Samenstelling
Xultophy
Bijlage 2
Novo Nordisk bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Verpakkingsvorm
- pen 3 ml
Bevat per ml: insuline degludec 100 E en liraglutide 3,6 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Apidra Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 100 E/ml
- Verpakkingsvorm
- patroon 3 ml, pen 3 ml ('SoloStar'), flacon 10 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Gebruik van insuline degludec wordt conform de NHG-Standaard afgeraden, omdat er geen voordelen zijn ten opzichte van de andere langwerkende insulineanalogen en insuline isofaan, terwijl er onduidelijkheid is over de langetermijnveiligheid.
Aan de vergoeding van insuline degludec/liraglutide zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
De keuze van het insulinepreparaat en de toedieningsvorm wordt voornamelijk individueel bepaald door de behoeften en mogelijkheden van de patiënt.
Door de snelle werking kan insuline glulisine vlak vóór of vlak na de maaltijd worden toegediend, waardoor een flexibeler levensstijl mogelijk wordt.
Bij diabetes mellitus type 1 gaat de voorkeur uit naar een basaal-bolusregime waarbij een injectie met kortwerkende insuline voor of bij elke maaltijd gegeven wordt, en voor de basale insulinebehoefte een of twee injecties per dag van een verlengd werkend insulinepreparaat.
Bij de behandeling van diabetes mellitus type 2 komt bloedglucoseverlagende medicatie in aanmerking, indien geen goede bloedglucoseregulatie wordt bereikt met het aanpassen van de leefstijl. Voor patiënten zonder zeer hoog risico op hart- en vaatziekten is metformine eerste keus bij de medicamenteuze behandeling. Bij onvoldoende resultaat kan een kortwerkend sulfonylureumderivaat (voorkeur gliclazide) worden toegevoegd. De volgende stap conform de NHG-Standaard is (toevoeging van) insulinetherapie, of als alternatief een DPP4-remmer of GLP1-agonist. Bij patiënten met een zeer hoog risico op hart- en vaatziekten, blijkend uit een voorgeschiedenis van hart- of vaatziekte, chronische nierschade en/of systolisch hartfalen, is een SGLT2-remmer eerste keus (alternatief GLP1-agonist). Voeg bij onvoldoende effect eerst metformine toe en vervolgens een GLP1-agonist.
Indicaties
- Volwassenen met onvoldoende gereguleerde diabetes mellitus type 2 om de glykemische controle te verbeteren als aanvulling op dieet en lichaamsbeweging naast orale geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Diabetes mellitus bij volwassenen en kinderen van 6 jaar of ouder.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Diabetes mellitus type 2
Volwassenen
s.c. 1×/dag bij voorkeur op een vast tijdstip. Dosisaanpassingen op geleide van de nuchtere bloedglucosespiegel. De maximale dosering is 50 dosiseenheden (50 E insuline degludec en 1,8 mg liraglutide)/dag. De aanbevolen startdoseringen staan hieronder vermeld.
Bij toevoegen aan orale bloedglucoseverlagende middelen: aanbevolen startdosis: 10 dosiseenheden (10 E insuline degludec en 0,36 mg liraglutide) 1×/dag. Bij combinatie met een sulfonylureumderivaat een verlaging van de dosis sulfonylureumderivaat overwegen.
Bij overschakelen van een GLP1-agonist: aanbevolen startdosis: 16 dosiseenheden (16 E insuline degludec en 0,6 mg liraglutide) 1×/dag. Bij overschakeling van een langwerkende GLP1-agonist (wekelijkse dosering): start insuline degludec/liraglutide op het moment dat de langwerkende GLP1-agonist gegeven had moeten worden. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de weken na de overschakeling.
Bij overschakelen van een insuline-regime: vóór begin van de behandeling met insuline degludec/liraglutide, de behandeling met een ander insuline-regime staken. Bij overschakelen van een insuline-regime met basale insuline is de aanbevolen startdosis: 16 dosiseenheden (16 E insuline degludec en 0,6 mg liraglutide) 1×/dag. Deze startdosis mag eventueel worden verlaagd, om hypoglykemie in bepaalde gevallen te voorkomen. Controleer de bloedglucosespiegel nauwgezet gedurende de weken na de overschakeling.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, of bij een bijkomende ziekte.
Een vergeten dosis alsnog toedienen alleen als er minstens 8 uur tussen twee injecties zitten.
Toedienen via subcutane injectie in de dij, bovenarm of buikwand. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen.
Doseringen
Diabetes mellitus
Volwassenen en kinderen ≥ 6 jaar
Individueel doseren op geleide van de bloedglucosespiegel. Gebruik in combinatie met een middellangwerkende of langwerkende insuline. Kan worden gecombineerd met orale bloedglucoseverlagende middelen.
Dosisaanpassing kan nodig zijn bij verandering van de fysieke activiteit of van dieet, bij een bijkomende ziekte of bij overzetten op een ander type of merk insuline. De insulinebehoefte kan afnemen bij nier- of leverinsufficiëntie en bij aandoeningen van bijnieren, hypofyse, schildklier. De insulinebehoefte kan toenemen bij infecties, koorts en acidose.
Toediening
Subcutaan toedienen via een injectie in buikwand, deltaspier of dijbeen, vanaf 15 min vóór, tijdens of kort na het eten. De snelheid van insuline-absorptie kan per injectiegebied verschillend zijn. Wissel de injectieplaats binnen eenzelfde gebied af om de kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose te verminderen. Bij subcutane injectie niet mengen met andere geneesmiddelen, behalve isofane insuline.
Continue subcutane insuline infusie (CSII) in de buikwand via een infuuspomp is mogelijk; hierbij niet mengen met verdunningsmiddelen of andere insulinen.
Kan intraveneus worden toegediend indien nodig. Mag niet worden gemengd met een glucose- of Ringer-oplossing of met andere insuline.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1-10%): verminderde eetlust, misselijkheid, braken, dyspepsie, gastritis, gastro-oesofageale reflux, abdominale pijn of distensie, diarree, obstipatie. Duizeligheid. Reactie op de injectieplaats. Stijging serumlipase- of amylase.
Soms (0,1-1%): overgevoeligheid. Dehydratie. Dysgeusie. Oprisping, flatulentie. Cholelithiase, cholecystitis. Huiduitslag, jeuk, urticaria. Lipodystrofie op de injectieplaats. Versnelde hartslag.
Verder zijn gemeld: anafylactische reactie. Pancreatitis (inclusief necrotiserende pancreatitis), vertraagde maaglediging. Pulmonale aspiratie tijdens algehele anesthesie of diepe sedatie, als gevolg van vertraagde maaglediging. Cutane amyloïdose op de injectieplaats. Perifeer oedeem.
Maag-darmstoornissen treden vaker op in het begin van de behandeling en nemen gewoonlijk af binnen enkele dagen of weken.
Meer informatie
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Vaak (1–10%): lokale overgevoeligheidsreacties, zoals roodheid, zwelling, en jeuk op de injectieplaats (meestal van voorbijgaande aard).
Soms (0,1–1%): systemische overgevoeligheidsreacties, waaronder gegeneraliseerde huiduitslag, allergische huidontsteking en jeuk, benauwdheid op de borst, ademnood.
Zelden (0,01–0,1%): lipodystrofie op de injectieplaats.
Verder zijn gemeld: cutane amyloïdose op de injectieplaats. Hyperglykemie leidend tot diabetische ketoacidose, bij gebruik van een insuline-infuuspomp; hiervan waren de meeste gevallen gerelateerd aan fouten bij het hanteren van, of storingen in het pompsysteem.
Interacties
De insulinebehoefte kan veranderen door andere stoffen:
Verlaging van de insulinebehoefte door: androgene en anabole steroïden, orale bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, ACE-remmers, angiotensine–II receptor antagonisten, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, niet-selectieve β-blokkers, sulfonamiden en hoge doses (> 2 g) salicylaten.
Verhoging van de insulinebehoefte door: orale anticonceptiva, glucocorticoïden, HIV-proteaseremmers, danazol, thiazide- en lisdiuretica, sympathicomimetica, fenothiazine–derivaten, schildklierhormonen, groeihormonen en atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine).
Somatostatine-analoga (octreotide, lanreotide) kunnen de insulinebehoefte zowel verlagen als verhogen.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden.
Alcohol kan het hypoglykemische effect van insuline versterken of verminderen.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Bij instellen van de therapie met insuline degludec/liraglutide bij patiënten die vitamine K-antagonisten gebruiken, de INR vaker controleren.
Interacties
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline versterken, zoals: ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, hoge doses (> 2 g) salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen kunnen het bloedglucoseverlagend effect van insuline verminderen, zoals: atypische antipsychotica (bv. olanzapine en clozapine), danazol, diazoxide, diuretica, fenothiazine–derivaten, glucagon, glucocorticoïden, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, HIV-proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica (bv. adrenaline, salbutamol en terbutaline) en thyromimetica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het bloedglucoseverlagend effect versterken of verminderen. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, soms gevolgd door een hyperglykemie.
Niet-selectieve β-blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hypoglykemie maskeren en het herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie vertragen. Tevens kan tijdens de hypoglykemie ernstige hypertensie optreden. Clonidine kan de adrenerge symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Wees voorzichtig bij combinatie met pioglitazon; gevallen van hartfalen zijn gemeld, met name bij patiënten met risicofactoren.
Zwangerschap
Teratogenese: Insuline degludec en liraglutide: Bij de mens, onvoldoende gegevens.
Advies: Gebruik ontraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Er is onvoldoende ervaring met het gebruik van insuline glulisine in de zwangerschap.
Advies: Vrouwen met diabetes mellitus type I en II moeten bij voorkeur al vóór de zwangerschap goed worden ingesteld op insuline; de voorkeur gaat hierbij uit naar insulinen waarmee ruime ervaring is tijdens de zwangerschap.
Overig: Een goede regulatie van de bloedglucosespiegel vermindert de kans op aangeboren afwijkingen. Tijdens zwangerschap kan de insulinebehoefte veranderen; nauwgezette controle is dan ook noodzakelijk.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Insuline degludec en liraglutide: onbekend. Ja, bij dieren.
Overig: Liraglutide: Bij dieren is vermindering van neonatale groei gezien.
Advies: Gebruik van dit combinatiepreparaat of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Insuline wordt bij orale inname (van de moedermelk) geïnactiveerd.
Advies: Kan volgens voorschrift worden gebruikt.
Overig: Mogelijk is aanpassing van de dosering en/of het dieet vereist.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- hypoglykemie.
Waarschuwingen en voorzorgen
Insuline degludec/liraglutide niet toepassen bij diabetes mellitus type 1 of diabetische ketoacidose.
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose als de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie. Controleer de bloedglucosespiegel na een dergelijke verandering van injectiegebied, en overweeg dosisaanpassing.
Door de verlengde werking van insuline degludec kan het herstel van hypoglykemie worden vertraagd.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
De insulinebehoefte verandert bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen, en verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Controleer de bloedglucosespiegel vaker bij ouderen, personen met lichte tot ernstige nierinsufficiëntie of lichte tot matige leverinsufficiëntie.
Gebruik bij ernstige leverinsufficiëntie of 'end-stage' nierziekte (ESRD) wordt niet aanbevolen.
Diabetische retinopathie kan tijdelijk verergeren bij een abrupte verbetering van de bloedglucose-instelling (door intensievere insulinetherapie).
Hyperglykemie kan optreden bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling. Symptomen zijn dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode en droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan tot hyperosmolair coma of diabetische ketoacidose leiden. In geval van ernstige hyperglykemie wordt toediening van snelwerkende insuline aanbevolen.
Symptomen van dehydratie, waaronder nierinsufficiëntie en acuut nierfalen zijn gemeld in studies met liraglutide. Informeer patiënten over de kans op dehydratie als gevolg van gastro-intestinale bijwerkingen (met name in het begin van de behandeling); neem voorzorgsmaatregelen om een vochttekort te voorkomen.
Wees voorzichtig bij een schildklieraandoening, wegens gemelde bijwerkingen van liraglutide op de schildklier (zoals struma).
Acute pancreatitis is waargenomen; informeer patiënten over kenmerkende symptomen hiervan. Bij vermoeden van pancreatitis de behandeling staken. Indien de diagnose pancreatitis wordt gesteld de behandeling niet opnieuw beginnen.
