Samenstelling
Avonex Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 60 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, pen 0,5 ml
Bevat per 0,5 ml: 6 miljoen IE.
Rebif Merck bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 44 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, patroon 1,5 ml, startverpakking
12 mln. IE/ml. Bevat per wegwerpspuit 0,5 ml: 6 mln. IE. Bevat per startverpakking: 6 wegwerpspuiten 8,8 microg/0,2 ml (2,4 mln. IE) + 6 wegwerpspuiten 22 microg/0,5 ml (6 mln. IE).
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 88 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 0,5 ml, patroon 1,5 ml, startverpakking
24 mln. IE/ml. Bevat per wegwerpspuit 0,5 ml: 12 mln. IE. Bevat per startverpakking: 3 wegwerpspuiten 8,8 microg/0,1 ml (2,4 mln. IE) + 3 wegwerpspuiten 22 microg/0,25 ml (6 mln. IE).
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Briumvi XGVS Aanvullende monitoring Neuraxpharm Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
De uiteindelijke concentratie van het geneesmiddel na verdunning bedraagt circa 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede en latere infusies.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Advies
Voor dit middel is geen advies vastgesteld.
Indicaties
Multiple sclerose
Avonex
- 'Relapsing' multiple sclerose (RMS), tijdens klinisch onderzoek gekenmerkt door ten minste twee exacerbaties gedurende de voorafgaande drie jaar, zonder aanwijzingen voor continue progressie tussen de exacerbaties in;
- Een enkele periode van demyelinisatie met een actief ontstekingsproces, dat ernstig genoeg is om behandeling met intraveneuze corticosteroïden te rechtvaardigen, waarbij alternatieve diagnosen zijn uitgesloten en wanneer is vastgesteld dat de kans op de ontwikkeling van klinisch definitieve multiple sclerose is toegenomen.
Rebif
- RRMS, gekenmerkt door ten minste twee exacerbaties in de afgelopen twee jaar;
- Een enkele periode van demyelinisatie met een actief ontstekingsproces, waarbij andere diagnosen zijn uitgesloten en wanneer is vastgesteld dat de kans op het ontwikkelen van klinisch definitieve multiple sclerose is toegenomen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
'Relapsing’ multiple sclerose (RMS) met actieve ziekte bij volwassenen die is gedefinieerd met behulp van klinische of beeldvormingskenmerken.
Doseringen
Vóór injectie van Avonex of Rebif en 24 uur erna een antipyretisch analgeticum toedienen om de bijwerking griepachtige verschijnselen te verminderen.
De optimale behandelduur is nog niet vastgesteld. Ten minste om de 2 jaar beoordelen of behandeling moet worden voortgezet.
Multiple sclerose
Volwassenen en kinderen
Avonex: bij volwassenen : i.m.: aanbevolen dosering: 30 microg (6 milj. IE) 1×/week. Titratie: om de ernst van de griepachtige bijwerkingen te verminderen, starten met 1/4 dosis en deze telkens met 1/4 dosis/week te verhogen tot 30 microg 1×/week na 4 weken. Eventueel kan gestart worden met 15 microg (3 milj. IE) 1×/week. De injectieplaats dient iedere week te worden gewisseld.
Rebif: bij volwassenen en kinderen > 12 jaar: s.c.: begindosering week 1 en 2: 8,8 microg (2,4 milj. IE) 3×/week; week 3 en 4: 22 microg (6 milj. IE) 3×/week; vanaf week 5: aanbevolen dosering: 44 microg (12 milj. IE) 3×/week. Indien patiënten volgens de behandelend arts deze dosering niet verdragen: een lagere dosis van 22 microg (6 milj. IE) 3×/week. Bij elke toediening een andere injectieplaats kiezen.
Doseringen
Vóór de behandeling screenen op hepatitis B-virus (HBV), omdat heractivering van HBV is gemeld bij anti-CD-20 antilichamen.
Vóór elke infusie premedicatie toedienen: → i.v. 100 mg methylprednisolon (of equivalent ervan) 30–60 min voor de infusie; → en een antihistaminicum 30–60 min voor de infusie; → eventueel paracetamol 30–60 min voor de infusie.
