Samenstelling
Signifor (als aspartaat) Recordati
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 0,6 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Oplossing voor injectie
- Sterkte
- 0,9 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
Signifor (als pamoaat) Recordati
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie voor injectie
- Sterkte
- 20 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie voor injectie
- Sterkte
- 40 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor suspensie voor injectie
- Sterkte
- 60 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Octreotide (als acetaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,05 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,2 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof met verlengde werking 'depot'
- Sterkte
- 10 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml om te suspenderen
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof met verlengde werking 'depot'
- Sterkte
- 20 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml om te suspenderen
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof met verlengde werking 'depot'
- Sterkte
- 30 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml om te suspenderen
Sandostatine (als acetaat) Novartis Pharma bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,05 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof met verlengde werking 'LAR'
- Sterkte
- 10 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml om te suspenderen
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof met verlengde werking 'LAR'
- Sterkte
- 20 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml om te suspenderen
- Toedieningsvorm
- Poeder voor injectievloeistof met verlengde werking 'LAR'
- Sterkte
- 30 mg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 2 ml om te suspenderen
Siroctid (als acetaat) Pharmanovia Benelux BV
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,05 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- wegwerpspuit 1 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Een behandeling met pasireotide bij de ziekte van Cushing dient alleen plaats te vinden bij patiënten die geen transsfenoïdale (her)operatie kunnen ondergaan, patiënten die na radiotherapie op behandeleffect wachten en bij patiënten na een gefaalde (her)operatie. Bij een klein deel van de patiënten normaliseert de cortisolspiegel. Het percentage patiënten dat tijdens het eerste behandeljaar met de behandeling stopt is aanzienlijk.
De toepassing van pasireotide komt bij acromegalie eerst in aanmerking indien met operatie, bestraling en andere somatostatine-analoga onvoldoende daling van de GH en IGF-1 waarden wordt bereikt of bij patiënten die deze behandeling niet tolereerden. Een belangrijke bijwerking van pasireotide is hyperglykemie die doorgaans behandelbaar is. Behandeling met pasireotide dient te worden geïnitieerd door een gespecialiseerde arts met ervaring in de behandeling van acromegalie.
Advies
Octreotide kan evenals lanreotide worden toegepast bij acromegalie ter normalisering van de groeihormoonspiegel en bij de behandeling van de symptomen van hormoon-actieve carcinoïden. De werkzaamheid van octreotide bij deze indicaties lijkt vergelijkbaar met die van lanreotide; direct vergelijkende onderzoeken ontbreken echter. Het is niet in klinisch onderzoek aangetoond dat met toepassing van somatostatine-analoga tevens normalisering van de verhoogde mortaliteit bij acromegalie wordt bereikt.
Voor octreotide is voor de overige indicaties geen advies vastgesteld over de plaats in de medicamenteuze behandeling.
Offlabel: Sumatriptan s.c. en medicinale zuurstof zijn eerstekeusmiddelen voor de aanvalsbehandeling van clusterhoofdpijn. Verapamil (offlabel) is middel van eerste keus voor de onderhoudsbehandeling van clusterhoofdpijn. Bij het opbouwen van langdurige profylaxe, en bij een zogenaamde 'verapamil drug holiday', kan overwogen worden om ter overbrugging oraal een prednis(ol)onkuur (offlabel) of lokaal een GON-injectie (blokkade van de achterhoofdszenuw, 'Greater Occipital Nerve') met methylprednisolon(/lidocaïne) (offlabel) te geven.
Indicaties
- Volwassenen met de ziekte van Cushing voor wie een operatie niet mogelijk is of bij wie een operatie niet is geslaagd.
- Volwassenen met acromegalie als een operatie niet mogelijk is of niet curatief is geweest en die onvoldoende gereguleerd zijn met een ander somatostatine-analoog.
Indicaties
- Acromegalie indien operatieve behandeling of radiotherapie onvoldoende effectief of niet geëigend zijn of in de beginfase van radiotherapeutische behandeling totdat deze effectief is.
- Ter verlichting van symptomen bij functionele gastro-enteropancreatische (GEP) endocriene tumoren zoals carcinoïden met kenmerken van het carcinoïdsyndroom, vipomen, glucagonomen, Zollinger-Ellisonsyndroom en insulinomen (voor de preoperatieve beheersing van hypoglykemie en als onderhoudstherapie).
