Samenstelling
Fycompa Aanvullende monitoring Eisai
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 2 mg, 4 mg, 6 mg, 8 mg, 10 mg, 12 mg
- Toedieningsvorm
- Suspensie voor oraal gebruik
- Sterkte
- 0,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- fles 340 ml (met 2 doseerspuiten voor orale toediening)
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Sabril Sanofi SA
- Toedieningsvorm
- Granulaat voor drank
- Sterkte
- 500 mg
- Verpakkingsvorm
- sachet
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 500 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Bij focale (voorheen partiële) epilepsie heeft als onderhoudsbehandeling lamotrigine de voorkeur. Lacosamide en levetiracetam zijn geschikte alternatieven. Op basis van patiëntkenmerken kunnen carbamazepine, oxcarbazepine, topiramaat, valproïnezuur of zonisamide worden overwogen. Kies als adjuvante behandeling bij voorkeur een van de volgende middelen: brivaracetam, carbamazepine, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, oxcarbazepine, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Geef bij epileptische aanvallen met een gegeneraliseerd begin valproïnezuur (voorkeur), lamotrigine, levetiracetam of evt. topiramaat als monotherapie. Bij gegeneraliseerde aanvallen met myoklonieën geen lamotrigine geven. Kies bij falen van monotherapie als adjuvante behandeling een van de volgende middelen: brivaracetam, clobazam, lacosamide, lamotrigine, levetiracetam, perampanel, topiramaat of valproïnezuur. Geef bij voorkeur middelen met een verschillend werkingsmechanisme.
Advies
Vigabatrine is als adjuvans bij focale (voorheen partiële) epilepsie één van de laatste therapeutische opties, omdat het minder veilig is en minder goed wordt verdragen dan andere anti-epileptica. Het gebruik is beperkt vanwege de kans op (irreversibele) gezichtsvelddefecten en de gezichtsveldcontroles die nodig zijn vóór en tijdens het gebruik. Ondanks de gezichtsvelddefecten wordt vigabatrine beschouwd als een eerstekeusmiddel bij het syndroom van West. Vigabatrine dient daarom slechts te worden voorgeschreven door, of op aanwijzing van een gespecialiseerde arts met ervaring in het betreffende indicatiegebied en onder begeleiding van een oogarts.
Indicaties
- Adjuvans bij focale (voorheen partiële) epilepsie met of zonder secundaire generalisatie bij patiënten ≥ 4 jaar;
- Adjuvans bij primaire gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen bij patiënten ≥ 7 jaar met idiopathische gegeneraliseerde epilepsie.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Als adjuvans bij resistente, focale (voorheen partiële) epilepsie, met en zonder gegeneraliseerde insulten indien andere gangbare combinatiebehandelingen onvoldoende effect teweegbrengen of niet worden verdragen;
- Als monotherapie bij de behandeling van infantiele spasmen (syndroom van West).
Gerelateerde informatie
Doseringen
Focale aanvallen
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (incl. ouderen > 65 j.)
Begindosering: 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van de klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag; indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken ophogen. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren. Effectieve dosis: 4–12 mg (= 8–24 ml suspensie)/dag.
Patiënten 4–11 jaar
Met een gewicht ≥ 30 kg: begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van de klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag (= 8–16 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot max. 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten, met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht van 20 -30 kg: Begindosering: 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen in stappen van 1 mg/dag met tussenpozen van ten minste 1-2 weken titreren tot een onderhoudsdosis van 4–6 mg/dag (= 8–12 ml suspensie/dag); indien nodig in stappen van 1 mg met tussenpozen van ten minste 1-2 weken verder verhogen tot max. 8 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht < 20 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 2–4 mg/dag (= 4–8 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 0,5 mg verder verhogen tot max. 6 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen
Volwassenen en kinderen ≥ 12 jaar (incl. ouderen > 65 j.)
Begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van max. 8 mg/dag; indien nodig in tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken ophogen. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren. Effectieve dosis: max. 8 mg (= 16 ml suspensie)/dag.