Controleer gedurende ten minste 1 uur na de eerste twee infusies op IRR en overgevoeligheidsreacties. Bij IRR niet de dosis, maar de infusiesnelheid verlagen of de behandeling staken. Bij overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.
Multiple sclerose
Volwassenen (incl. ouderen)
De eerste dosis: i.v. infusie (0,6 mg/ml) 150 mg, 2 weken later tweede i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg; vervolgens telkens na 24 weken i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg.
Verminderde nierfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Bij infusiegerelateerde reacties (IRR) tijdens infusie: bij levensbedreigende IRR de infusie direct stoppen en de behandeling definitief staken. Bij ernstige IRR de infusie direct onderbreken; indien alle symptomen zijn verdwenen herstarten met een infusiesnelheid die de helft is van de snelheid op het moment dat de reactie begon; indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Bij lichte tot matige IRR de infusiesnelheid halveren, indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Behoud daarna wel de tussenperiode van 24 weken (> 5 maanden) tot de volgende toediening.
Toediening: door verdunning in een infuuszak met 0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie, wordt de concentratie van 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede infusie en alle daaropvolgende infusies. Niet toedienen als een i.v. push- of bolusdosis. Voor de instructies over de infusiesnelheid, zie het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): leukopenie, lymfopenie, anemie, neutropenie, trombocytopenie, voorbijgaand griepachtig beeld met algehele malaise (bij 70% binnen 6 mnd.), reacties of ontsteking op de injectieplaats (bij 30%), hoofdpijn, asymptomatische transaminase verhoging.
Vaak (1-10%): pijn op de injectieplek, koorts, ernstige toename aminotransferasen, rillingen, transpiratie, artralgie, spierpijn/spasmen, nekpijn, rugpijn, moeheid, rigor, jeuk, huiduitslag, alopecia, diarree, overgeven, misselijkheid, depressie, slapeloosheid, gebrek aan eetlust, hypo-esthesie, blozen. Voorbijgaande verhoging van kalium en ureum.
Soms (0,1-1%): necrose, abces, infectie of knobbel op de injectieplek, meer zweten, schildklierfunctiestoornis, hepatitis met of zonder geelzucht, toevallen, retinaal vasculaire aandoening, dyspneu, trombo-embolie, urticaria, metrorragie, menorragie.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reactie, nefrotisch syndroom, glomerulosclerose. Trombotische microangiopathie waaronder (fataal) trombotische trombocytopenische purpura/hemolytisch uremisch syndroom, pancytopenie, leverfalen, poging tot zelfmoord, angio-oedeem, op erythema multiforme gelijkende huidreactie, lupus erythematodes, Stevens-Johnsonsyndroom, cellulitis op de injectieplaats.
Verder zijn gemeld: voorbijgaande neurologische symptomen (als paresthesie, moeilijkheden met lopen), duizeligheid, convulsies, migraine. Cardiomyopathie, hartfalen, hartkloppingen, aritmie, tachycardie. Toename van psoriasis. Gewichtsverandering. Afwijkende leverfunctietest. Ernstige leverbeschadiging kan optreden (net als bij andere interferon β's) vooral in de eerste zes maanden. Verder zijn interferonen in verband gebracht met angst, pijn op de borst, vaatverwijding, psychose. Pulmonale arteriële hypertensie. Panniculitis (op injectieplek). Toename in de aanmaak van autoantilichamen.
Benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) kan allergische reacties veroorzaken.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): ademhalingsweginfecties, bovensteluchtweginfecties (doorgaans nasofaryngitis, bronchitis). Infusiegerelateerde reacties zoals koorts, koude rillingen, hoofdpijn, tachycardie, misselijkheid, buikpijn, keelirritatie, erytheem en anafylactische reactie. Daling van immunoglobuline M.
Vaak (1-10%): herpesvirusinfecties, ondersteluchtweginfectie. Neutropenie, Pijn in extremiteit. Daling van immunoglobuline G en immunoglobuline A.
Interacties
Op grond van de reductie van CYP-afhankelijke enzymen, voorzichtig zijn bij combinatie met geneesmiddelen zoals anti-epileptica – die een smalle therapeutische breedte hebben – die door deze enzymen worden gemetaboliseerd.
Interacties
De veiligheid van vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins is niet onderzocht, maar wordt tijdens behandeling en tot repletie van de B-cellen niet aanbevolen. Indien vaccinatie nodig is: voor levende of levende verzwakte vaccins moet deze ten minste 4 weken vóór behandeling met ublituximab zijn voltooid en voor geïnactiveerde vaccins is deze termijn, indien mogelijk, ten minste 2 weken. Stel vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins uit van neonaten en zuigelingen na blootstelling in de baarmoeder, totdat de B-celwaarden zijn hersteld; bepaal daarom vóór vaccinatie de CD19-positieve B-celspiegels. Indien nodig mogen geïnactiveerde vaccins wel worden toegediend; overweeg vervolgens meting van de door het vaccin geïnduceerde antilichaamtiters, om na te gaan of een beschermende immuunrespons is opgebouwd.
Vermijd gelijktijdige immunosuppressieve therapie vanwege additieve immuuneffecten; corticosteroïden ter behandeling van een relaps zijn tijdens behandeling wel toegestaan. Houd ook rekening met de duur en het werkingsmechanisme van voorafgaande immunosuppressieve therapieën met langdurige immuuneffecten.
Zwangerschap
Interferon is een groot molecuul, placentapassage lijkt daardoor niet waarschijnlijk.
Teratogenese: Er zijn geen nadelige effecten op de zwangerschap of het ongeboren kind gemeld. De ervaring met blootstelling tijdens het 2e en 3e trimester is echter zeer beperkt.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt in het eerste trimester.
Overig: Benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) passeert de placenta en kan daardoor toxiciteit bij prematuren veroorzaken na toediening vlak voor of tijdens een bevalling.
Zwangerschap
Van ublituximab zijn er relatief weinig gegevens. Van immunoglobulinen is bekend dat zij de placenta passeren.
Farmacologische effecten: Tijdelijke perifere B-celdepletie en lymfopenie bij de pasgeborene is gemeld bij gebruik van andere anti-CD20 antilichamen. Bij dieren: aanwijzingen voor schadelijkheid door immuungemedieerde bijwerkingen (trombi in organen, vasculaire necrose in darm en lever, ontsteking en oedeem in longen en hart), sterfte van het moederdier en verlies van de foetus.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Controleer kinderen die tijdens zwangerschap aan ublituximab zijn blootgesteld op B-celdepletie en overweeg vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit te stellen totdat de B-celwaarde van het kind is hersteld; de duur van de B-celdepletie is onbekend.
Overig: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 4 maanden na de laatste infusie.
Vruchtbaarheid: Geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Niet meetbaar of in zeer kleine hoeveelheden. De orale absorptie van dit grote molecuul uit het maag-darmkanaal van de zuigeling is waarschijnlijk minimaal.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding wordt in de eerste dagen na de geboorte ontraden. Daarna kan ublituximab worden gebruikt tijdens de borstvoeding.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor een natuurlijk of recombinant interferon β;
- ernstige depressie en/of zelfmoordneiging.
Contra-indicaties
- ernstig actieve infecties;
- ernstig immuungecompromitteerde patiënten;
- actieve maligniteiten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het gebruik van interferon β-1a samen met andere immuunmodulatoren dan corticosteroïden of ACTH is vanwege de geringe klinische ervaring niet aan te raden.
Controleer de leverfunctie (ALAT-waarde), bloedplaatjes en volledig en gedifferentieerd aantal bloedcellen aan het begin van de behandeling, na 1, 3 en 6 maanden en daarna periodiek; controleer frequenter wanneer met Rebif 44 wordt begonnen.
Wees voorzichtig bij:
- leveraandoeningen (in voorgeschiedenis, alcoholmisbruik, verhoogd ALAT (> 2½× ULN));
- ernstige nierfunctiestoornis;
- eerdere depressie met name bij antecedenten als zelfmoordneiging;
- (anamnese van) epilepsie, met name die onvoldoende reageert op de behandeling;
- beenmergdepressie in de voorgeschiedenis;
- hartstoornissen.
Bij geelzucht of andere klinische symptomen van leverfunctiestoornissen de behandeling staken.
In het begin van de behandeling de schildklierfunctie controleren; indien deze afwijkend is deze elke 6–12 maanden blijven controleren.