- Gevorderde neuro-endocriene tumoren van de middendarm of onbekende primaire locatie.
- TSH-producerende hypofyseadenomen: als secretie niet is genormaliseerd na operatief ingrijpen en/of radiotherapie, indien operatief ingrijpen niet geëigend is of bij radiotherapie totdat deze effectief is.
- Preventie van complicaties na pancreaschirurgie.
- Acute behandeling van bloedende gastro-oesofagusvarices bij cirrose in combinatie met geëigende therapie zoals endoscopische sclerotherapie.
- Offlabel: aanval van clusterhoofdpijn.
Gerelateerde informatie
Doseringen
NB: De ampul 0,3 mg is in Nederland niet in de handel.
Ziekte van Cushing:
Volwassenen:
Oplossing voor injectie, subcutaan: begindosering 0,6 mg 2×/dag. Na twee maanden afhankelijk van de respons zonodig verhogen naar 0,9 mg 2×/dag. Op grond van bijwerkingen kan de dosering (in stappen van 0,3 mg 2×/dag) worden verlaagd naar 0,3 mg 2×/dag. Indien na twee maanden geen respons optreedt, staken van de behandeling overwegen.
Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 10 mg iedere 4 weken. Dosis zo nodig iedere 2–4 maanden aanpassen op basis van respons en bijwerkingen; max. 40 mg iedere 4 weken. Indien geen respons optreedt, staken van de behandeling overwegen.
Bij matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): Oplossing voor injectie, subcutaan: begindosering 0,3 mg 2×/dag, eventueel verhogen naar max. 0,6 mg 2×/dag. Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 10 mg iedere 4 weken en de max. aanbevolen dosis is 20 mg iedere 4 weken.
Er zijn geen gegevens over overschakelen tussen beide formuleringen. Geef de aanbevolen begindosering en pas de dosis aan op basis van respons en bijwerkingen. Houd bij overschakelen van i.m. naar s.c.-formulering een interval van minimaal 28 dagen aan tussen de laatste i.m.-injectie en de eerste s.c.-injectie.
Acromegalie:
Volwassenen:
Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 40 mg iedere 4 weken. Indien na 3 maanden de GH- en/of IGF-1-spiegels niet volledig onder controle zijn, de dosis verhogen tot max. 60 mg iedere 4 weken. In geval van bijwerkingen of een te sterke respons op de behandeling (IGF-1 < LLN) kan een dosisverlaging nodig zijn.
Bij matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9): Poeder voor suspensie voor injectie, intramusculair: begindosering 20 mg iedere 4 weken en de max. aanbevolen dosis is 40 mg iedere 4 weken.
Bij nierfunctiestoornis en bij lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6) is aanpassing van de dosering niet nodig.
Oplossing voor injectie: subcutaan toedienen in de bovenkant van de dijen en de buik (met uitzondering van de taille en de navel). Niet toedienen op plaatsen met verschijnselen van irritatie of ontsteking en niet dezelfde injectieplaats gebruiken bij twee opeenvolgende injecties. Bij een gemiste dosis, de volgende injectie op het geplande tijdstip toedienen; er mag geen dosis worden verdubbeld.
Poeder voor suspensie voor injectie: direct na reconstitutie via diepe intramusculaire injectie toedienen, afwisselend in de linker- of rechter gluteale spier. Een gemiste dosis zo spoedig mogelijk alsnog toedienen. De volgende dosis dient 4 weken na deze toediening gepland te worden, om het normale schema van iedere 4 weken een dosis te hervatten.
Doseringen
Acromegalie
Volwassenen
S.c.: begindosis 0,05–0,1 mg iedere 8–12 uur. De dosering aanpassen op basis van de maandelijkse beoordeling van groeihormoon (GH)- en IGF-1-spiegels (doel: GH < 2,5 ng/ml; IGF-1 binnen normale grenzen), klinische symptomen en mogelijke bijwerkingen: gewoonlijk 0,2–0,3 mg s.c. per dag; max. 1,5 mg per dag. Indien na 3 maanden geen relevante reductie van GH-spiegels of verbetering van klinische symptomen is bereikt, de therapie staken.