Patiënten 7–11 jaar
Met een gewicht ≥ 30 kg: begindosering 2 mg (= 4 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–8 mg/dag (= 8–16 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 2 mg verder verhogen tot max. 12 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht van 20–30 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 4–6 mg/dag (= 8–12 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg verder verhogen tot max. 8 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Met een gewicht < 20 kg: begindosering 1 mg (= 2 ml suspensie) 1×/dag. Op geleide van klinische respons en het kunnen verdragen, in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 1 mg, titreren tot een onderhoudsdosis van 2–4 mg/dag (= 4–8 ml suspensie/dag); indien nodig in wekelijkse of tweewekelijkse stappen van 0,5 mg verder verhogen tot max. 6 mg/dag. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel niet verkorten met tussenpozen van ten minste 2 weken titreren. Bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die de halfwaardetijd van perampanel wel verkorten, met tussenpozen van ten minste 1 week titreren.
Eén gemiste dosis hoeft men niet in te halen; bij meer dan één gemiste dosis gedurende een doorlopende periode van minder dan 5 halfwaardetijden (3 weken voor patiënten die geen perampanelmetabolisatie-inducerende anti-epileptica innemen, 1 week voor patiënten die perampanelmetabolisatie-inducerende anti-epileptica innemen) overwegen de behandeling opnieuw te beginnen vanaf het laatste dosisniveau. Indien langer dan 5 halfwaardetijden is gestopt, opnieuw vanaf de startdosering titreren.
Bij staken indien mogelijk geleidelijk afbouwen; als het absoluut nodig is kan men ook abrupt stoppen in verband met de lange halfwaarde tijd van perampanel.
Verminderde nierfunctie: Bij een lichte nierfunctiestoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Bij een matige of ernstige nierfunctiestoornis, of bij hemodialyse wordt gebruik afgeraden.
Verminderde leverfunctie: Bij een lichte of matige leverfunctiestoornis niet sneller dan elke 2 weken titreren met doses van 2 mg en is de max. dosering 8 mg (=16 ml suspensie)/dag. Bij een ernstige leverfunctiestoornis wordt gebruik afgeraden.
Toediening: Eenmaal per dag innemen vóór het naar bed gaan, al dan niet met voedsel. De tablet niet kauwen of breken, maar heel doorslikken. De suspensie voor oraal gebruik vóór gebruik ten minste 5 seconden schudden.
Doseringen
De breukstreep op de tablet is alleen bedoeld om het innemen makkelijker te maken, niet voor verdeling in gelijke doses.
Als adjuvans bij focale epilepsie
Volwassenen
Begindosering 1 g/dag, op geleide van het klinisch effect wekelijks met 0,5 g verhogen tot bevredigend resultaat optreedt (2–3 g per dag in 1–2 doses); max. 3 g per dag.
Kinderen
Begindosering 40 mg/kg lichaamsgewicht per dag, op geleide van klinisch effect oplopend tot 80 mg/kg per dag: lichaamsgewicht 10–15 kg: 0,5–1 g/dag; 15–30 kg: 1–1,5 g/dag; 30–50 kg: 1,5–3 g/dag; > 50 kg: 2–3 g/dag. De hoogste dosis per categorie niet overschrijden.
Monotherapie bij kinderen met het syndroom van West
Startdosis van 50 mg/kg per dag; indien nodig over een periode van 7 dagen titreren; doses tot 150 mg/kg/dag werden goed verdragen.
Bij ouderen (> 65 jaar): Wees voorzichtig; zie ook onder nierfunctiestoornis.
Verminderde nierfunctie: Overweeg bij een creatinineklaring < 60 ml/min) verlaging van de dosering of innamefrequentie en controleer op bijwerkingen.
Toediening: De sachets opgelost in water, melk of vruchtensap vóór of na de maaltijd innemen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): duizeligheid en slaperigheid.
Vaak (1-10%): veranderde eetlust, agressie, boosheid, angst, verwarde toestand, ataxie, dysartrie, evenwichtsstoornis, prikkelbaarheid, dubbelzien, wazig zien, vertigo, misselijkheid, rugpijn, gestoorde gang, vermoeidheid, gewichtstoename, vallen.
Soms (0,1-1%): hallucinaties, suïcide en suïcidaal gedrag.
Verder: Ernstige ongewenste huidreacties, waaronder geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS) en Stevens-Johnson-syndroom (mogelijk met fataal verloop).
Bij kinderen zijn slaperigheid, prikkelbaarheid, agressie en agitatie vaker waargenomen dan bij adolescenten en volwassenen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, artralgie, moeheid; het sederend effect neemt af in de loop van de therapie. Opwinding en excitatie (bij kinderen). Asymptomatische gezichtsvelddefecten (een concentrische vernauwing van het gezichtsveld van beide ogen, bij ca. 33%, vaak irreversibel, kan optreden na maanden tot jaren na het begin van de behandeling).
Vaak (1-10%): anemie, opwinding, agressie, nervositeit, depressieve verschijnselen, paranoïde reacties, slapeloosheid, spraakstoornissen, hoofdpijn, duizeligheid, paresthesie, concentratie- en geheugenstoornissen, verwardheid, tremoren, misselijkheid, braken, buikpijn, alopecia, wazig zien, dubbelzien, nystagmus, gewichtstoename, oedeem.
Soms (0,1-1%): ataxie, (hypo)manie, psychose, uitslag.
Zelden (0,01-0,1%): zelfmoordpoging, symptomen van encefalopathie (zoals sedatie, stupor en verwardheid, met een niet-specifieke vertraging van het EEG-ritme), retina-afwijkingen (zoals perifere retina-atrofie), angio-oedeem, urticaria.
Zeer zelden (< 0,01%): hallucinaties, neuritis optica, opticusatrofie, leverreacties (hepatitis).
Verder zijn gemeld: afwijkingen op MRI-scans van de hersenen; intramyelinisch oedeem (met name bij jonge kinderen met infantiele spasmen); bewegingsstoornissen (als dystonie, dyskinesie en hypertonie) al dan niet in verband met afwijkingen op de MRI-scan. Verminderde gezichtsscherpte. Convulsies kunnen voorkomen.
Interacties
Invloed van andere anti-epileptica op perampanel
- Met CYP3A4-induceerder carbamazepine is een drievoudige verlaging gemeld, met oxcarbazepine en fenytoïne een tweevoudige verlaging. Bij toevoegen of stoppen met deze anti-epileptica dient men hiermee rekening te houden;
- Topiramaat verlaagt de plasmaconcentratie van perampanel met 20%.
Geen klinisch relevante invloed op de klaring hebben: clonazepam, levetiracetam, fenobarbital, topiramaat, zonisamide, clobazam, lamotrigine en valproïnezuur.
Invloed van perampanel op andere anti-epileptica
- Perampanel kan de concentratie oxcarbazepine met 35% verhogen.
Invloed van andere werkzame stoffen op perampanel
- Gelijktijdig gebruik met CYP3A-inducerende middelen (rifampicine, Hypericum) kan de plasmaconcentratie van perampanel verlagen;
- Gelijktijdig gebruik met CYP3A4-remmers (ketoconazol) kan de AUC van perampanel verhogen met 20%.
Invloed van perampanel op andere werkzame stoffen
- In een dosering van 12 mg/dag kan perampanel het effect van orale progestageenbevattende geneesmiddelen verminderen en is aanvullende niet-hormonale anticonceptie (spiraaltje, condoom) aangewezen.
Hulpstoffen: Sorbitol in de suspensie (175 mg/ml) kan de biologische beschikbaarheid van andere oraal toegediende geneesmiddelen beïnvloeden.
Interacties
Vigabatrine heeft geen invloed op leverenzymen. De plasmaconcentratie van fenytoïne kan afnemen met circa 20%, waarschijnlijk zonder klinische betekenis.
Toevoeging aan een bestaande therapie met anti-epileptica (als clonazepam) kan leiden tot versterking van de bijwerkingen van het centrale zenuwstelsel.
Vermijd gelijktijdig gebruik met andere geneesmiddelen die toxisch zijn voor de retina.
Zwangerschap
Teratogenese: Geen teratogene effecten bij dieren waargenomen.
Farmacologisch effect: Bij ratten teratogeniteit bij maternale toxische doses.
Advies: Gebruik ontraden.
Overige: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate niet-hormonale anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken. Bij gebruik van anti-epileptica is er 2–3× meer kans op aangeboren afwijkingen.
Farmacologisch effect: bij kinderen die in utero met vigabatrine in aanraking zijn gekomen, zijn gezichtsvelddefecten en ontwenningsverschijnselen gemeld.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken, bij voorkeur als monotherapie en in de laagst effectieve dosis.
Overig: Bij zwangerschapswens medicatie heroverwegen.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend (bij de mens). Ja (bij dieren).
Farmacologisch effect: Risico voor zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja.
Advies: Afwegen of het geven van borstvoeding of het gebruik van dit geneesmiddel moet worden gestaakt.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controle op verschijnselen van suïcidaal gedrag wordt aanbevolen.
Overweeg bij agressieve symptomen dosisverlaging. Raadt patiënten aan om bij gedachten aan veroorzaken aan letsel bij anderen, veranderingen in stemming of gedragspatronen of dreigend gedrag de arts te waarschuwen; overweeg bij ernstige symptomen de behandeling te staken.
Ernstige huidreacties: Informeer de patiënt over de klachten en symptomen van de mogelijke ernstige ongewenste huidreacties waaronder DRESS (met o.a. koorts, huiduitslag met betrokkenheid van andere orgaanstelsels, lymfadenopathie, abnormale leverfunctietest en eosinofilie) en Stevens-Johnson-syndroom (met o.a. loslating van de huid (< 10%), erytheem (confluerend, snelle progressie, pijnlijke en atypische schietschijfachtige laesies en/of breed verspreide paars-rode maculae, bulleuze/erosieve verschijnselen in > 2 slijmvliezen); indien deze zich voordoen het gebruik onmiddellijk staken en een behandelalternatief overwegen. Na een ernstige reactie als DRESS of SJS op perampanel, bij deze patiënt perampanel nooit meer opnieuw inzetten.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van misbruik.
Patiënten met myoklonische aanvallen of absence-aanvallen monitoren tijdens gebruik.
Perampanel niet toepassen bij ernstig gestoorde leverfunctie, matig of ernstig gestoorde nierfunctie of hemodialyse. Overweeg de leverfunctie te bewaken bij stijging van leverenzymwaarden.
Bij overschakelen van comedicatie met niet-inducerende anti-epileptica naar enzyminducerende geneesmiddelen en vice versa de respons monitoren.
Bij staken van de behandeling, indien mogelijk de dagdosis geleidelijk afbouwen om de kans op rebound-aanvallen te beperken.
Met name bij ouderen is er meer kans op vallen.
Hulpstoffen: Benzoëzuur en natriumbenzoaat in de suspensie kan geelzucht bij pasgeborenen < 4 weken verergeren.
Onderzoeksgegevens: Bij ouderen is voorzichtigheid geboden, omdat maar weinig patiënten > 65 jaar zijn onderzocht. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen jonger dan 4 jaar bij partiële aanvallen en ook niet bij kinderen jonger dan 7 jaar bij primair gegeneraliseerde tonisch-klonische aanvallen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Waarschuwingen en voorzorgen
Gezichtsvelddefecten kunnen soms ernstig zijn en treden frequent (bij een derde) op; ze zijn waarschijnlijk niet reversibel, ook niet na staken. Een verergering van gezichtsvelddefecten nadat de behandeling is gestaakt, kan niet worden uitgesloten. De kans op gezichtsvelddefecten houdt verband met de blootstelling aan vigabatrine, mogelijk zowel wat betreft dosering als behandelduur. Vanwege het risico op gezichtsvelddefecten vigabatrine alleen gebruiken na zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen van andere handelingen. Bij patiënten met in de anamnese klinisch significante gezichtsvelddefecten, vigabatrine niet gebruiken.
Voer vóór het begin van de behandeling en daarna elke 6 maanden tijdens de hele duur van de behandeling, controle op gezichtsscherpte en gezichtsveldonderzoek uit (bij voorkeur middels gestandaardiseerde statische perimetrie (Humphrey of Octopus) of een kinetische perimetrie (Goldmann)). Instrueer de patiënt en/of zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gezichtsvelddefecten en laat elk nieuw visusprobleem melden. Bij optreden van symptomen de patiënt doorverwijzen naar een oogarts. Indien gezichtsveldvernauwing wordt geconstateerd, overweeg de behandeling langzaam af te bouwen. Indien men besluit om de behandeling voor te zetten, het gezichtsveld frequenter controleren.
Bij kinderen onder de negen jaar is perimetrie zelden mogelijk; bij kinderen moeten de risico's en voordelen van een behandeling goed tegen elkaar afgewogen worden.
Bij sommige patiënten ziet men een toename van het aantal convulsies of kan een nieuw soort convulsies optreden.
Neurologische functies regelmatig controleren.
Bij optreden van intramyelinisch oedeem vigabatrine geleidelijk stoppen.
Als tijdens behandeling nieuwe bewegingsstoornissen optreden, de dosis verlagen of de behandeling geleidelijk afbouwen.
Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag is tijdens behandeling aangewezen.
Bij plotseling staken van de therapie is er kans op rebound-insulten; bij staken van de behandeling de dosis afbouwen in 2 tot 4 weken.
Levertesten zijn minder betrouwbaar omdat vigabatrine de activiteit van ALT en in mindere mate ook van AST kan verminderen.- Sommige urinetesten (bv. op alfa-amino-adipische acidurie) zijn minder betrouwbaar omdat vigabatrine de hoeveelheid aminozuren in de urine kan verhogen.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen. Raadpleeg ‘Rij Veilig met Medicijnen’ van het IVM.
Overdosering
Symptomen
Veranderde mentale status, agitatie, agressief gedrag, coma, verminderd bewustzijn.
Neem voor informatie over een vergiftiging met perampanel contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
ademhalingsdepressie, bradycardie, tremor en coma.
Zie voor verdere symptomen en behandeling op vergiftigingen.info bij vigabatrine.
Eigenschappen
Anti–epilepticum. Selectieve, niet-competitieve antagonist van de ionotropische α-amino-3-hydroxy-5-methyl-4-isoxazoolproprionzuur (AMPA)-glutamaatreceptor op postsynaptische neuronen. In vitro remt het de door AMPA geïnduceerde verhoging van intracellulair calcium. In vivo verlengt het de tijd tussen de aanvallen in een door AMPA geïnduceerd aanvalsmodel. Het exacte mechanisme is niet volledig bekend.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed; inname met voedsel verlaagt de piekplasmaconcentratie en vertraagt deze met 2 uur. |
Eiwitbinding | ca. 95%. |
Metabolisering | via oxidatie (gemedieerd door CYP3A4) en vervolgens glucuronidering. De klaring bij vrouwen is 18% lager dan bij mannen. |
Eliminatie | 70% in de feces en 30% in de urine, voornamelijk als metabolieten. |
T 1/2el | gem. 105 uur; in combinatie met de sterke CYP3A4-inductor carbamazepine 25 uur; bij licht gestoorde leverfunctie 306 uur; bij matig gestoorde leverfunctie 295 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Anti-epilepticum. De werking berust op een selectieve en irreversibele remming van GABA-transaminase, waardoor de afbraak van de neurotransmitter γ-aminoboterzuur (GABA) wordt geremd en de GABA-concentratie in de hersenen stijgt. Er is geen direct verband tussen plasmaconcentratie en werkzaamheid. De werkingsduur is afhankelijk van de snelheid van GABA-transaminase hersynthese.
Kinetische gegevens
Resorptie | snel en goed. |
T max | ca. 1 uur bij volwassenen en kinderen; 2,5 uur bij pasgeborenen. |
Metabolisering | niet. |
Eliminatie | renale uitscheiding: 70% binnen 24 uur, onveranderd met de urine. |
T 1/2el | 5–8 uur bij volwassenen; 5,5 uur bij kinderen; 5,7 uur bij zuigelingen en ca. 7,5 uur bij pasgeborenen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
perampanel hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- vigabatrine (N03AG04) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk
Groepsinformatie
vigabatrine hoort bij de groep anti-epileptica.
- brivaracetam (N03AX23) Vergelijk
- cannabidiol (N03AX24) Vergelijk
- carbamazepine (N03AF01) Vergelijk
- cenobamaat (N03AX25) Vergelijk
- chloralhydraat (N05CC01) Vergelijk
- clonazepam (N03AE01) Vergelijk
- ethosuximide (N03AD01) Vergelijk
- felbamaat (N03AX10) Vergelijk
- fenfluramine (N03AX26) Vergelijk
- fenobarbital (N03AA02) Vergelijk
- fenytoïne (N03AB02) Vergelijk
- gabapentine (N02BF01) Vergelijk
- lacosamide (N03AX18) Vergelijk
- lamotrigine (N03AX09) Vergelijk
- levetiracetam (N03AX14) Vergelijk
- oxcarbazepine (N03AF02) Vergelijk
- perampanel (N03AX22) Vergelijk
- pregabaline (N02BF02) Vergelijk
- primidon (N03AA03) Vergelijk
- rufinamide (N03AF03) Vergelijk
- stiripentol (N03AX17) Vergelijk
- topiramaat (N03AX11) Vergelijk
- valproïnezuur (N03AG01) Vergelijk
- zonisamide (N03AX15) Vergelijk