Samenstelling
Briumvi XGVS Aanvullende monitoring Neuraxpharm Netherlands BV
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor oplossing voor infusie
- Sterkte
- 25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 6 ml
De uiteindelijke concentratie van het geneesmiddel na verdunning bedraagt circa 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede en latere infusies.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Ponvory Aanvullende monitoring Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- filmomhulde tablet
- Sterkte
- 20 mg
- Toedieningsvorm
- filmomhulde tablet
- Verpakkingsvorm
- startverpakking
Bevat per verpakking: 2 tabletten van 2, 3 en 4 mg, 1 tablet van 5, 6, 7, 8 en 9 mg en 3 tabletten van 10 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor dit middel is geen advies vastgesteld.
Advies
Als acute aanvalsbehandeling bij een aanval/relaps van multiple sclerose kan een stootkuur met methylprednisolon worden overwogen.
(Peg)interferon β, glatirameer, ozanimod, ponesimod, teriflunomide en dimethylfumaraat (of diroximelfumaraat) zijn eerstelijns ziektemodificerende middelen (DMD’s, disease modifying drugs) voor de onderhoudsbehandeling van ambulante patiënten (EDSS 0–5) met ‘relapsing’ multiple sclerose (RMS). Ze verminderen de frequentie van de exacerbaties, nieuwe laesies gezien bij beeldvormend onderzoek en hebben mogelijk een gunstig effect op de ziekteprogressie. Over de effecten op de lange termijn is onvoldoende bekend.
Alemtuzumab, cladribine, fingolimod, natalizumab, ocrelizumab en ofatumumab zijn tweedelijns DMD’s bij relapsing multiple sclerose (RMS). Ze zijn over het algemeen werkzamer dan de eerstelijnsmiddelen. De toepassing is echter risicovoller.
Indicaties
'Relapsing’ multiple sclerose (RMS) met actieve ziekte bij volwassenen die is gedefinieerd met behulp van klinische of beeldvormingskenmerken.
Indicaties
- 'Relapsing' vormen van multipele sclerose (RMS) met actieve ziekte bij volwassenen, gedefinieerd door exacerbaties (relapsen, schubs, opstoten) of kenmerken van ontstekingsactiviteit aangetoond door beeldvormende technieken.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Vóór de behandeling screenen op hepatitis B-virus (HBV), omdat heractivering van HBV is gemeld bij anti-CD-20 antilichamen.
Vóór elke infusie premedicatie toedienen: → i.v. 100 mg methylprednisolon (of equivalent ervan) 30–60 min voor de infusie; → en een antihistaminicum 30–60 min voor de infusie; → eventueel paracetamol 30–60 min voor de infusie.
Controleer gedurende ten minste 1 uur na de eerste twee infusies op IRR en overgevoeligheidsreacties. Bij IRR niet de dosis, maar de infusiesnelheid verlagen of de behandeling staken. Bij overgevoeligheidsreacties de behandeling staken.
Multiple sclerose
Volwassenen (incl. ouderen)
De eerste dosis: i.v. infusie (0,6 mg/ml) 150 mg, 2 weken later tweede i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg; vervolgens telkens na 24 weken i.v. infusie (1,8 mg/ml) 450 mg.
Verminderde nierfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Verminderde leverfunctie: de verwachting is dat een aanpassing van de dosis niet nodig is.
Bij infusiegerelateerde reacties (IRR) tijdens infusie: bij levensbedreigende IRR de infusie direct stoppen en de behandeling definitief staken. Bij ernstige IRR de infusie direct onderbreken; indien alle symptomen zijn verdwenen herstarten met een infusiesnelheid die de helft is van de snelheid op het moment dat de reactie begon; indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'. Bij lichte tot matige IRR de infusiesnelheid halveren, indien goed verdragen na ten minste 30 min de snelheid verhogen volgens het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Een vergeten dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen. Behoud daarna wel de tussenperiode van 24 weken (> 5 maanden) tot de volgende toediening.