Injectievloeistof met verlengde werking: i.m. (diep intragluteaal): begindosering 20 mg elke 4 weken, gedurende 3 maanden. Bij overschakelen van s.c.-toediening op intragluteale toediening, beginnen op de dag na de laatste s.c.-dosis. Latere aanpassing van de dosering baseren op de serumconcentraties van groeihormoon (GH) en IGF-1 en klinische symptomen. Indien na de eerste 3 maanden de GH-concentratie < 1 microg/l blijft en IGF-1 is genormaliseerd en de meeste symptomen verdwenen zijn, de dosering verlagen tot 10 mg elke 4 weken en nauwlettend controleren. Bij onvoldoende controle van biochemische parameters (GH-concentratie > 2,5 microg/l) en klinische symptomen na de eerste 3 maanden, de dosis verhogen tot 30 mg elke 4 weken. Na 3 maanden zonodig weer verhogen tot 40 mg elke 4 weken.
Gastro-enteropancreatische endocriene tumoren
Volwassenen
S.c.: begindosis 0,05 mg 1–2×/dag. Afhankelijk van de klinische reactie, de dosering geleidelijk verhogen tot 0,1–0,2 mg 3×/dag; zelden zijn hogere doses noodzakelijk. In gevallen waarbij een snelle reactie is vereist (bv. carcinoïde crises) mag de aanbevolen begindosis i.v. in een oplossing en als een bolus worden toegediend; hierbij het hartritme door middel van een ECG bewaken. Als bij carcinoïde tumoren binnen 1 week behandelen met de maximaal te verdragen dosis geen gunstige respons optreedt, de behandeling staken.
Injectievloeistof met verlengde werking: i.m. (diep intragluteaal): begindosering 20 mg elke 4 weken. Bij overschakelen van adequate s.c.-dosering op intragluteale toediening: de s.c.-toediening tot 2 weken na de eerste intragluteale injectie voortzetten. Indien na 3 maanden de symptomen en de biochemische parameters goed onder controle zijn, de dosering verlagen tot intragluteaal 10 mg elke 4 weken. Indien na 3 maanden de klachten slechts gedeeltelijk onder controle zijn, de dosering verhogen tot intragluteaal 30 mg elke 4 weken. Indien de symptomen toenemen tijdens de intragluteale toediening (m.n. gedurende de eerste 2 mnd.), additioneel s.c. octreotide toedienen in de dosering die werd gebruikt voor begin van de intragluteale injecties.
Gevorderde neuro-endocriene tumoren van de middendarm of onbekende primaire locatie
Volwassenen
Injectievloeistof met verlengde werking: i.m. (diep intragluteaal): 30 mg elke 4 weken, totdat progressie van de tumor optreedt.
TSH-producerende hypofyseadenomen
Volwassenen
S.c.: een dosering van 0,1 mg 3×/dag is meestal effectief. De dosis kan worden aangepast op basis van de TSH- en schildklierhormoonrespons. Ten minste 5 dagen behandelen voordat de werkzaamheid kan worden beoordeeld.
Injectievloeistof met verlengde werking: i.m. (diep intragluteaal): begindosering 20 mg elke 4 weken gedurende 3 maanden. De dosering na 3 maanden eventueel aanpassen op basis van de TSH- en schildklierhormoonrespons.
Preventie complicaties na pancreaschirurgie
Volwassenen
S.c.: 0,1 mg 3×/dag gedurende 7 opeenvolgende dagen, beginnend op de dag van de operatie ten minste 1 uur vóór de laparotomie.
Bloedende gastro-oesofagusvarices
Volwassenen
25 microg per uur of max. 50 microg per uur als continue i.v.-infusie gedurende 5 dagen. De injectievloeistof voorafgaand aan de i.v.-toediening verdunnen met fysiologisch zout.
Offlabel: aanval van clusterhoofdpijn
Volwassenen
Volgens de NHG-Standaard Hoofdpijn (2021): s.c. 0,1 mg.
Bij verminderde leverfunctie kan een aanpassing van de dosering noodzakelijk zijn.
Bij verminderde nierfunctie is een dosisaanpassing niet nodig.
Bij ouderen is een dosisaanpassing niet nodig.
