Samenstelling
Intuniv (als hydrochloride) Aanvullende monitoring Takeda Nederland bv
- Toedieningsvorm
- Tablet met gereguleerde afgifte
- Sterkte
- 1 mg, 2 mg, 3 mg, 4 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Catapresan (hydrochloride) Glenwood GmbH
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,15 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Clonidine (hydrochloride) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,15 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 0,025 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij kinderen en adolescenten van 6–17 jaar oud met ADHD voor wie stimulerende middelen niet geschikt zijn, niet goed verdragen of waarvan is aangetoond dat zij niet effectief zijn, kan guanfacine de ADHD-symptomen reduceren. Guanfacine is ten minste even effectief als atomoxetine. Omdat de frequentie ongunstige effecten van guanfacine hoger lijkt te zijn dan van atomoxetine, er minder ervaring is met guanfacine dan met atomoxetine en de langetermijn-veiligheid van guanfacine nog niet bekend is, heeft guanfacine een plaats na atomoxetine.
Advies
Overweeg, bij hinderlijke vasomotorische klachten tijdens de overgang, hormoontherapie; evalueer na drie maanden. Maak in samenspraak met de vrouw de keuze tussen oraal of transdermaal estradiol. Geef vrouwen met een uterus, naast het oestrogeen, een (oraal) progestageen: cyclisch in de perimenopauze, continu in de postmenopauze. Geef vrouwen zonder uterus alleen oestrogeen. Overweeg bij klachten door urogenitale atrofie, behandeling met een vaginaal oestrogeen en/of een indifferent middel.
Overweeg clonidine alleen bij een contra-indicatie voor hormoontherapie. Het effect op vasomotorische klachten is beperkt en er is onzekerheid over het optreden van cardiovasculaire bijwerkingen.
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazidediuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Van het centraal aangrijpend antihypertensivum clonidine zijn gegevens op harde eindpunten niet beschikbaar. Tevens is er meer kans op bijwerkingen (o.a. orthostatische hypotensie). Daarom komt dit middel alleen in aanmerking als de voorkeursmiddelen onvoldoende effect sorteren bij een patiënt.
Voor clonidine is nog geen advies vastgesteld voor de indicatie onthoudingsverschijnselen na het staken van opiaten, over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Indicaties
- Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) bij kinderen en adolescenten van 6–17 jaar voor wie stimulerende middelen niet geschikt zijn, niet goed worden verdragen of waarvan is aangetoond dat zij niet effectief zijn.
Guanfacine is bedoeld als onderdeel van een uitgebreid behandelprogramma voor ADHD, dat gewoonlijk psychologische, educatieve en sociale maatregelen omvat.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Oraal
- Menopauzale opvliegers;
- Hypertensie;
- Als adjuvans bij de behandeling van onthoudingsverschijnselen na het staken van opiaten.
Parenteraal
- Zeer ernstige vormen van hypertensie, waar orale therapie onmogelijk of ontoereikend is.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Evalueer gedurende het eerste jaar elke 3 maanden het nut van behandeling en daarna ten minste elk jaar op basis van een klinisch oordeel. Overweeg tevens proefperioden zonder medicatie om het functioneren zonder farmacotherapie te evalueren, bij voorkeur tijdens schoolvakanties.
ADHD
Kinderen en adolescenten van 6–17 jaar
Startdosering: 1 mg 1×/dag; op geleide van respons en of het te verdragen is, in stappen van max. 1 mg/week verhogen; aanbevolen onderhoudsdosis: 0,05–0,12 mg/kg/dag. Zie voor details het onderstaande titratieschema.
Bij een leverfunctiestoornisis de impact op de farmacokinetiek niet geëvalueerd; een dosisverlaging kan noodzakelijk zijn.
Bij een ernstige nierfunctiestoornis of bij dialyse is de impact op de farmacokinetiek niet geëvalueerd; een dosisverlaging kan noodzakelijk zijn.
Bij gelijktijdig gebruik met matig krachtige/krachtige CYP3A4/5-remmers (bv. ketoconazol, grapefruitsap) of krachtige CYP3A4-inductoren (bv. carbamazepine) de guanfacine-dosis aanpassen. Bij gelijktijdig gebruik met (matig) krachtige CYP3A-remmers de dosis met 50% verlagen. Bij combinatie met krachtige enzyminductoren, overweeg hertitratie voor verhoging van de dosis tot een max. dosis van 7 mg/dag. Ga bij stoppen van de inducerende behandeling over tot hertitratie voor verlaging van de dosis guanfacine in de daaropvolgende weken.
Bij één vergeten dosis: dosering de volgende dag hervatten. Bij 2 of meer opeenvolgende vergeten doses: ga over op hertitratie voor zover de patiënt het verdraagt.
Bij staken van de behandeling de dosis geleidelijk verlagen in stappen van max. 1 mg om de 3–7 dagen, onder controle van bloeddruk en de polsslag om eventuele ontwenningsverschijnselen (als stijging van hartslag en bloeddruk, met meer kans op hypertensieve encefalopathie) te minimaliseren.
gewicht (leeftijd) |
wk 1 |
wk 2 |
wk 3 |
wk 4 |
wk 5 |
wk 6 |
wk 7 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
≥ 25 kg (6–12 j.) |
1 mg |
2 mg |
3 mg |
4 mg |
|||
34–41,4 (13–17 j.) |
1 mg |
2 mg |
3 mg |
4 mg |
|||
41,5–49,4 (13–17 j) |
1 mg |
2 mg |
3 mg |
4 mg |
5 mg |
||
49,5–58,4 (13–17 j.) |
1 mg |
2 mg |
3 mg |
4 mg |
5 mg |
6 mg |
|
≥ 58,5 kg (13–17 j.) |
1 mg |
2 mg |
3 mg |
4 mg |
5 mg |
6 mg |
7 mg |
De hoogst weergegeven dosis per leeftijds- en gewichtsgroep is tevens de maximale dosis per dag.
Toediening: Tablet in zijn geheel, zonder kauwen, 's morgens of 's avonds, met of zonder voedsel doorslikken. Verkruimelen of breken verhoogt de snelheid voor guanfacine-afgifte; kinderen die de tablet niet zonder problemen in zijn geheel kunnen doorslikken zijn niet geschikt voor deze behandeling. Niet innemen met een vetrijke maaltijd, vanwege verhoogde blootstelling. Niet samen met grapefruit-/pompelmoessap innemen.
Doseringen
Opvliegers
Volwassenen
Oraal: 0,05–0,075 mg 2×/dag, bij voorkeur met een interval van 12 uur. Bij onvoldoende effect na 3–4 weken, de behandeling staken.
Lichte tot matige hypertensie
Volwassenen
Oraal: begindosering 0,075 mg 3×/dag.
Zo nodig geleidelijk verhogen of verlagen, al naar gelang het therapeutisch effect en de tolerantie, tot 0,15 mg 3×/dag. Bij therapieresistente hypertensie 0,3 mg per keer, max. 0,9 mg per dag, in uitzonderlijke gevallen max. 1,5–1,8 mg/dag klinisch.
Ernstige hypertensie
Volwassenen
Parenteraal: s.c., i.m. of zeer langzaam i.v. (in 10 minuten en verdund met ten minste 10 ml fysiologische zoutoplossing): 0,15 mg 2–3×/dag, max. 4×/dag. Alleen toedienen aan een liggende patiënt.
Onthoudingsverschijnselen
Volwassenen
Oraal: 0,2–0,5 mg per dag in 2–4 doses, vervolgens de dagdosis met 0,1–0,3 mg per dag verhogen op geleide van onthoudingsverschijnselen en bloeddruk, max. 1,2 mg per dag. Als laatste dagdosis eventueel een 0,1 mg hogere dosis geven dan de gebruikelijke deeldosis, omdat de sederende eigenschappen van clonidine kunnen helpen bij slapeloosheid. Na ca. 7 dagen in 2–3 dagen uitsluipen door elke dag de dagdosis te halveren.
Bij verminderde nierfunctie: starten met een lagere dosering (oraal en parenteraal) en dosering langzamer verhogen; bij ernstige nierinsufficiëntie kan soms met een dosering 1×/dag worden volstaan. Bij hemodialyse hoeft geen aanvullende dosis gegeven te worden.