Toediening: door verdunning in een infuuszak met 0,9% natriumchlorideoplossing voor injectie, wordt de concentratie van 0,6 mg/ml voor de eerste infusie en 1,8 mg/ml voor de tweede infusie en alle daaropvolgende infusies. Niet toedienen als een i.v. push- of bolusdosis. Voor de instructies over de infusiesnelheid, zie het schema in de officiële CBG/EMA productinformatie rubriek 4.2 tabel 1, zie hiervoor de link onder 'Zie ook'.
Doseringen
Vóór begin van de behandeling: 1) maak een ECG ter controle op een vooraf bestaande geleidingsstoornis; 2) overweeg vaccinatie tegen VZV van VZV-antilichaamnegatieve patiënten (ten minste 1 maand vóór begin behandeling); 3) bepaal een compleet bloedbeeld, transaminase- en bilirubinewaarden (< 6 maanden oud) ; 4) beoordeel de macula middels een fundoscopie; 5) Houdt bij de eerste dosis rekening met faciliteiten voor eerste dosismonitoring. Zie voor toelichting de rubriek Waarschuwing en voorzorgen.
'Relapsing remitting' multipele sclerose (RRMS)
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: dag 1–2: 2 mg 1×/dag; dag 3–4: 3 mg 1×/dag; dag 5-6: 4 mg 1×/dag; dag 7: 5 mg 1×/dag; dag 8: 6 mg 1×/dag; dag 9: 7 mg 1×/dag; dag 10: 8 mg 1×/dag; dag 11: 9 mg 1×/dag; dag 12–14: 10 mg 1×/dag.
Onderhoudsdosering: na de 14 dagen durende dosistitratie is de onderhoudsdosis: 20 mg 1×/dag.
Houd bij overschakelen van een andere ziektemodificerende therapie naar ponesimod rekening met de halfwaardetijd en het werkingsmechanisme van het andere middel, om additieve immunosuppressieve effecten te voorkomen en het risico van ziektereactivering te minimaliseren.
Bij onderbreken van de behandeling (incl. de 14 daagse dosistitratie): Na missen van < 4 opeenvolgende doses: hervat de behandeling met de eerste gemiste dosis. Na missen van > 4 opeenvolgende doses: begin opnieuw met dag 1 van de startbehandeling incl. de bij behorende monitoring.
Bij een verminderde nierfunctie is aanpassing van de dosering niet nodig.
Bij een verminderde leverfunctie: is aanpassing van de dosering niet nodig bij een lichte leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–6); zie verder ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Bij een matige tot ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15) is ponesimod gecontra-indiceerd.
Toediening: de tablet kan met of zonder voedsel worden ingenomen.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): ademhalingsweginfecties, bovensteluchtweginfecties (doorgaans nasofaryngitis, bronchitis). Infusiegerelateerde reacties zoals koorts, koude rillingen, hoofdpijn, tachycardie, misselijkheid, buikpijn, keelirritatie, erytheem en anafylactische reactie. Daling van immunoglobuline M.
Vaak (1-10%): herpesvirusinfecties, ondersteluchtweginfectie. Neutropenie, Pijn in extremiteit. Daling van immunoglobuline G en immunoglobuline A.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): nasofaryngitis, bovensteluchtweginfectie. ALAT verhoogd.
Vaak (1-10%): urineweginfectie, bronchitis, influenza, rinitis, (virale) luchtweginfectie, faryngitis, sinusitis, virale infectie, herpes zoster, laryngitis, pneumonie. Lymfopenie, verlaagd aantal lymfocyten. Depressie, langdurige slapeloosheid, angst, duizeligheid, hypo-esthesie, slaperigheid, migraine, insult. Macula-oedeem. Vertigo, hypertensie. Dyspneu, hoest, dyspepsie, rugpijn, artralgie, pijn in extremiteit, ligamentverstuiking, vermoeidheid, koorts, oedeem perifeer, borstongemak. Transaminasewaarden (ALAT, ASAT) verhoogd, hypercholesterolemie, cholesterol in bloed verhoogd leverenzymwaarden verhoogd, C-reactief proteïne verhoogd.