Evalueer periodiek de werkwijze voor zelfinjectie, met name bij optreden van reacties op de injectieplaats. Bij optreden van necrose staken van de behandeling overwegen; in elk geval geen injectie plaatsen in het aangedane gebied totdat dit is genezen.
Circa 24% ontwikkelt blijvende serumantilichamen na 24–48 maanden met Rebif; dat is in verband gebracht met een verminderde invloed op klinische en MRI-parameters. Uit gegevens tot twee jaar lijkt 8% antilichamen te ontwikkelen bij gebruik van Avonex.
Bij klinische kenmerken van trombotische microangiopathie (TMA) testen op bloedplaatjesniveau, serum serumlactaatdehydrogenase (LDH), bloeduitstrijkjes en nierfunctie. Vroege klinische kenmerken van TMA zijn trombocytopenie, nieuw ontstane hypertensie, koorts, symptomen van het centrale zenuwstelsel (bv. verwardheid en parese) en verminderde nierfunctie. Bij optreden van TMA de behandeling direct staken en TMA snel behandelen (eventueel met plasma-uitwisseling). Laboratoriumbevindingen die wijzen op TMA; verlaagde trombocytentelling, verhoogd LDH en schistocyten op een bloeduitstrijkje.
Met name bij patiënten met meer kans op nierziekte, periodiek controleren op vroege symptomen van nefrotisch syndroom (oedeem, proteïnurie en verminderde nierfunctie). Bij optreden van nefrotisch syndroom overwegen de behandeling te staken en snel behandelen.
Hulpstoffen: Gebruik van benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) bij nier- of leverfunctiestoornis, bij zwangere vrouwen en bij vrouwen die borstvoeding geven kan door ophoping leiden tot metabole acidose. Controleer kinderen < 3 jaar bij gebruik van benzylalcohol (in de injectievloeistof van Rebif) op respiratoire symptomen.
Onderzoeksgegevens: Gegevens over veiligheid en werkzaamheid zijn bekend over een behandelperiode langer dan 4 jaar (Avonex). Bij niet-ambulante patiënten zijn er over de veiligheid en werkzaamheid beperkt gegevens. De werkzaamheid is niet aangetoond bij secundair progressieve multiple sclerose (SPMS) zonder manifeste relaps activiteit; als een progressieve vorm van MS ontstaat de behandeling staken. Rebif niet toepassen bij primair progressieve multiple sclerose vanwege het ontbreken van onderzoeksgegevens. Avonex niet toepassen bij kinderen jonger dan 10 jaar vanwege geen gegevens; bij jongeren tussen 10–18 jaar is de veiligheid en werkzaamheid niet volledig vastgesteld en is er geen dosisadvies. Rebif niet toepassen bij kinderen jonger dan 2 jaar vanwege relatief weinig ervaring; bij jongeren tussen 2–16 jaar is de veiligheid en werkzaamheid onvoldoende vastgesteld; bij gebruik van de voor volwassenen aanbevolen dosering zag men een vergelijkbaar veiligheidsprofiel als bij volwassenen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Om de frequentie en ernst vaninfusiegerelateerde reacties (IRR)te verminderen is premedicatie met een corticosteroïd en een antihistaminicum aangewezen; zie voor meer informatie Doseringen. Observeer de patiënt tijdens de infusies en gedurende nog ten minste 1 uur na het einde van de eerste twee infusies op mogelijke symptomen van IRR. Na de volgende infusies is monitoring niet nodig, tenzij een IRR of overgevoeligheid is opgetreden. Waarschuw de patiënt dat een IRR zich nog tot 24 uur na infusie kan voordoen.
Stel bij een actieve infectie behandeling uit totdat de infectie is bestreden.
Controleer deimmuunstatus vóór de behandeling, omdat ernstig immuungecompromitteerde patiënten (significante lymfopenie of neutropenie) niet mogen worden behandeld. Houd bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen (zoals andere MS middelen) rekening met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is zeer zelden gezien na behandeling met anti-CD20-antilichamen. PML is geassocieerd met bepaalde risicofactoren (bv. lymfopenie, gevorderde leeftijd, polytherapie met immunosuppressiva). Wees daarom alert op vroege symptomen van PML zoals een nieuw neurologisch symptoom of verergering daarvan. Bij vermoeden van PML: onderbreek de behandeling en overweeg een MRI, bevestigende testen naar JC viraal DNA in het hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Bij bevestiging van PML de behandeling permanent staken.