Bij ernstige cerebrale vaatveranderingen starten met een lage dosering en de dosering onder verscherpte controle ophogen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid (bij 41%), hoofdpijn (bij 27%). Abdominale pijn. Vermoeidheid.
Vaak (1-10%): verminderde eetlust, gewichtstoename. Depressie, angst, affectlabiliteit, slapeloosheid, doorslaapstoornis, nachtmerrie, prikkelbaarheid, sedatie. Duizeligheid, lethargie. Bradycardie, (orthostatische) hypotensie. Braken, diarree, misselijkheid, constipatie, droge mond. Huiduitslag. Bedplassen.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid. Agitatie, agressie, hallucinatie. Convulsie, syncope. Eerstegraads AV-blok, tachycardie, sinusaritmie. Bleekheid. Astma. Dyspepsie. Jeuk. Pollakisurie. Asthenie, pijn op de borst, verlaagde hartfrequentie. Verhoogde ALAT.
Zelden (0,01-0,1%: hypersomnie. Hypertensie. Malaise.
Zeer zelden (< 0,01%): hypertensieve encefalopathie (door bloeddrukstijging na plotseling staken van de behandeling).
Verder zijn gemeld: suïcidegedachten en suïcidaal gedrag (met name bij onderliggende psychische aandoeningen). Erectiestoornis.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): duizeligheid, sedatie. Orthostatische hypotensie. Droge mond.
Vaak (1–10%): depressie, slaapstoornissen. Hoofdpijn. Misselijkheid, braken, obstipatie, pijn in de speekselklieren. Erectiele disfunctie. Vermoeidheid.
Soms (0,1–1%): waarnemingsstoornissen, hallucinaties, nachtmerries. Paresthesie. Sinusbradycardie. Ziekte van Raynaud. Huiduitslag, urticaria, jeuk. Malaise.
Zelden (0,01–0,1%): gynaecomastie. Verminderde traanvochtproductie. AV–blok. Droge neus. Pseudo–obstructie van het colon. Haaruitval. Toegenomen bloedglucosespiegel.
Verder zijn gemeld: bradyaritmie, verwardheid, verminderd libido, accommodatiestoornissen.
Interacties
Guanfacine is een substraat van CYP3A4 en CYP3A5. Gelijktijdig gebruik met matig krachtige en krachtige CYP3A4- en CYP3A5-remmers (als HIV-proteaseremmers, imidazoolderivaten, claritromycine, erytromycine, grapefruit-/pompelmoessap, cimetidine, diltiazem, verapamil, aprepitant) verhoogt de plasmaconcentratie, de snelheid en mate van blootstelling aan guanfacine en het risico op bijwerkingen; met ketoconazol neemt de piekplasmaconcentratie toe met een factor 2 en de blootstelling met een factor 3.
Gelijktijdig gebruik met matig krachtige en krachtige CYP3A4- CYP3A5-inductoren (als rifampicine, carbamazepine, fenytoïne, sint-janskruid en efavirenz) verlaagt de plasmaconcentratie, de snelheid en mate van blootstelling aan guanfacine; met rifampicine daalde de piekplasmaconcentratie met 54% en de blootstelling met 70%.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met antihypertensiva of andere geneesmiddelen die de bloeddruk of hartslag kunnen verlagen, die het risico op syncope verhogen of het QT-interval verlengen.
Guanfacine is een substraat van de organische kationtransporters (OCT1 en 2). Tevens is guanfacine mogelijk een OCT1-remmer en een MATE1-remmer; combinatie met OCT1-substraten (zoals metformine) of MATE1-substraten kan leiden tot een verhoging van de Tmax van dit substraat.
Gelijktijdige toediening met valproïnezuur kan leiden tot verhoogde concentraties valproïnezuur.
Gelijktijdig gebruik met centraal remmende stoffen (zoals alcohol, sedativa, benzodiazepinen, antipsychotica, barbituraten) versterkt het sedatieve effect. Vermijd tijdens behandeling inname van alcohol.
Interacties
De werking van antihypertensiva, antipsychotica, hypnotica, anxiolytica en alcohol wordt door clonidine versterkt.
Comedicatie met middelen met een negatief chronotroop of dromotroop effect, zoals β-blokkers of digoxine, kunnen bradyaritmieën of AV-geleidingsstoornissen veroorzaken of verergeren.
Bij combinatie met een β-blokker is de kans op rebound-hypertensie bij staken van de clonidinetoediening vergroot, daarom eerst de β-blokker uitsluipen.
Comedicatie met tricyclische antidepressiva of middelen met α–receptor blokkerende eigenschappen (bv. fentolamine) kan de antihypertensieve werking van clonidine verminderen en orthostatische regulatiestoornissen veroorzaken of verergeren.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren reproductietoxiciteit.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Vruchtbare vrouwen dienen adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Clonidine passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, geen gegevens over gebruik tijdens de eerste helft van de zwangerschap; over gebruik tijdens de tweede helft van de zwangerschap zijn weinig gegevens beschikbaar. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Foetale bradycardie. Na de geboorte kan bij de pasgeborene een tijdelijke hypertensie optreden.
Advies: Orale toedieningsvormen met clonidine alleen op strikte indicatie gebruiken; parenterale toediening van clonidine vermijden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Ja. Clonidine is in hoge concentraties teruggevonden in het bloed van kinderen waarvan de moeder tijdens borstvoeding clonidine gebruikte.
Farmacologisch effect: Clonidine kan mogelijk nadelige effecten hebben bij de zuigeling en kan de hoeveelheid moedermelk verminderen.
Advies: Gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- ernstige bradyaritmieën (sick-sinussyndroom, tweede- of derdegraads AV-blok);
- bij de behandeling van onthoudingsverschijnselen tevens: nierinsufficiëntie, hypotensie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Ga voorafgaand aan behandelen na of de patiënt een vergroot risico heeft op hypotensie, bradycardie, aritmie met QT-verlenging; inventariseer hiervoor de cardiovasculaire status, waaronder hartfrequentie, bloeddruk en of er een familie-anamnese is van plotseling overlijden (als gevolg van het hart of onverklaarbaar). Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van hypotensie, hartblok, bradycardie, voorgeschiedenis van QT-verlenging, risicofactoren voor 'torsade de pointes' (zoals hypokaliëmie) of cardiovasculaire aandoening, of bij een voorgeschiedenis van syncope of een aandoening waardoor de patiënt vatbaarder is voor syncope, zoals (orthostatische) hypotensie, bradycardie of dehydratie. Adviseer patiënten om veel te drinken. Tijdens dosistitratie hartfrequentie en bloeddruk wekelijks controleren, gedurende het eerste jaar ten minste elke 3 maanden en vervolgens elke 6 maanden (vaker na dosisaanpassing). Tijdens het afbouwen en na het staken van de behandeling de bloeddruk blijven controleren, omdat dan een stijging van de bloeddruk kan optreden.
Lengte, gewicht en BMI controleren voorafgaand aan de behandeling, elke 3 maanden gedurende het eerste jaar en vervolgens elke 6 maanden.
Tijdens dosistitratie wekelijks monitoren voor klachten van slaperigheid, sedatie, hypotensie en bradycardie. Gedurende het eerste jaar van behandeling minstens om de 3 maanden en daarna om de 6 maanden evalueren op klachten van slaperigheid, sedatie, hypotensie, bradycardie en gewichtstoename/risico op obesitas; tevens na elke dosisaanpassing frequenter monitoren.
Monitor op tekenen van suïcidale gebeurtenissen, waaronder bij aanvang of beëindigen van de behandeling en bij dosisaanpassing. Dit vanwege meldingen hiervan tijdens behandeling met guanfacine. Meestal hadden deze patiënten onderliggende psychische aandoeningen. Monitor tevens op tekenen van agressief gedrag of vijandigheid gedurende de behandeling.
Onderzoeksgegevens: Niet gebruiken bij kinderen < 6 jaar en bij volwassenen en ouderen omdat de veiligheid en werkzaamheid niet zijn vastgesteld.
Gebruik van dit middel heeft een matige tot ernstige invloed op de rijvaardigheid. Vermijd bedienen van machines, besturen van voertuigen en fietsen totdat de patiënt weet hoe hij of zij reageert op de behandeling.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege de kans op een rebound-effect de medicatie bij hoge dosering niet abrupt staken, maar geleidelijk – binnen 2-4 dagen – de dosering verminderen. Een rebound effect uit zich in een plotselinge stijging van de bloeddruk, die gepaard gaat met opwinding, slapeloosheid, tremor, misselijkheid, hoofdpijn en hartkloppingen. Een buitengewone toename van de bloeddruk na staken kan tegengegaan worden door opnieuw instellen van oraal clonidine of met i.v. fentolamine.
Voorzichtig zijn bij polyneuropathie, milde tot matige bradyaritmieën zoals sinusbradycardie, cerebrale of perifere doorbloedingsstoornissen, ernstig coronair vaatlijden, hartfalen, obstipatie of depressie in de anamnese.
Bij autonome neuropathie, zoals bij diabetes mellitus, kan clonidine een paradoxale toename van de bloeddruk geven.
Controleer bij een verminderde nierfunctie regelmatig de nierfunctie.
Mogelijk worden contactlenzen minder goed verdragen, omdat clonidine een afname in de traanvochtproductie kan veroorzaken.
Bij een hoge bloeddruk die wordt veroorzaakt door een feochromocytoom heeft clonidine geen therapeutisch effect.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met guanfacine contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
verminderde sympatische activiteit, zich uitend in o.a.: hypotensie, bradycardie, pupilverkleining, hypothermie, coma, apneu. Paradoxale hypertensie door stimulering van perifere α1-receptoren.
Therapie
met name bij kinderen met ernstige ademhalingsdepressie en verminderd bewustzijn: naloxon.
Zie voor meer symptomen de behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Selectieve α2A-adrenerge receptoragonist zonder psychostimulerend effect. Preklinisch onderzoek doet vermoeden dat guanfacine de signalering moduleert in de prefrontale cortex en basale ganglia door directe modificering van de synaptische transmissie van noradrenaline ter hoogte van de α2-adrenerge receptoren. Het werkingsmechanisme bij ADHD is onbekend.
Kinetische gegevens
T max | ca. 5 uur. |
F | ca. 80%. |
V d | 19,9–23,7 l/kg. |
Metabolisering | door CYP3A4 en CYP3A5 gevolgd door sulfatering en glucuronidering tot o.a. 3-OH-guanfacinesulfaat als belangrijkste inactieve metaboliet. |
Eliminatie | ca. 80% met de urine, waarvan ca. 30% in onveranderde vorm; deels via actieve secretie en deels filtratie. Actieve secretie in de nieren wordt gemedieerd door het OCT2-transporteiwit. |
T 1/2el | ca. 18 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Centraal aangrijpend antihypertensivum. Het is een gemengde centraal aangrijpende imidazoline (I1-) en α2-agonist. Naast het centraal remmende effect op de noradrenerge neurotransmissie bezit het een perifere α2-gestimuleerde werking. Werking: max. bloeddrukverlaging, oraal na 2–4 uur, i.m. of s.c. na 2 uur, i.v. na ½–1 uur. Werkingsduur: 8–12 uur (oraal, bloeddrukverlaging).
Kinetische gegevens
F | ca. 90%. |
T max | 1–3 uur (oraal). |
V d | ca. 2,1 l/kg. |
Overig | passeert bloed-hersenbarrière. |
Metabolisering | 50% in de lever. De belangrijkste metaboliet p–hydroxyclonidine is inactief. |
Eliminatie | 70% met de urine, onveranderd (40–60%) en als metabolieten; ca. 20% met de feces. Slechts een klein deel wordt verwijderd door hemodialyse. |
T 1/2el | 15 (5–25) uur, bij ernstig verminderde nierfunctie tot ca. 41 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
guanfacine hoort bij de groep antihypertensiva, centraal aangrijpend.
Groepsinformatie
clonidine hoort bij de groep antihypertensiva, centraal aangrijpend.