Soms (0,1-1%): bradycardie. Droge mond. Gewrichtszwelling. Hyperkaliëmie.
Bij langdurig gebruik met een S1P-receptormodulator: huidkanker, waaronder melanoom.
Interacties
De veiligheid van vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins is niet onderzocht, maar wordt tijdens behandeling en tot repletie van de B-cellen niet aanbevolen. Indien vaccinatie nodig is: voor levende of levende verzwakte vaccins moet deze ten minste 4 weken vóór behandeling met ublituximab zijn voltooid en voor geïnactiveerde vaccins is deze termijn, indien mogelijk, ten minste 2 weken. Stel vaccinatie met levende of levende verzwakte vaccins uit van neonaten en zuigelingen na blootstelling in de baarmoeder, totdat de B-celwaarden zijn hersteld; bepaal daarom vóór vaccinatie de CD19-positieve B-celspiegels. Indien nodig mogen geïnactiveerde vaccins wel worden toegediend; overweeg vervolgens meting van de door het vaccin geïnduceerde antilichaamtiters, om na te gaan of een beschermende immuunrespons is opgebouwd.
Vermijd gelijktijdige immunosuppressieve therapie vanwege additieve immuuneffecten; corticosteroïden ter behandeling van een relaps zijn tijdens behandeling wel toegestaan. Houd ook rekening met de duur en het werkingsmechanisme van voorafgaande immunosuppressieve therapieën met langdurige immuuneffecten.
Interacties
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met immunosuppressieve, immunomodulerende en anti-neoplastische therapie en in de weken na toediening vanwege additieve immuuneffecten. Hou tot 1 week na de laatste dosis ponesimod rekening met een additief effect met immunosuppressiva.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met een β-blokker vanwege de kans op extra verlaging van de hartfrequentie en atrioventriculaire geleiding. Het kan nodig zijn de behandeling met een β-blokker te onderbreken als de hartfrequentie in rust 55 slagen/min of lager is bij starten met ponesimod. Gelijktijdig gebruik van andere antiaritmica is niet onderzocht.
Tijdens en tot 1 week na behandeling kan vaccinatie minder effectief zijn. Gebruik van een levend verzwakt vaccin tijdens en tot 1 week na behandeling vermijden vanwege kans op infecties; zie voor meer informatie over vaccinaties Waarschuwingen en voorzorgen.
Zwangerschap
Van ublituximab zijn er relatief weinig gegevens. Van immunoglobulinen is bekend dat zij de placenta passeren.
Farmacologische effecten: Tijdelijke perifere B-celdepletie en lymfopenie bij de pasgeborene is gemeld bij gebruik van andere anti-CD20 antilichamen. Bij dieren: aanwijzingen voor schadelijkheid door immuungemedieerde bijwerkingen (trombi in organen, vasculaire necrose in darm en lever, ontsteking en oedeem in longen en hart), sterfte van het moederdier en verlies van de foetus.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Controleer kinderen die tijdens zwangerschap aan ublituximab zijn blootgesteld op B-celdepletie en overweeg vaccinatie met levende of verzwakte vaccins uit te stellen totdat de B-celwaarde van het kind is hersteld; de duur van de B-celdepletie is onbekend.
Overig: Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 4 maanden na de laatste infusie.
Vruchtbaarheid: Geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen gegevens van ponesimod; van een andere S1P-receptormodulator is een verdubbeld risico op aangeboren afwijkingen gemeld. Bij dieren is reproductietoxiciteit gebleken, inclusief foetale sterfte, misvormingen van skelet en organen (bloedvaten).
Farmacologisch effect: De S1P-receptor is betrokken bij vaatvorming tijdens de embryogenese.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd tijdens de zwangerschap, en bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken. Als de vrouw zwanger wordt tijdens gebruik, ponesimod staken, informatie geven over de schadelijke effecten voor de foetus en zorgen voor echografisch onderzoek.