Toediening
- De s.c.-injecties toedienen tussen de maaltijden in of bij het slapen gaan (om maag-darmklachten te voorkomen) en steeds op een wisselende plaats. Lokaal ongemak kan worden verminderd door de injectievloeistof vóór toediening op kamertemperatuur te laten komen en door injectie van een kleiner volume.
- De intragluteale injecties (injectievloeistof met verlengde werking) afwisselend in de linker- en rechterbil toedienen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hyperglykemie, diabetes mellitus. Diarree, buikpijn, misselijkheid. Cholelithiase. Reactie op de injectieplaats (pijn, erytheem, hematoom, jeuk), vermoeidheid. Verhoogd HbA1c.
Vaak (1-10%): anemie. Bijnierinsufficiëntie. Verminderde eetlust, verminderde glucosetolerantie. Hoofdpijn, duizeligheid. Sinusbradycardie, QT-verlenging. Hypotensie. Braken, opgezette buik. Cholecystitis, cholestase. Alopecia, jeuk. Myalgie, artralgie. Verhoogde waarden gamma-glutamyltransferase, creatinekinase, ALAT, ASAT, lipase en/of amylase, verlengde protrombinetijd. Gebruik van somatostatine-analoga kan aanleiding geven tot (acute) pancreatitis.
Verder zijn gemeld: (diabetische) ketoacidose, hypoglykemie. Steatorroe, verkleuring van de ontlasting.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): maag-darmklachten zoals misselijkheid, buikpijn, flatulentie, diarree en obstipatie (frequentie neemt af bij voortzetting van de behandeling). Hoofdpijn. Cholelithiase. Hyperglykemie. Reacties op de injectieplaats (bv. pijn, branderigheid, roodheid, zwelling).
Vaak (1-10%): dyspepsie, braken, zwelling buik, steatorroe, verkleuring van de ontlasting. Duizeligheid. Cholecystitis, galgruis, hyperbilirubinemie. Dyspneu. Bradycardie. Jeuk, huiduitslag, alopecia. Asthenie. Hypothyroïdie, schildklierdisfunctie (bv. daling TSH, totaal T4 of vrij T4). Hypoglykemie, gestoorde glucosetolerantie, anorexie. Verhoogde transaminasespiegels.
Soms (0,1-1%): dehydratie. Tachycardie.
Verder zijn gemeld: acute pancreatitis (optredend enkele uren of dagen na toediening), cholelithiase geïnduceerde pancreatitis (na langdurige behandeling), acute hepatitis zonder cholestase, cholestatische hepatitis, cholestase, (cholestatische) geelzucht, cholelithiase geïnduceerde cholangitis. Aritmieën. Trombocytopenie (vooral bij i.v.-toediening bij patiënten met levercirrose). Urticaria. Anafylaxie, allergie of overgevoeligheidsreacties. Verhoogde alkalische fosfatase- en γGT-spiegels.
Zelden kunnen maag-darmklachten lijken op een acute darmobstructie met progressieve zwelling van de buik, ernstige epigastrische pijn, gevoeligheid van de buik en spierverzet.
Interacties
De biologische beschikbaarheid van ciclosporine kan afnemen; zonodig de ciclosporine dosering aanpassen om therapeutische spiegels te handhaven.
Wees voorzichtig bij combinaties met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen zoals klasse Ia–anti-aritmica (bv. kinidine, disopyramide), klasse III–anti-aritmica (bv. amiodaron, sotalol), tricyclische antidepressiva, sommige antipsychotica, bepaalde macrolide antibiotica, sommige chinolonen, bepaalde antihistaminica, antimalariamiddelen en enkele antimycotica.
Monitor de hartslagfrequentie, met name aan begin, bij gelijktijdige toediening met antibradycardiemiddelen zoals β-blokkers, anticholinergica, bepaalde calciumantagonisten (bv. verapamil, diltiazem) of bepaalde anti-aritmica.
Indien nodig de dosis van insuline en orale glucoseverlagende middelen aanpassen.
Gelijktijdig gebruik van i.m.-pasireotide met vitamine K-antagonisten of heparinederivaten is niet onderzocht; indien het gebruik onvermijdelijk is, regelmatig de stollingsparameters controleren en de dosering van het anticoagulans zo nodig aanpassen.
Interacties
Dosisaanpassing van β-blokkers, calciumkanaalblokkers of middelen die de vocht- en elektrolytenbalans reguleren kan noodzakelijk zijn vanwege meer kans op bradycardie.
Dosisaanpassing van insuline en bloedglucoseverlagende middelen kan nodig zijn.
De absorptie van ciclosporine kan worden verlaagd en die van cimetidine vertraagd.
De beschikbaarheid van bromocriptine neemt toe bij combinatie met octreotide.
Wees voorzichtig bij combinatie met middelen die hoofdzakelijk via CYP3A4 worden gemetaboliseerd en een smalle therapeutische breedte hebben (bv. kinidine), omdat somatostatine-analoga, zoals octreotide, de metabole klaring van deze middelen mogelijk verlagen.
Somatostatine-analoga zoals octreotide kunnen de werkzaamheid van radioactieve somatostatine-analoga verstoren, vanwege competitieve binding aan somatostatinereceptoren. Vermijd het gebruik van Sandostatine injectievloeistof gedurende 24 uur voorafgaand aan toediening van lutetium Lu-177 oxodotreotide. Vermijd het gebruik van Sandostatine LAR injectievloeistof (met verlengde werking) gedurende ten minste 4 weken voorafgaand aan toediening van lutetium Lu-177 oxodotreotide; binnen 4–24 uur na behandeling met dit radiofarmacon kan de behandeling met Sandostatine LAR worden hervat.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren in doses die toxisch waren voor het moederdier, schadelijk gebleken.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Normalisatie van de IGF-1-waarden (bij acromegalie) of van de serumcortisolspiegels (bij de ziekte van Cushing) kan leiden tot herstel van de vruchtbaarheid bij vrouwen; een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptie toe te passen tijdens de behandeling.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: In dieronderzoek is (voorbijgaande) vertraging van groei en rijping van nakomelingen waargenomen.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vruchtbare vrouw dient indien nodig adequate anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de behandeling, omdat octreotide een gestoorde fertiliteit kan herstellen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend (bij de mens), ja (bij dieren).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- Ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15).
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer de glykemische status (nuchtere bloedglucose en HbA1c) vóór de start van de behandeling. Zelfmonitoring van de (nuchtere) bloedglucosespiegels is tijdens de eerste drie behandelmaanden elke week nodig en vervolgens periodiek, daar waar klinisch aangewezen; tevens gedurende 2–4 weken (bij i.m.-toediening gedurende 4–6 weken) na iedere dosisverhoging. Na staken van de behandeling de nuchtere bloedglucose na 4 weken en de HbA1c na drie maanden controleren. Bij hyperglykemie een antidiabetische behandeling beginnen of de dosering van een bestaande diabetestherapie aanpassen. Indien ondanks adequate behandeling ongereguleerde hyperglykemie aanhoudt, de dosis pasireotide verlagen of de behandeling met pasireotide stopzetten. Intensiveer de diabetesbehandeling vóór en tijdens de pasireotidebehandeling bij patiënten met een slechte glykemische regulering (HbA1c-waarden > 8%), omdat bij hen meer kans is op het ontstaan van ernstige hyperglykemie en bijkomende complicaties.
Er zijn gevallen van ketoacidose gemeld, zowel bij patiënten met als zonder een voorgeschiedenis van diabetes. Test op ketoacidose, bij optreden van verschijnselen die duiden op metabole acidose.
Controleer de leverfunctie vóór de start van de behandeling en na 1, 2, 4, 8 en 12 weken behandeling (bij i.m.-toediening na de eerste 2–3 weken en dan maandelijks gedurende 3 maanden), daarna waar klinisch aangewezen. Bij verhoogde transaminasespiegels de leverfunctie regelmatig controleren totdat de waarden terugkeren naar het niveau van voor de behandeling. Staak de behandeling bij optreden van geelzucht of andere verschijnselen die duiden op leverdisfunctie, in het geval van aanhoudende verhoging van transaminasen ≥ 5× ULN óf bij transaminasen > 3× ULN in combinatie met bilirubine > 2× ULN. Na beëindigen van de behandeling de patiënt controleren totdat de afwijkende waarden zijn verdwenen; de behandeling niet hervatten.
Zorgvuldige monitoring is aangewezen bij een hartaandoening en/of risicofactoren voor bradycardie, zoals een voorgeschiedenis van klinisch significante bradycardie of acuut myocardinfarct, hooggradig hartblok, congestief hartfalen (NYHA-klasse III of IV), instabiele angina pectoris, aanhoudende ventrikeltachycardie, ventrikelfibrilleren. Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, hypocalciëmie, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen, congenitale of verworven QT-verlenging. Controle op een effect op het QTc-interval is aan te bevelen: vóór de start van de behandeling het ECG beoordelen, 1 week (bij i.m.-toediening 21 dagen) na de start en daarna waar dit klinisch aangewezen is. Corrigeer vóór toediening van pasireotide op afwijkingen van elektrolyten en controleer de elektrolyten periodiek tijdens de behandeling.
Door een snelle en (bijna) volledige onderdrukking van ACTH kan voorbijgaand hypocortisolisme optreden. Geef patiënten voorlichting over de klachten en verschijnselen die gepaard gaan met hypocortisolisme (bv. zwakte, vermoeidheid, anorexie, misselijkheid, braken, hypotensie, hyperkaliëmie, hyponatriëmie, hypoglykemie). Bij vastgesteld hypocortisolisme kan tijdelijke steroïden- (glucocorticoïd)substitutietherapie en/of dosisverlaging of onderbreking van de behandeling met pasireotide nodig zijn. Snelle daling van de cortisolspiegel kan verband houden met een afname van leukocytenaantal.
Tijdens de behandeling kunnen ook andere hypofysehormonen worden geremd, daarom vóór en periodiek tijdens behandeling de hypofysefunctie controleren (bv. TSH/vrij T4, GH/IGF-1), daar waar klinisch aangewezen.
Vanwege de toegenomen kans op cholelithiase is echografisch onderzoek van de galblaas vóór en met intervallen van 6 tot 12 maanden tijdens behandeling aan te bevelen.
De behandeling kan leiden tot herstel van de vruchtbaarheid bij vrouwen: zie de rubriek Zwangerschap.
Wees voorzichtig bij ernstig gestoorde nierfunctie, omdat de blootstelling aan ongebonden geneesmiddel is toegenomen. Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ouderen ≥ 65 jaar. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet onderzocht bij kinderen < 18 jaar.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer tijdens behandeling de leverfunctie en tijdens langdurige behandeling de schildklierfunctie.
Galblaas: Somatostatine-analoga remmen de contractiliteit van de galblaas en verminderen de galsecretie, wat kan leiden tot cholelithiase. Complicaties zijn o.a. cholecystitis en cholangitis. Verricht vóór aanvang van de therapie en vervolgens iedere 6 maanden ultrasoon galblaasonderzoek tijdens de behandeling.
Glucosemetabolisme: Bij diabetes mellitus type 1 kan de behoefte aan insuline afnemen; bij niet-diabeten en diabetes mellitus type 2 met gedeeltelijk intacte insulinereserves kan een toename in postprandiale glykemie optreden. Het wordt daarom aanbevolen om de glucosetolerantie en de bloedglucoseverlagende behandeling te controleren. Bij bloedingen van oesofagusvarices is een passende controle van de bloedglucosespiegel verplicht, omdat hierna meer kans bestaat op de ontwikkeling van insulineafhankelijke diabetes of op veranderingen in de insulinebehoefte bij bestaande diabetes. Bij insulinomen is nauwlettende controle bij begin van de behandeling en bij veranderingen in de dosering noodzakelijk, daar de diepte van hypoglykemie kan worden vergroot en de duur verlengd. Octreotide remt namelijk de afscheiding van groeihormoon en glucagon sterker dan die van insuline en de werkingsduur t.a.v. het remmen van insuline is korter. Een hogere toedieningsfrequentie kan mogelijk duidelijke fluctuaties in de glucosespiegel verminderen.
Voeding: De opname van vetten kan veranderen. Een verlaagde vitamine B12-spiegel en een afwijkende Schilling-test zijn waargenomen. Bij vitamine B12-tekort in de anamnese wordt controle van deze spiegel aanbevolen tijdens behandeling.
Exocriene pancreasinsufficiëntie (EPI) is waargenomen bij behandeling van GEP neuro-endocriene tumoren. Mogelijke symptomen zijn steatorroe, dunne ontlasting, opgezette buik en gewichtsverlies. Overweeg bij deze symptomen screening en passende behandeling van EPI.
De werkzaamheid kan tijdens de behandeling van GEP endocriene tumoren plotseling verloren gaan.
Bij bloedende gastro-oesofagusvarices de max. dosis van 50 microg/uur niet overschrijden en hartcontroles uitvoeren bij toepassing van hoge i.v.-doses. Atrioventriculaire blokkades (waaronder volledig atrioventriculair blok) zijn gemeld bij patiënten die hoge doses (100 microg/uur continu i.v.) kregen of bij gebruik als i.v.-bolus (50 microg gevolgd door 50 microg/uur continu i.v.).
Bij expansie van een GH-producerende hypofysetumor kan een complicatie voorkomen (bv. gezichtsvelddefecten), daarom is zorgvuldige controle noodzakelijk. Overweeg bij tumoruitbreiding alternatieve therapieën.
Bij behandeling van acromegalie kan een gestoorde fertiliteit zich herstellen. De groeihormoon- en IGF-1 spiegel iedere zes maanden bepalen bij patiënten met acromegalie die gestabiliseerd zijn op een octreotidedosis.
Er bestaat slechts weinig ervaring bij kinderen met octreotide.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met pasireotide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Bij accidentele doses van 2,4-6 mg/dag (i.v. of s.c.) zijn gemeld: aritmie, hypotensie, hartstilstand, cerebrale hypoxie, pancreatitis, hepatische steatose, diarree, zwakte, lusteloosheid, gewichtsverlies, hepatomegalie, lactaatacidose. Tevens atrioventriculaire blokkades (waaronder volledig atrioventriculair blok) bij i.v. gebruik. Bij kankerpatiënten die i.m. 60 mg per maand tot 90 mg per 2 weken kregen zijn frequente mictie, moeheid, depressie, angst en gebrek aan concentratie gemeld.
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met octreotide contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Somatostatineanaloog, dat zijn werking uitoefent via binding aan somatostatinereceptoren. Deze receptoren komen in vele weefsels tot expressie, met name in neuro-endocriene tumoren waarin excessieve secretie van hormonen plaatsvindt. Bij de ziekte van Cushing is er een overexpressie van sstr5 van corticotrope tumorcellen. Pasireotide bindt zich aan en activeert sstr5, wat tot remming van de ACTH-secretie leidt. De werkzaamheid bij acromegalie is gebaseerd op remming van GH- en IGF-1-uitscheiding door binding aan sstr2 en sstr5.
Kinetische gegevens
T max | 0,25–0,5 uur (s.c.). |
Overig | 'Steady state'-concentraties worden bij s.c.-toediening na 1,5–15 dagen bereikt en bij i.m.-toediening na 3 maanden. |
V d | > 1,43 l/kg. |
Eliminatie | vnl. met de feces, onveranderd. |
T 1/2el | ca. 12 uur (s.c.). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Synthetisch octapeptide, analogon van het natuurlijke somatostatine, met een krachtiger en langer aanhoudende werking. Het remt de secretie van groeihormoon (GH) en IGF-1, alsmede van peptiden van het endocriene systeem van het maag-darmkanaal en de pancreas.
Kinetische gegevens
Resorptie | s.c. snel en volledig. |
T max | s.c. binnen 30 min. |
T max | i.m. binnen 1 uur, gevolgd door een progressieve afname tot niet-detecteerbare waarden binnen 24 uur. Na 7 dagen stijgen de spiegels geleidelijk tot een therapeutische plateauconcentratie rond dag 14, welke vervolgens gedurende 3–4 weken redelijk stabiel blijft. |
V d | 0,27 l/kg. |
Overig | steady-state injectievloeistof met verlengde werking: na 3 injecties met tussenpozen van 4 weken. |
Eliminatie | vnl. via de feces; ca. 32% onveranderd via de urine. |
T 1/2el | 100 min (s.c.), 90 min (i.v.). Bij levercirrose kan de eliminatiecapaciteit verminderd zijn. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
pasireotide hoort bij de groep somatostatine-analoga.
Groepsinformatie
octreotide hoort bij de groep somatostatine-analoga.