Heractivering van hepatitis B virus (HBV) is gemeld bij behandeling met anti-CD20 antilichamen met soms fulminante hepatitis, leverfalen en overlijden. Daarom vóór behandeling testen op HBV. Patiënten met actieve HBV niet behandelen met ublituximab. Dragers van HBV en patiënten met een positieve serologie eerst verwijzen naar een expert in leverziekten en vervolgens behandelen volgens de lokale medische standaard om heractivering van hepatitis B te voorkomen.
Vaccineer patiënten tijdens behandeling niet met levende of levende verzwakte vaccins en niet totdat B-celrepletie is bereikt (dit duurde in de klinische onderzoeken mediaan 70 weken). Kijk vóór behandeling met ublituximab de immuunstatus van de patiënt na; zie voor meer informatie over vaccinaties Interacties.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.). Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd > 55 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met interferon β-1a contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ublituximab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Bij overdosering de infusie onmiddellijk onderbreken en de patiënt observeren voor IRR’s.
Eigenschappen
Interferon β-1a behoort tot de familie der cytokinen. Geglycosyleerd eiwit bestaande uit 166 aminozuren, identiek aan humaan interferon β, bereid door genetische modificatie van hamstercellijnen. Het heeft zowel immunomodulerende, antiproliferatieve als antivirale eigenschappen. Het werkingsmechanisme bij MS is nog niet opgehelderd. Het onderdrukt onder andere de werking van γ-interferon en bevordert de suppressoractiviteit van perifere mononucleaire bloedcellen. Het verlaagt van de frequentie van klinische exacerbaties.
Werkingsduur: 10 uur (Avonex); twee dagen (Rebif). Avonex: s.c. toediening kan i.m.-toediening niet vervangen. Rebif: s.c. of i.m.-toediening gelijkwaardig bij equivalente dosering in IE.
Kinetische gegevens
F | 40% bij i.m. toedienen, dit is 3× hoger dan s.c. (Avonex). |
F | i.m. = s.c. (Rebif). |
T max | 5–15 uur antivirale activiteit na i.m. (Avonex). |
T max | 8 uur (Rebif). |
Metabolisering | in lever en nieren. |
Eliminatie | met urine en feces. |
T 1/2el | schijnbaar 50–60 uur (Avonex). |
Overig | Biologische halfwaardetijd van antivirale activiteit = 10 uur (Avonex). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Recombinant anti-CD20 monoklonaal antilichaam, dat zich selectief richt op B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Het geeft voornamelijk lysis van CD20+-B-cellen via antilichaamafhankelijke, celgemedieerde cytotoxiciteit en, in mindere mate, via complementafhankelijke cytotoxiciteit. Vanwege een specifiek glycosylatiepatroon van zijn Fc-regio vertoont ublituximab een verhoogde affiniteit voor FcγRIIIa (CD16) en antilichaamafhankelijke cellulaire cytolyse tegen B-cellenfagocytose en celdood van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Voor de werking bij MS neemt men aan dat er immunomodulatie bij betrokken is via de vermindering in aantal en werking van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Snelle B-celdepletie treedt op de eerste dag na aanvang van de therapie op en blijft behouden gedurende de gehele therapie. In onderzoek bedroeg de mediane tijd tot aanvullen van B-cellen (B-celrepletie) na de laatste infusie, 70 weken. Voor de B-celtellingen wordt CD19 gebruikt, omdat de aanwezigheid van ublituximab invloed heeft op de herkenning van CD20 met de assay.
Kinetische gegevens
Resorptie | net als andere monoklonale antilichamen voornamelijk via het lymfestelsel. |
V d | geschat 0,0454 l/kg (centraal distributievolume), 0,0514 l/kg (perifeer). |
Metabolisering | degradatie tot kleine peptiden en aminozuren via proteolytische enzymen. |
T 1/2el | 22 dagen (geschat). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
interferon bèta-1a hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
ublituximab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk