of het geneesmiddel hun vermogens negatief beïnvloedt.
Waarschuwingen en voorzorgen
Wees voorzichtig bij geleidingsstoornissen van het hart, ernstige hart- en vaatziekten, nierfunctiestoornissen (creatinineklaring < 30 ml/min; met name bij de startdosis en bij optitreren), ernstige leverfunctiestoornissen en bij ouderen. Controleer plasmaspiegels (MHD) bij mensen met een gestoorde nierfunctie. Controleer tijdens gebruik bij kinderen de schildklier.
De correlatie tussen plasmaspiegel met de klinische werkzaamheid/verdraaglijkheid en dosering is tamelijk zwak; toch kan controle van de plasmaspiegel nuttig zijn: om uit te sluiten of de behandeling mogelijk niet wordt nageleefd en bij een verwachte verandering van de MHD-klaring (bij verandering van nierfunctie, zwangerschap, interactie met leverenzym-inducerende middelen).
Bij tekenen en symptomen van overgevoeligheidsreacties waaronder multi-orgaan overgevoeligheidsreacties, toxische epidermale necrolyse (Lyell-syndroom), erythema multiforme en Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), de behandeling staken en vervangen door een andere anti-epileptische behandeling. Oxcarbazepine niet opnieuw inzetten bij patiënten die zijn gestopt vanwege overgevoeligheidsreacties. Bij circa 25–30% van de patiënten die overgevoelig zijn voor carbamazepine treedt kruisallergie voor oxcarbazepine op.
Screen patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling op HLA-B*1502 (met hoge resolutie 'HLA-B*1502 genotyping') vanwege een groter risico van ernstige levensbedreigende huidreacties (toxische epidermale necrolyse(TEN)/Stevens-Johnsonsyndroom); de prevalentie dragers van het HLA-B*1502-allel onder Han-Chinezen en Thai is circa 10%; bij Europeanen, Japanners en Koreanen is deze verwaarloosbaar (< 1%). Overweeg bij andere Aziatische populaties (in Maleisië en op de Filipijnen is er een hoge prevalentie van dit allel ( > 15%)) ook om te testen op HLA-B*1502.
Bij Europese en Japanse populaties en enkele etnische groepen elders in de wereld (o.a. Navajo en Sioux in VS) positief voor het HLA-A*3101-allel is er ook meer kans op het ontwikkelen van SJS, TEN, DRESS en AGEP, overgevoeligheidssyndroom (incl. maculopapuleuze huiduitslag); de gegevens zijn echter onvoldoende om een screening vooraf op HLA-A*3101 te onderbouwen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen.
Bij verergering van de aanvallen en bij enig bewijs voor het ontwikkelen van een significante beenmergdepressie, de behandeling staken.
Bepaal het natriumgehalte in het serum bij patiënten met nierafwijkingen met een lage natriumwaarde, bij gebruik van diuretica (bevordering uitscheiding natrium) en bij gebruik van NSAID's, vóór aanvang van de behandeling en daarna met regelmatige tussenpozen gedurende de eerste drie maanden.
Indien mogelijk het gebruik niet plotseling staken, maar geleidelijk verminderen vanwege mogelijke rebound-convulsies.
Vrouwen die zwanger kunnen worden moeten tijdens gebruik, effectieve anticonceptie toepassen, bij voorkeur niet-hormonaal, bijvoorbeeld intra-uteriene implantaten; zie ook de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: Bij kinderen jonger dan zes jaar wordt gebruik niet aanbevolen omdat in de gerandomiseerde gecontroleerde studies bij deze kinderen de veiligheid en werkzaamheid niet voldoende en eenduidig is aangetoond.
Hulpstoffen: De orale suspensie bevat sorbitol, dat maag-darmklachten kan geven en een licht laxerende werking heeft.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met fenfluramine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Zie voor informatie over symptomen en behandeling van een intoxicatie met oxcarbazepine vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Fenfluramine maakt serotonine vrij en stimuleert zo meerdere subtypen van 5HT-receptoren. Door als agonist te werken op specifieke serotoninereceptoren in de hersenen, waaronder de 5HT1D-, 5HT2A- en 5HT2C-receptoren, en ook door in te werken op de sigma-1-receptor kan fenfluramine het aantal epileptische aanvallen verminderen. Het precieze werkingsmechanisme van fenfluramine bij het Dravetsyndroom en het Lennox-Gastautsyndroom is niet bekend.
Kinetische gegevens
F | 68–83%. |
T max | 3–5 uur. |
V d | 11,9 l/kg. |
Metabolisering | 75% wordt voornamelijk via CYP1A2, CYP2B6 en CYP2D6 gemetaboliseerd in norfenfluramine, een actieve metaboliet. Norfenfluramine wordt gedesamineerd en geoxideerd tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | > 90% als metabolieten met de urine (fenfluramine), < 5% met de feces. |
T 1/2el | 20 uur (fenfluramine), ca. 30 uur (norfenfluramine). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Oxcarbazepine en de 10-monohydroxymetaboliet hebben een anticonvulsieve werking, die waarschijnlijk berust op vermindering van de spanningsafhankelijke stroom van natriumionen.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel > 95%. |
T max | binnen 4 uur (actieve metaboliet). |
Metabolisering | snel in de lever tot actief monohydroxy-derivaat (MHD), onafhankelijk van CYP450. |
Eliminatie | vnl. met de urine als metabolieten en 0,3% als onveranderde stof. |
T 1/2el | 8–11 uur (metaboliet). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
fenfluramine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
oxcarbazepine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk