Samenstelling
Plegridy Biogen Netherlands
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof '63+94' startverpakking
- Verpakkingsvorm
- pen, wegwerpspuit
Bevat per verpakking: 1× 63 microg/0,5 ml + 1× 94 microg/0,5 ml.
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 125 microg/0,5 ml
- Verpakkingsvorm
- pen 0,5 ml, wegwerpspuit 0,5 ml
De dosis geeft de hoeveelheid van het interferon β-1a-gedeelte van peginterferon β-1a weer, zonder rekening te houden met het aangehechte PEG-gedeelte.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Briumvi XGVS Aanvullende monitoring Neuraxpharm Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
De uiteindelijke concentratie van het geneesmiddel na verdunning bedraagt circa 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede en latere infusies.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Advies
Voor dit middel is geen advies vastgesteld.
Indicaties
- 'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS) bij volwassen patiënten.
Gerelateerde informatie
Indicaties
'Relapsing’ multiple sclerose (RMS) met actieve ziekte bij volwassenen die is gedefinieerd met behulp van klinische of beeldvormingskenmerken.
Doseringen
Profylactisch en gelijktijdig gebruik van een antipyretisch analgeticum kan helpen griepachtige symptomen van interferon te voorkomen of te verminderen.
De s.c.- en i.m.-toedieningsweg zijn bio-equivalent; bij overstappen van de ene naar de andere toedieningsweg is geen titratie nodig.
RRMS
Volwassenen
Aanbevolen startdosering (dosistitratie ter vermindering van griepachtige symptomen): s.c. of i.m.: 63 microg in week 1, 94 microg in week 2, vanaf week 4 de volledige dosering van 125 microg 1×/2 weken.
Onderhoudsdosering: s.c. of i.m.: 125 microg 1×/2 weken.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen indien dit 7 dagen of langer voorafgaand aan de volgende geplande dosis is; de behandeling kan dan volgens schema doorgaan. Indien dit minder dan 7 dagen voorafgaand aan de volgende geplande dosis is, vanaf het moment dat de vergeten dosis wordt toegediend met een nieuw 2-wekelijks schema beginnen. Geen 2 doses binnen 7 dagen toedienen.
Nierfunctiestoornis: een dosisaanpassing is niet nodig.
Toediening: De voorgevulde spuit of pen voor s.c.-gebruik heeft een vooraf bevestigde naald; de voorgevulde spuiten voor i.m.-gebruik hebben een aparte naald voor i.m.-gebruik. Leer de patiënt de juiste techniek voor zelftoediening van de injecties. Voor de s.c.-toediening is een startverpakking beschikbaar. Voor de i.m.-toediening kan de startdosering met titratieklemmen uit de voorgevulde spuit voor i.m. gebruik worden afgepast: de gele klem voor halveren van de dosering en de paarse klem voor een ¾ deel. Elke titratieklem is bedoeld voor eenmalig gebruik; deze klem met het resterende geneesmiddel afvoeren. Wissel de plaatsen voor de injecties (buik, arm en dij bij s.c.- en dijbeen voor i.m.- injectie) af. De voorgevulde pen en spuit alleen gebruiken als de vloeistof helder en kleurloos is; bij de pen voor s.c.-gebruik behoren groene strepen in het injectievenster zichtbaar zijn.
De werkzaamheid van peginterferon β-1a is aangetoond ten opzichte van placebo en niet vergeleken met niet-gepegyleerd interferon β. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de werkzaamheid na overstappen van niet-gepegyleerde interferon β.
Doseringen
Vóór de behandeling screenen op hepatitis B-virus (HBV), omdat heractivering van HBV is gemeld bij anti-CD-20 antilichamen.
Vóór elke infusie premedicatie toedienen: → i.v. 100 mg methylprednisolon (of equivalent ervan) 30–60 min voor de infusie; → en een antihistaminicum 30–60 min voor de infusie; → eventueel paracetamol 30–60 min voor de infusie.
Controleer gedurende ten minste 1 uur na de eerste twee infusies op IRR en overgevoeligheidsreacties. Bij IRR niet de dosis, maar de infusiesnelheid verlagen of de behandeling staken. Bij overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.
Multiple sclerose
Volwassenen (incl. ouderen)
De eerste dosis: i.v. infusie (0,6 mg/ml) 150 mg, 2 weken later tweede i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg; vervolgens telkens na 24 weken i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg.
Verminderde nierfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Bij infusiegerelateerde reacties (IRR) tijdens infusie: bij levensbedreigende IRR de infusie direct stoppen en de behandeling definitief staken. Bij ernstige IRR de infusie direct onderbreken; indien alle symptomen zijn verdwenen herstarten met een infusiesnelheid die de helft is van de snelheid op het moment dat de reactie begon; indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Bij lichte tot matige IRR de infusiesnelheid halveren, indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Behoud daarna wel de tussenperiode van 24 weken (> 5 maanden) tot de volgende toediening.