Er zijn gevallen van pulmonale aspiratie gemeld bij behandeling met GLP1-agonisten tijdens algehele anesthesie of diepe sedatie. Vóór het overgaan tot procedures met algemene anesthesie of diepe sedatie, rekening houden met het grotere risico op residuale maaginhoud als gevolg van vertraagde maaglediging.
De volgende populaties zijn niet onderzocht:
- personen die overschakelen naar insuline degludec/liraglutide van doses < 20 en > 50 eenheden basale insuline;
- personen met inflammatoire darmziekte, diabetische gastroparese of hartfalen NYHA-klasse IV;
- kinderen tot 18 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.
Hypoglykemie treedt mogelijk eerder op bij snelwerkende insulineanalogen dan bij oplosbare humane insuline.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
- een aanzienlijke verbetering van de glucosehuishouding;
- leeftijd > 65 jaar;
- autonome neuropathie;
- een lange historie van diabetes;
- psychiatrische ziekte;
- combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie rubriek Interacties).
Verandering van insulinebehoefte treedt op bij verandering van het maaltijdschema, (onverwachte) zware fysieke inspanning, het ontstaan van stress–situaties zoals ziekten (bv. griep) en emotionele gebeurtenissen. Verder bij bijkomende aandoeningen die de werking van nieren, lever, bijnier, hypofyse of de schildklier beïnvloeden.
Bij ouderen en mensen met nier- of leverinsufficiëntie, de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Er zijn onvoldoende klinische gegevens beschikbaar over het gebruik bij kinderen < 6 jaar.
Overdosering
Symptomen
hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met insuline degludec/liraglutide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Hypoglykemie, zich uitend in honger, zwakte, trillen, transpireren, snelle en sterke hartslag, hoofdpijn, duizeligheid en/of cognitieve symptomen zoals concentratieverlies en verwardheid (symptomen veroorzaakt door adrenaline en cortisol). De hypoglykemie kan optreden door relatieve overdosering tijdens o.a. inspanning of door onvoldoende voedseltoevoer of door absolute overdosering.
Zie voor meer informatie over symptomen en behandeling de monografie insulinen op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Combinatie van een ultra-langwerkend insuline–analogon en een glucagonachtige peptide (GLP-1)-receptoragonist.
Meer informatie
Kinetische gegevens
Overig | De farmacokinetische eigenschappen van het combinatiepreparaat insuline degludec/liraglutide komen overeen met die van afzonderlijke injecties van insuline degludec en liraglutide. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Kortwerkend recombinant humaan insuline-analogon. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Werking: s.c. binnen 10–20 min, maximaal na 1 uur; werkingsduur: 2–5 uur. Na i.v.-toediening treedt een snellere werking, een kortere werkingsduur alsmede een hogere systemische blootstelling op.
Kinetische gegevens
F | s.c. ca. 70%. |
T max | s.c. ca. 55 min. |
V d | ca. 0,2 l/kg. |
Metabolisering | vnl. in de lever en in mindere mate in de nieren en het spierweefsel, tot inactieve metabolieten. |
T 1/2el | ca. 13 min (i.v.), ca. 42 min (s.c.). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
insuline degludec/liraglutide hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline glulisine (A10AB06) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk
Groepsinformatie
insuline glulisine hoort bij de groep insulinen.
- insuline aspart (A10AB05) Vergelijk
- insuline aspart/insuline aspart protamine (A10AD05) Vergelijk
- insuline degludec (A10AE06) Vergelijk
- insuline degludec/insuline aspart (A10AD06) Vergelijk
- insuline degludec/liraglutide (A10AE56) Vergelijk
- insuline detemir (A10AE05) Vergelijk
- insuline glargine (A10AE04) Vergelijk
- insuline glargine/lixisenatide (A10AE54) Vergelijk
- insuline lispro (A10AB04) Vergelijk
- insuline lispro/insuline lispro protamine (A10AD04) Vergelijk
- insuline, gewoon (A10AB01) Vergelijk
- insuline, gewoon/insuline, isofaan (A10AD01) Vergelijk
- insuline, isofaan (A10AC01) Vergelijk