Overig: Vóór aanvang van de behandeling zwangerschap uitsluiten. Een vrouw die zwanger kan worden dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 1 week na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding wordt in de eerste dagen na de geboorte ontraden. Daarna kan ublituximab worden gebruikt tijdens de borstvoeding.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- ernstig actieve infecties;
- ernstig immuungecompromitteerde patiënten;
- actieve maligniteiten.
Contra-indicaties
- immunodeficiëntie;
- deze hart-gerelateerde aandoeningen in de voorgaande 6 maanden: een myocardinfarct, instabiele angina pectoris, beroerte, voorbijgaande ischemische aanval (TIA), gedecompenseerd hartfalen (dat ziekenhuisopname vereiste), of New York Heart Association (NYHA)-klasse III/IV hartfalen;
- voorgeschiedenis zonder pacemaker van tweedegraads atrioventriculair (AV)-blok type Mobitz-II of derdegraads AV-blok of sicksinussyndroom;
- ernstige actieve infecties, actieve chronische infecties;
- actieve maligniteiten;
- matige of ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–15);
- gebruik bij vrouwen die zwanger kunnen worden en geen effectieve anticonceptie gebruiken.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Zwangerschap.
Waarschuwingen en voorzorgen
Om de frequentie en ernst vaninfusiegerelateerde reacties (IRR)te verminderen is premedicatie met een corticosteroïd en een antihistaminicum aangewezen; zie voor meer informatie Doseringen. Observeer de patiënt tijdens de infusies en gedurende nog ten minste 1 uur na het einde van de eerste twee infusies op mogelijke symptomen van IRR. Na de volgende infusies is monitoring niet nodig, tenzij een IRR of overgevoeligheid is opgetreden. Waarschuw de patiënt dat een IRR zich nog tot 24 uur na infusie kan voordoen.
Stel bij een actieve infectie behandeling uit totdat de infectie is bestreden.
Controleer deimmuunstatus vóór de behandeling, omdat ernstig immuungecompromitteerde patiënten (significante lymfopenie of neutropenie) niet mogen worden behandeld. Houd bij patiënten die eerder zijn behandeld met immunosuppressieve of immunomodulerende geneesmiddelen (zoals andere MS middelen) rekening met de werkingswijze en de werkingsduur vanwege een eventueel additief effect op het immuunsysteem.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is zeer zelden gezien na behandeling met anti-CD20-antilichamen. PML is geassocieerd met bepaalde risicofactoren (bv. lymfopenie, gevorderde leeftijd, polytherapie met immunosuppressiva). Wees daarom alert op vroege symptomen van PML zoals een nieuw neurologisch symptoom of verergering daarvan. Bij vermoeden van PML: onderbreek de behandeling en overweeg een MRI, bevestigende testen naar JC viraal DNA in het hersenvocht en herhaalde neurologische beoordelingen. Bij bevestiging van PML de behandeling permanent staken.
Heractivering van hepatitis B virus (HBV) is gemeld bij behandeling met anti-CD20 antilichamen met soms fulminante hepatitis, leverfalen en overlijden. Daarom vóór behandeling testen op HBV. Patiënten met actieve HBV niet behandelen met ublituximab. Dragers van HBV en patiënten met een positieve serologie eerst verwijzen naar een expert in leverziekten en vervolgens behandelen volgens de lokale medische standaard om heractivering van hepatitis B te voorkomen.
Vaccineer patiënten tijdens behandeling niet met levende of levende verzwakte vaccins en niet totdat B-celrepletie is bereikt (dit duurde in de klinische onderzoeken mediaan 70 weken). Kijk vóór behandeling met ublituximab de immuunstatus van de patiënt na; zie voor meer informatie over vaccinaties Interacties.
Onderzoeksgegevens: er zijn geen gegevens over het gebruik bij kinderen (< 18 j.). Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij een leeftijd > 55 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Cardiovasculaire effecten:
Voer vóór het begin van de behandeling bij alle patiënten een ECG uit ter controle op een vooraf bestaande geleidingsstoornis. Zorg bij een vooraf bestaande hartaandoening voor eerste-dosis-monitoring.
Ponesimod geeft binnen 2-4 uur na start van de behandeling een afname van de hartslag die zich gewoonlijk binnen 4-5 uur weer herstelt; bouw daarom de dosis de eerste veertien dagen via titratie op. De daling is op dag 1 van het titratieschema gem. 6 slagen/min). Na dag 3 is geen klinisch relevante daling waargenomen.
Controles: eerste-dosis-monitoring: Controleer patiënten met de hartaandoeningen: sinusbradycardie (hartslag < 55 slagen/min), eerstegraads AV-blok, tweedegraads AV-blok type Mobitz-I, voorgeschiedenis van myocardinfarct, of hartfalen dat > 6 maanden voor het instellen van de behandeling is opgetreden en stabiel is. Controleer bij deze patiënten na de eerste dosis gedurende een periode van vier uur op klachten en verschijnselen van bradycardie, met elk uur meting van pols en bloeddruk. Herhaal de ECG meting na 4 uur. Ga door met de monitoring als na 4 uur de hartslag < 45 slagen/min is of er aanwijzingen zijn dat de maximale hartslagverlaging nog niet is bereikt, of als het ECG vier uur na toediening een nieuw tweedegraads of hoger AV-blok laat zien.
Start met een geschikte behandeling bij optreden van
- symptomatische bradycardie;
- bradyaritmie;
- geleidingsgerelateerde symptomen;
- een nieuw tweedegraads of hoger AV-blok, zichtbaar op het ecg 4 uur na toediening;
- een QTc ≥ 500 ms.
Begin continue ECGmonitoring en zet deze voort totdat de klachten/bevindingen zijn verdwenen. Als een medische behandeling nodig is, vervolg de monitoring dan gedurende de nacht en hervat de controleperiode van 4 uur na de tweede dosis.
Overleg met cardioloog: Vraag vóór het begin van de behandeling in de volgende situaties eerst advies van een cardioloog (voor de meest geschikte controlestrategie): bij een voorgeschiedenis van symptomatische bradycardie, terugkerende syncope, of bij significante QT-verlenging (> 500 ms), gebruik van QT-verlengende geneesmiddelen die in verband zijn gebracht met 'torsade de pointes'; bij patiënten die langer dan 6 maanden geleden vóór het instellen van de behandeling een ischemische hartziekte, gedecompenseerd hartfalen, hartstilstand, beroerte, TIA hebben doorgemaakt en hypertensie die niet onder controle is; een voorgeschiedenis (met pacemaker) van tweedegraads atrioventriculair (AV)-blok type Mobitz-II of derdegraads AV-blok of sicksinussyndroom of bij gebruik van antiaritmica klasse Ia (zoals kinidine en disopyramide) en III (amiodaron, sotalol) bij patiënten met aritmieën. Bij gebruik van andere geneesmiddelen die bradycardie kunnen geven (bv. β-blokkers of calciumantagonisten, digoxine) kan het nodig zijn om over te stappen op alternatieve geneesmiddelen die de hartfrequentie niet verlagen.
Infecties:
Vanwege het immunosuppressieve effect is er bij behandeling meer kans op infecties. Voorafgaand aan de behandeling moet een recent (van de laatste 6 maanden of na stopzetten van een eerdere behandeling) compleet bloedbeeld (CBC) beschikbaar zijn. Bepaal tijdens de behandeling periodiek het CBC. Bij een absoluut lymfocytenaantal < 0,2 × 109/l de behandeling onderbreken totdat herstel (> 0,8 × 109/l) is opgetreden.
Bij een actieve infectie de behandeling uitstellen. Tot 1-2 weken na staken van de behandeling is controle op infecties nodig. Patiënten dienen symptomen van infectie gelijk aan de arts te melden. Overweeg bij optreden van een ernstige infectie onderbreking van de behandeling. Bij symptomen van een cryptokokkeninfectie de behandeling onderbreken totdat de cryptokokkeninfectie is uitgesloten.
Progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) of PML-IRIS (immuunreconstitutie-ontstekingssyndroom) is gemeld na behandeling met andere MS-therapieën (incl. een sfingosine-1-fosfaat (S1P)-receptormodulator). De symptomen van PML lijken op die van multiple sclerose (o.a. progressieve zwakte aan 1 kant van het lichaam, veranderingen in zicht en/of denken, soms karakterveranderingen). Bij vermoeden van PML een MRI-scan van de hersenen laten maken en de behandeling onderbreken totdat PML is uitgesloten. Na stoppen met een S1P-receptormodulator vanwege PML is monitoren op PML-IRIS nodig, omdat (in het algemeen binnen 4 maanden na stoppen) IRIS is gemeld. IRIS is een (snelle) klinische achteruitgang in de toestand van de patiënt met mogelijk ernstige neurologische complicaties of overlijden; vaak zijn er bij IRIS karakteristieke veranderingen in MRI-beelden waarneembaar.
Vaccinaties kunnen tijdens behandeling minder effectief zijn. Test patiënten zonder bevestigde voorgeschiedenis van waterpokken of zonder gedocumenteerde vaccinatie tegen het varicella-zostervirus (VZV) vóór de start van een behandeling op VZV-antilichamen. Vaccineer antilichaamnegatieve patiënten vóór aanvang van de behandeling tegen VZV, en stel vervolgens de start van de behandeling met 1 maand uit voor een volledig effect van de vaccinatie. Vermijd gelijktijdige behandeling van levend verzwakte virusvaccins; indien vaccinatie met een levend verzwakt virus nodig is, de behandeling met ponesimod 1 week vóór tot 4 weken na de geplande vaccinatie onderbreken.
Overige waarschuwingen:
Het immunosuppressieve effect kan het risico op maligniteit, waaronder huidtumoren verhogen. Huidkanker waaronder melanoom is gemeld tijdens behandeling met S1P-receptormodulatoren. Patiënten dienen zich tijdens behandeling te beschermen tegen zonlicht en mogen geen fototherapie met UV-B straling of PUVA krijgen.
Bij vermoeden van Posterieur reversibel encefalopathie-syndroom (PRES) (met symptomen als plotselinge ernstige hoofdpijn, verwardheid, insulten en verminderd gezichtsvermogen) de behandeling stopzetten.
Laat bij alle patiënten, vanwege de kans op macula-oedeem, vóór de start van de behandeling en vervolgens bij optreden van visusstoornissen tijdens de behandeling een fundoscopie uitvoeren. Bij optreden van macula-oedeem de behandeling staken; na herstel de behandeling eventueel hervatten afhankelijk van de afweging van voordelen en risico.
Wees voorzichtig bij ernstige respiratoire aandoeningen, longfibrose en COPD; met ponesimod is dosisafhankelijke verlaging van het FEV1 vooral in de eerste maand van de behandeling waargenomen.
Wees voorzichtig bij een voorgeschiedenis van een significante leverfunctiestoornis. Voorafgaand aan de behandeling moeten recente (van de laatste zes maanden) transaminase- en bilirubinewaarden beschikbaar zijn. Als klinische symptomen optreden (onverklaarbare misselijkheid, braken, buikpijn, vermoeidheid, anorexie of geelzucht en/of donkere urine) de leverenzymwaarden controleren. Bij een significante leverbeschadiging (bv. ALAT > 3× ULN en totaalbilirubine waarde > 2× ULN) de behandeling staken.
Wees voorzichtig bij staken van de behandeling. Bij sommige patiënten zijn na staken van een S1P-receptormodulator ernstige exacerbaties van MS gemeld, waaronder rebound van de ziekte. Controleer daarom na staken van ponesimod op relevante klachten en symptomen van een mogelijk ernstige exacerbatie of terugkeer van ziekteactiviteit en stel indien nodig een geschikte behandeling in.
Vrouwen die zwanger kunnen worden: Zie de rubriek Zwangerschap.
Onderzoeksgegevens: Wees voorzichtig bij patiënten van 65 jaar en ouder vanwege een verhoogd risico op bijwerkingen; er zijn relatief weinig gegevens. De veiligheid en werkzaamheid zijn nog niet vastgesteld bij kinderen < 18 jaar; er zijn geen gegevens.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ublituximab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Bij overdosering de infusie onmiddellijk onderbreken en de patiënt observeren voor IRR’s.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met ponesimod contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Immunosuppressivum. Recombinant anti-CD20 monoklonaal antilichaam, dat zich selectief richt op B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Het geeft voornamelijk lysis van CD20+-B-cellen via antilichaamafhankelijke, celgemedieerde cytotoxiciteit en, in mindere mate, via complementafhankelijke cytotoxiciteit. Vanwege een specifiek glycosylatiepatroon van zijn Fc-regio vertoont ublituximab een verhoogde affiniteit voor FcγRIIIa (CD16) en antilichaamafhankelijke cellulaire cytolyse tegen B-cellenfagocytose en celdood van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Voor de werking bij MS neemt men aan dat er immunomodulatie bij betrokken is via de vermindering in aantal en werking van B-cellen die CD20 tot expressie brengen. Snelle B-celdepletie treedt op de eerste dag na aanvang van de therapie op en blijft behouden gedurende de gehele therapie. In onderzoek bedroeg de mediane tijd tot aanvullen van B-cellen (B-celrepletie) na de laatste infusie, 70 weken. Voor de B-celtellingen wordt CD19 gebruikt, omdat de aanwezigheid van ublituximab invloed heeft op de herkenning van CD20 met de assay.
Kinetische gegevens
Resorptie | net als andere monoklonale antilichamen voornamelijk via het lymfestelsel. |
V d | geschat 0,0454 l/kg (centraal distributievolume), 0,0514 l/kg (perifeer). |
Metabolisering | degradatie tot kleine peptiden en aminozuren via proteolytische enzymen. |
T 1/2el | 22 dagen (geschat). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Immunosuppressivum, sfingosine-1-fosfaat (S1P)-receptormodulator. Ponesimod bindt selectief aan één van de vijf G-eiwitgekoppelde receptoren (GPCR’s) van S1P, namelijk S1P1. Als een functionele antagonist op de S1P1-receptoren op lymfocyten, zorgt het ervoor dat lymfocyten niet meer uit de lymfeknopen kunnen treden. Ponesimod zorgt voor een dosisafhankelijke afname van het aantal perifere lymfocyten tot 30-40% van de uitgangswaarden. Het precieze werkingsmechanisme is onbekend, maar kan te maken hebben met een verminderde migratie van lymfocyten naar het centraal zenuwstelsel. Na stoppen met de behandeling keert het aantal lymfocyten bij > 90 % binnen 1 week terug naar het normale bereik.
Kinetische gegevens
F | 84%. |
T max | 2–4 uur. |
V d | 2,3 l/kg. |
Eiwitbinding | > 99%. |
Metabolisering | uitgebreid door diverse enzymsystemen (zonder overheersend enzymsysteem) tot inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vnl. als inactieve metabolieten via de feces (16% onveranderd) en in mindere mate via de urine. |
T 1/2el | ca. 33 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ublituximab hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- ponesimod (L04AE04) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
Groepsinformatie
ponesimod hoort bij de groep MS-middelen.
- alemtuzumab (L04AG06) Vergelijk
- cladribine (bij multiple sclerose) (L04AA40) Vergelijk
- fingolimod (L04AE01) Vergelijk
- glatirameer (L03AX13) Vergelijk
- interferon bèta-1a (L03AB07) Vergelijk
- interferon bèta-1b (L03AB08) Vergelijk
- natalizumab (L04AG03) Vergelijk
- ocrelizumab (L04AG08) Vergelijk
- ofatumumab (L04AG12) Vergelijk
- ozanimod (L04AE02) Vergelijk
- peginterferon bèta-1a (L03AB13) Vergelijk
- siponimod (L04AE03) Vergelijk
- teriflunomide (L04AK02) Vergelijk
- ublituximab (L04AG14) Vergelijk