Toediening: door verdunning in een infuuszak met 0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie, wordt de concentratie van 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede infusie en alle daaropvolgende infusies. Niet toedienen als een i.v. push- of bolusdosis. Voor de instructies over de infusiesnelheid, zie het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Myalgie, artralgie. Erytheem, jeuk en pijn op de injectieplaats, influenza-achtige ziekte (vaker tijdens eerste zes maanden van de behandeling; het begin van de griepsymptomen is mediaan 10 uur na de injectie; de mediane duur is 17 uur), koorts, koude rillingen, asthenie.
Vaak (1-10%): nausea, braken. Alopecia. Jeuk. Hyperthermie, pijn; oedeem, warmte, hematoom, huiduitslag, zwelling, verkleuring en ontsteking op de injectieplaats; alanineaminotransferase, aspartaataminotransferase, γ-GT; verlaagde waarden voor hemoglobine, witte bloedceltelling. Depressie.
Soms (0,1-1%): trombocytopenie. Angio-oedeem. Overgevoeligheidsreactie. Convulsies. Urticaria. Verlaagde bloedplaatjestelling.
Zelden (0,1-0,01%): trombotische microangiopathie waaronder trombotische trombocytopenische purpura/hemolytisch uremisch syndroom. Nefrotisch syndroom, glomerulosclerose. Necrose op de injectieplaats.
Verder: anafylaxie, pulmonale arteriële hypertensie.
Reacties op de injectieplaats werden vaker bij de s.c.-toediening gemeld dan bij de i.m.-toediening. Koude rillingen en pijn werd iets vaker bij de i.m.-toediening gemeld dan bij de s.c.-toediening.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): ademhalingsweginfecties, bovensteluchtweginfecties (doorgaans nasofaryngitis, bronchitis). Infusiegerelateerde reacties zoals koorts, koude rillingen, hoofdpijn, tachycardie, misselijkheid, buikpijn, keelirritatie, erytheem en anafylactische reactie. Daling van immunoglobuline M.
Vaak (1-10%): herpesvirusinfecties, ondersteluchtweginfectie. Neutropenie, Pijn in extremiteit. Daling van immunoglobuline G en immunoglobuline A.
Interacties
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die een smalle therapeutische breedte hebben en die voor klaring grotendeels afhankelijk zijn van het hepatische CYP-systeem, bv. anti-epileptica en sommige klassen antidepressiva.
Interacties
De veiligheid van vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins is niet onderzocht, maar wordt tijdens behandeling en tot repletie van de B-cellen niet aanbevolen. Indien vaccinatie nodig is: voor levende of levende verzwakte vaccins moet deze ten minste 4 weken vóór behandeling met ublituximab zijn voltooid en voor geïnactiveerde vaccins is deze termijn, indien mogelijk, ten minste 2 weken. Stel vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins uit van neonaten en zuigelingen na blootstelling in de baarmoeder, totdat de B-celwaarden zijn hersteld; bepaal daarom vóór vaccinatie de CD19-positieve B-celspiegels. Indien nodig mogen geïnactiveerde vaccins wel worden toegediend; overweeg vervolgens meting van de door het vaccin geïnduceerde antilichaamtiters, om na te gaan of een beschermende immuunrespons is opgebouwd.
Vermijd gelijktijdige immunosuppressieve therapie vanwege additieve immuuneffecten; corticosteroïden ter behandeling van een relaps zijn tijdens behandeling wel toegestaan. Houd ook rekening met de duur en het werkingsmechanisme van voorafgaande immunosuppressieve therapieën met langdurige immuuneffecten.
Zwangerschap
Teratogenese: Er zijn geen nadelige effecten op de zwangerschap of het ongeboren kind gemeld. De ervaring met blootstelling tijdens het 2e en 3e trimester is echter zeer beperkt. Interferon is een groot molecuul, placenta passage lijkt daardoor niet waarschijnlijk.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Zwangerschap
Van ublituximab zijn er relatief weinig gegevens. Van immunoglobulinen is bekend dat zij de placenta passeren.
Farmacologische effecten: Tijdelijke perifere B-celdepletie en lymfopenie bij de pasgeborene is gemeld bij gebruik van andere anti-CD20 antilichamen. Bij dieren: aanwijzingen voor schadelijkheid door immuungemedieerde bijwerkingen (trombi in organen, vasculaire necrose in darm en lever, ontsteking en oedeem in longen en hart), sterfte van het moederdier en verlies van de foetus.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Controleer kinderen die tijdens zwangerschap aan ublituximab zijn blootgesteld op B-celdepletie en overweeg vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit te stellen totdat de B-celwaarde van het kind is hersteld; de duur van de B-celdepletie is onbekend.
Overig: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 4 maanden na de laatste infusie.
Vruchtbaarheid: Geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Waarschijnlijk verwaarloosbaar (gebaseerd op relatief weinig informatie). Bovendien is de orale absorptie van dit grote molecuul uit het maag-darmkanaal van de zuigeling waarschijnlijk minimaal.
Advies: Kan worden gebruikt.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding wordt in de eerste dagen na de geboorte ontraden. Daarna kan ublituximab worden gebruikt tijdens de borstvoeding.
Contra-indicaties
- overgevoeligheid voor natuurlijk of recombinant interferon β of peginterferon;
- een actuele ernstige depressie en/of suïcidale gedachten.
Contra-indicaties
- ernstig actieve infecties;
- ernstig immuungecompromitteerde patiënten;
- actieve maligniteiten.
Waarschuwingen en voorzorgen
Patiënten controleren op aanwijzingen voor leverbeschadiging, klachten of symptomen van verlaagde perifere bloedtellingen. Aanbevolen controle voorafgaand aan de start en vervolgens regelmatig: compleet bloedbeeld en differentiële bloedceltellingen, bloedplaatjestellingen en bloedchemie, waaronder enkele leverfunctietesten (bv. ASAT, ALAT).
Wees voorzichtig bij
- leveraandoeningen (in voorgeschiedenis, alcoholmisbruik, verhoogd ALAT (> 2½× ULN));
- ernstige nierfunctiestoornis;
- ernstige leverinsufficiëntie;
- eerdere depressie met name bij antecedenten als suïcidaal gedrag;
- (voorgeschiedenis van) epilepsie, met name die onvoldoende reageert op de behandeling;
- beenmergdepressie in de voorgeschiedenis;
- een voorgeschiedenis van convulsies;
- behandeling met anti-epileptica (met name indien de epilepsie niet afdoende is gereguleerd);
- hartstoornissen.
Staak de behandeling bij optreden van tekenen en symptomen van anafylaxie of ernstige overgevoeligheidsreacties, regel medische zorg en start de behandeling niet opnieuw. Overweeg staken bij symptomen van depressie.
Nieren: gevallen van nefrotisch syndroom met verschillende onderliggende nefropathieën kunnen optreden na jarenlange behandeling. Periodiek controleren op vroege klachten of symptomen, bv. oedeem, proteïnurie en nierinsufficiëntie, vooral bij patiënten met een hoger risico van nierziekte. Bij nefrotisch syndroom snel behandelen of staken van de behandeling overwegen.
Bij gebruik van interferon β-producten zijn gevallen van (soms fatale) trombotische microangiopathie (TMA), gemanifesteerd als trombotische trombocytopenische purpura (TTP) of hemolytisch uremisch syndroom (HUS) gemeld, na weken tot jaren gebruik. Bij klinische kenmerken van TMA zijn verdere testen van de bloedplaatjesniveaus, serum LDH, bloeduitstrijkjes en nierfunctie aanbevolen. Vroege klinische kenmerken zijn trombocytopenie, nieuw ontstane hypertensie, koorts, symptomen van het centrale zenuwstelsel (bv. verwardheid en parese) en verminderde nierfunctie. Laboratoriumbevindingen die wijzen op TMA: verlaagde trombocytentelling, verhoogd LDH en schistocyten op een bloeduitstrijkje. Bij diagnose van TMA, direct behandelen (met plasmawisseling) en onmiddellijk de behandeling staken.
Controles bij specifieke subgroepen: bij patiënten met myelosuppressie kan intensievere controle van het volledige bloedbeeld nodig zijn. Bij patiënten met een voorgeschiedenis van schildklierdisfunctie, regelmatig een schildklierfunctietest uitvoeren. Patiënten met reeds bestaande significante hartziekten, zoals congestief hartfalen, ziekte van de kransslagader of aritmie, controleren op verergering van de hartconditie, met name tijdens de start van de behandeling.
Na 2 jaar ontwikkelde < 1% persisterende neutraliserende antilichamen tegen het interferon β-1a-gedeelte van peginterferon β-1a en 3% ontwikkelde persisterende antilichamen tegen het PEG-gedeelte van peginterferon β-1a. Dit had echter geen merkbare invloed op de veiligheid of de klinische werkzaamheid.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar, bij leverinsufficiëntie en onvoldoende bij ouderen > 65 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Om de frequentie en ernst vaninfusiegerelateerde reacties (IRR)te verminderen is premedicatie met een corticosteroïd en een antihistaminicum aangewezen; zie voor meer informatie Doseringen. Observeer de patiënt tijdens de infusies en gedurende nog ten minste 1 uur na het einde van de eerste twee infusies op mogelijke symptomen van IRR. Na de volgende infusies is monitoring niet nodig, tenzij een IRR of overgevoeligheid is opgetreden. Waarschuw de patiënt dat een IRR zich nog tot 24 uur na infusie kan voordoen.
Stel bij een actieve infectie behandeling uit totdat de infectie is bestreden.
Controleer deimmuunstatus vóór de behandeling, omdat ernstig immuungecompromitteerde patiënten (significante lymfopenie of neutropenie) niet mogen worden behandeld. Houd bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen (zoals andere MS middelen) rekening met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is zeer zelden gezien na behandeling met anti-CD20-antilichamen. PML is geassocieerd met bepaalde risicofactoren (bv. lymfopenie, gevorderde leeftijd, polytherapie met immunosuppressiva). Wees daarom alert op vroege symptomen van PML zoals een nieuw neurologisch symptoom of verergering daarvan. Bij vermoeden van PML: onderbreek de behandeling en overweeg een MRI, bevestigende testen naar JC viraal DNA in het hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Bij bevestiging van PML de behandeling permanent staken.
Heractivering van hepatitis B virus (HBV) is gemeld bij behandeling met anti-CD20 antilichamen met soms fulminante hepatitis, leverfalen en overlijden. Daarom vóór behandeling testen op HBV. Patiënten met actieve HBV niet behandelen met ublituximab. Dragers van HBV en patiënten met een positieve serologie eerst verwijzen naar een expert in leverziekten en vervolgens behandelen volgens de lokale medische standaard om heractivering van hepatitis B te voorkomen.
Vaccineer patiënten tijdens behandeling niet met levende of levende verzwakte vaccins en niet totdat B-celrepletie is bereikt (dit duurde in de klinische onderzoeken mediaan 70 weken). Kijk vóór behandeling met ublituximab de immuunstatus van de patiënt na; zie voor meer informatie over vaccinaties Interacties.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.). Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd > 55 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met peginterferon β-1a contact op met het Nationaal vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ublituximab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Bij overdosering de infusie onmiddellijk onderbreken en de patiënt observeren voor IRR’s.
Eigenschappen
Immunomodulans. Het werkingsmechanisme is niet exact bekend. Peginterferon β-1a bindt aan de type I interferonreceptor op het celoppervlak. Biologische effecten die worden gemedieerd zijn up-regulatie van anti-inflammatoire cytokinen (bv. IL-4, IL-10, IL-27), down-regulatie van pro-inflammatoire cytokinen (bv. IL-2, IL-12, IFN-γ, TNF-α) en remming van de migratie van geactiveerde T-cellen door de bloed-hersenbarrière.
Kinetische gegevens
T max | 1–1,5 dag. |
V d | gem. 6,9 l/kg. |
Metabolisering | depegylering tot vrij interferon β-1a. |
Eliminatie | voornamelijk via de nieren. Bij verminderde nierfunctie is de AUC en Cmax verhoogd. Hemodialyse verlaagt de peginterferon β-1a concentratie met ca. 24%. |
T 1/2el | 2× zo lang als die van niet-gepegyleerd interferon β-1a, gemiddeld 78 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Recombinant anti-CD20 monoklonaal antilichaam, dat zich selectief richt op B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Het geeft voornamelijk lysis van CD20+-B-cellen via antilichaamafhankelijke, celgemedieerde cytotoxiciteit en, in mindere mate, via complementafhankelijke cytotoxiciteit. Vanwege een specifiek glycosylatiepatroon van zijn Fc-regio vertoont ublituximab een verhoogde affiniteit voor FcγRIIIa (CD16) en antilichaamafhankelijke cellulaire cytolyse tegen B-cellenfagocytose en celdood van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Voor de werking bij MS neemt men aan dat er immunomodulatie bij betrokken is via de vermindering in aantal en werking van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Snelle B-celdepletie treedt op de eerste dag na aanvang van de therapie op en blijft behouden gedurende de gehele therapie. In onderzoek bedroeg de mediane tijd tot aanvullen van B-cellen (B-celrepletie) na de laatste infusie, 70 weken. Voor de B-celtellingen wordt CD19 gebruikt, omdat de aanwezigheid van ublituximab invloed heeft op de herkenning van CD20 met de assay.
Kinetische gegevens
Resorptie | net als andere monoklonale antilichamen voornamelijk via het lymfestelsel. |
V d | geschat 0,0454 l/kg (centraal distributievolume), 0,0514 l/kg (perifeer). |
Metabolisering | degradatie tot kleine peptiden en aminozuren via proteolytische enzymen. |
T 1/2el | 22 dagen (geschat). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
peginterferon bèta-1a hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk
Groepsinformatie
ublituximab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk