Samenstelling
Brintellix (als hydrobromide) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 5 mg, 10 mg, 15 mg, 20 mg
Brintellix (als D,L-lactaat) Lundbeck bv
- Toedieningsvorm
- Druppels voor oraal gebruik, oplossing
- Sterkte
- 20 mg/ml
Elke druppel bevat 1 mg vortioxetine.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Spravato XGVS Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Neusspray, oplossing
Wegwerppomp bevat: 28 mg; à twee verstuivingen van 14 mg.
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Vortioxetine is wat betreft werkzaamheid en veiligheid gelijkwaardig met de voorkeursmiddelen bij een depressie maar heeft een verminderde toepasbaarheid als nadeel, volgens het NHG.
De plaats van een antidepressivum bij de behandeling van een depressieve episode van een bipolaire stoornis is in algemene zin controversieel vanwege het beperkte bewijs voor effectiviteit. Als een antidepressivum wordt toegevoegd, hebben SSRI’s (uitgezonderd paroxetine) en bupropion de voorkeur. Het toevoegen van een serotonine-noradrenaline-heropnameremmer (SNRI) of een tricyclisch antidepressivum (TCA) (uitgezonderd imipramine) pas overwegen als andere antidepressiva niet effectief zijn gebleken. Antidepressiva kunnen een manie uitlokken. Voor de standaardbehandeling van een bipolaire stoornis, zie Bipolaire stoornis.
Advies
De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie ook uit dagstructurering, activiteitenplanning en een kortdurende psychologische behandeling. Start in de eerstelijnszorg alleen een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (ten minste 1 jaar bij recidief depressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.
Start in de tweedelijnszorg (basis gegeneraliseerde GGZ of gespecialiseerde GGZ) eventueel met een tricyclisch antidepressivum (TCA), een SSRI, een niet-selectieve serotonineheropnameremmer (SNRI), bupropion, mirtazapine of vortioxetine. Bij klinisch opgenomen patiënten heeft een TCA de voorkeur.
Esketamine (in combinatie met een SSRI of SNRI) heeft in de tweedelijnszorg een plaats als vierde medicamenteuze behandeloptie (na falen van 2 verschillende antidepressiva én falen van het toevoegen van lithium, mirtazapine of atypisch antipsychoticum) bij ernstige, therapieresistente depressie.
Indicaties
- Episode met depressie bij volwassenen.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Therapieresistente depressie bij volwassenen, in combinatie met een SSRI of SNRI, indien tijdens de huidige matige tot ernstige episode ten minste twee behandelingen met antidepressiva onvoldoende effect hebben gehad.
- Matige tot ernstige depressie bij volwassenen, in combinatie met een oraal antidepressivum, als acute, kortdurende behandeling voor snelle vermindering van depressieve symptomen die volgens klinisch oordeel een psychiatrische noodsituatie vormen.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Depressie
Volwassenen
start- en aanbevolen dosering: 10 mg (= 10 druppels) 1×/dag; op geleide van de respons de dosis aanpassen tot 5–20 mg 1×/ dag. Na het verdwijnen van de depressieve symptomen behandeling nog gedurende ten minste 6 maanden voortzetten.
Ouderen ≥ 65 jaar
startdosering 5 mg (5 druppels) 1×/dag. Voorzichtig met een dosering hoger dan 10 mg; hiervoor zijn de gegevens beperkt. Na het verdwijnen van de depressieve symptomen behandeling nog gedurende ten minste 6 maanden voortzetten.
Verminderde nier- of leverfunctie: Er is geen dosisaanpassing nodig.
Comedicatie: bij toevoegen van sterke CYP2D6-remmers (bv. bupropion, kinidine, fluoxetine, paroxetine) overwegen om de dosis vortioxetine te verlagen. Bij toevoegen van sterke CYP-inductoren (bv. rifampicine, carbamazepine, fenytoïne) overwegen om de dosis vortioxetine te verhogen.
Overschakelen: Zie voor informatie over overschakelen van en naar andere antidepressiva de switchtabel van psychiatrienet.nl.
Zie voor informatie over geleidelijk afbouwen het multidisciplinaire document, via Afbouwen overige antidepressiva (2023). De Praktische toelichting ‘Afbouwen overige antidepressiva’ geeft een handig overzicht van de afbouwstappen.
Toediening: de druppels kunnen gemengd worden met water, vruchtensap of andere niet-alcoholische dranken.
Doseringen
Controleer vóór toediening de bloeddruk. Beoordeel het risico van een eventuele (kortdurende) bloeddrukverhoging, zie ook de rubriek Contra-indicaties.
Therapieresistente depressie
Volwassenen < 65 jaar
Inductiefase: dag 1: 56 mg. De dosis aanpassen op geleide van werkzaamheid en verdraagzaamheid. Aanbevolen: week 1–4: 56–84 mg 2×/week. Evalueer aan het eind van de inductiefase het therapeutisch effect en de noodzaak tot voortzetting van de behandeling.
Onderhoudsfase: week 5–8: 56–84 mg 1×/week. Het is aanbevolen om gedurende de onderhoudsfase dezelfde dosis aan te houden als aan het eind van de inductiefase, in de laagste frequentie waarmee het effect behouden blijft. Vanaf week 9: 56–84 mg 1×/2 weken of 1×/week. Evalueer periodiek de noodzaak tot voortzetting van de behandeling.
Ouderen ≥ 65 jaar
Inductiefase: dag 1: 28 mg. De dosis aanpassen op geleide van werkzaamheid en verdraagzaamheid in stappen van 28 mg. Aanbevolen: week 1–4: 28–84 mg 2×/week. Evalueer aan het eind van de inductiefase het therapeutisch voordeel en de noodzaak tot voortzetting van de behandeling.
Onderhoudsfase: week 5–8: 28–84 mg 1×/week. Het is aanbevolen om gedurende de onderhoudsfase dezelfde dosis aan te houden als aan het eind van de inductiefase, in de laagste frequentie waarmee het effect behouden blijft. Eventuele dosisveranderingen in stappen van 28 mg. Vanaf week 9: 28–84 mg 1×/2 weken of 1×/week. Evalueer periodiek de noodzaak tot voortzetting van de behandeling.
Kortdurende noodsituatie bij depressie
Volwassenen < 65 jaar
84 mg 2×/week gedurende 4 weken, als onderdeel van een uitgebreid klinisch zorgplan. Verlaag zo nodig de dosis tot 56 mg 2×/week, op basis van verdraagzaamheid. Na 4 weken kan, afhankelijk van het klinisch oordeel, de behandeling worden voortgezet met alleen het orale antidepressivum.
Na-controle: Controleer ca. 40 min na toediening nogmaals de bloeddruk en verder indien klinisch wenselijk. Wees tevens alert op mogelijke sedatie en dissociatie.
Behandelduur: Na verbetering van depressieve symptomen, wordt behandeling gedurende minimaal 6 maanden geadviseerd.
Verminderde leverfunctie: Een dosisaanpassing is niet nodig bij een lichte of matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 5–9). Wees bij een matige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7–9) voorzichtig met de max. dosis van 84 mg. Gebruik bij een ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 10–15) is niet onderzocht en wordt daarom niet aanbevolen.
Verminderde nierfunctie: Een dosisaanpassing is niet nodig bij een lichte tot ernstige nierfunctiestoornis. Gebruik bij dialysepatiënten is niet onderzocht.
Gemiste dosis: Als tijdens de eerste 4 behandelweken één of meer sessies gemist zijn, moeten patiënten doorgaan met het bestaande behandelschema. Overweeg terugkeer naar het oorspronkelijke behandelschema voor patiënten met therapieresistente depressie tijdens de onderhoudsfase, die één of meer behandelsessies missen en bij wie depressieve symptomen verergeren.
Niezen na toediening: Bij niezen direct na toediening geen vervangende dosis geven.
Interacties: Een nasaal corticosteroïd of nasaal decongestivum niet binnen 1 uur vóór toediening van esketamine toedienen.
Toediening
- Voor éénmalig nasaal gebruik. Elk pompje van 28 mg geeft twee verstuivingen, één verstuiving per neusgat.
- Bij opeenvolgende toediening in hetzelfde neusgat, dient geen vervangend pompje te worden gebruikt.
- De tijd tussen toediening van meerdere pompjes is 5 minuten.
- Het pompje niet voor gebruik activeren (priming), om dosisverlies te voorkomen.
- Ten minste 2 uur vóór toediening niet eten en 30 min vóór toediening niet drinken, vanwege de kans op misselijkheid en braken.
- De patiënt kan het middel zelf toedienen onder direct toezicht van een professionele zorgverlener in een geschikte klinische setting met aansluitend een observatieperiode.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): (lichte tot matige) misselijkheid (in de eerste twee weken van de behandeling, bij ouderen en vrouwen vaker).
Vaak (1-10%): abnormale dromen, duizeligheid, diarree, obstipatie (bij ouderen vaker), braken, dyspepsie en gegeneraliseerde jeuk.
Soms (0,1-1%): overmatig blozen en nachtzweten. Tremor. Wazig zien. Seksuele disfunctie.
Zelden (0,01-0,1%): mydriase (kan leiden tot acuut nauwe-kamerhoekglaucoom).
Verder is gemeld: agressie, agitatie, slapeloosheid, serotoninesyndroom, hoofdpijn, acathisie, bruxisme, trismus, rustelozebenen-syndroom, anafylactische reactie, angio-oedeem, urticaria, huiduitslag, bloeding (incl. kneuzing, ecchymose, bloedneus, gastro-intestinale en vaginale bloeding, post-partumbloeding), hyperprolactinemie (soms geassocieerd met galactorroe), hyponatriëmie. Onttrekkingssyndroom.
Bij gebruik van SSRI's en TCA's neemt, vooral boven de 50 jaar, de kans op botfracturen toe; dit geldt mogelijk ook voor vortioxetine.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): dissociatie (vooral de eerste 1,5 uur na toediening). Slaperigheid, duizeligheid, hoofdpijn, dysgeusie, hypo-esthesie. Vertigo. Misselijkheid en braken. Hypertensie.
Vaak (1-10%): paresthesie, sedatie (vooral de eerste 1,5 uur na toediening), tremor, verminderd geestelijk vermogen, gestoorde aandacht, lethargie, dysartrie. Euforie, agitatie, angst, huilen, prikkelbaarheid, paniekaanval, verwardheid, (visuele) hallucinaties, derealisatie, gewijzigde tijdsperceptie. Wazig zien. hyperacusis, tinnitus. Tachycardie. Neusongemak, nasale droogheid incl. neuskorsten, neusjeuk, keelirritatie, orofaryngeale pijn. Droge mond, orale hypo-esthesie. Hyperhidrose. Pollakisurie, dysurie, dringende urinelozing. Asthenie. abnormaal gevoel, dronken gevoel, gevoel van verandering in lichaamstemperatuur.
Soms (0,1-1%): psychomotorische retardatie, emotionele droefheid, dysforie. Nystagmus, psychomotorische hyperactiviteit. Hypotensie. Speekselvloed. Koud zweet. Loopstoornis.
Zelden (0,01-0,1%): ademhalingsdepressie.
Verder zijn gemeld: nycturie, cystitis. Afgenomen cognitie en geheugen.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met irreversibele, niet-selectieve MAO-remmers is gecontra-indiceerd; ook niet gebruiken binnen twee weken na behandeling met deze stoffen en geen MAO–remmer starten binnen 2 weken na stoppen met vortioxetine. Gelijktijdig gebruik met reversibele MAO-remmers als moclobemide en linezolid is gecontra-indiceerd; indien de combinatie noodzakelijk is van het toegevoegde middel een minimale dosering geven en controleren op het optreden van het serotoninesyndroom.
Sterke CYP2D6-remmers (als bupropion, kinidine, fluoxetine, paroxetine) kunnen de blootstelling aan vortioxetine verhogen en CYP-inductoren (als rifampicine, carbamazepine of fenytoïne) kunnen de AUC van vortioxetine verlagen; dosisaanpassing kan nodig zijn. Wees voorzichtig bij gelijktijdige toediening van sterke CYP3A4-remmers (als HIV-proteaseremmers, azoolantimycotica en claritromycine) of CYP2C9-remmers (fluconazol, amiodaron) aan poor metabolizers van CYP2D6, een dosisverlaging kan afhankelijk van de respons overwogen worden.
Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik met irreversibele, selectieve MAO-B-remmers (selegiline, rasagiline). Wees bedacht op het serotoninesyndroom bij gelijktijdig gebruik met andere serotonerge middelen (zoals SSRI's, andere serotonerge antidepressiva (als sint-janskruid), triptanen (incl. sumatriptan) en opioïden (incl. tramadol)).
Wees voorzichtig met geneesmiddelen die de convulsiedrempel verlagen (TCA’s, SSRI’s, antipsychotica, mefloquine, bupropion, tramadol).
Bij gebruik van bloedverdunnende middelen en middelen die de trombocytenfunctie beïnvloeden (zoals atypische antipsychotica, fenothiazinen, TCA's, NSIAD's en acetylsalicylzuur) dient men rekening te houden met een verlengde bloedingstijd.
Wees voorzichtigheid bij gelijktijdig gebruik van lithiumzouten of tryptofaan.
Interacties
Gelijktijdig gebruik met centraal dempende middelen (zoals benzodiazepinen, opioïden, alcohol) kan sedatie doen toenemen. Controleer hierop zorgvuldig.
Controleer nauwgezet de bloeddruk bij gelijktijdig gebruik met psychostimulantia (zoals amfetaminen, methylfenidaat, modafinil) of andere bloeddrukverhogende middelen (zoals xanthinederivaten, ergometrine, thyroïdhormonen, vasopressine of MAO-remmers).
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken. Epidemiologische gegevens wijzen op een risico van persisterende pulmonale hypertensie bij de neonaat (PPHN) bij gebruik van SSRI's, met name laat in de zwangerschap; gezien het gerelateerde werkingsmechanisme kan dit bij vortioxetine niet worden uitgesloten.
Farmacologisch effect: Bij dieren is vertraagde ossificatie, meer mortaliteit van de jongen, vertraagde ontwikkeling en een afname in geboortegewicht gezien. Na langdurig gebruik van antidepressiva tot aan de bevalling kunnen neonatale onthoudingsverschijnselen optreden (zoals prikkelbaarheid, hypertonie, tremoren, onregelmatige ademhaling, slecht drinken en hard huilen); de verschijnselen zijn doorgaans mild, van voorbijgaande aard en dosisafhankelijk.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. Het abrupt staken of switchen van een antidepressivum tijdens de zwangerschap wordt afgeraden. Controleer de pasgeborene op onthoudingsverschijnselen.
Overig: Volgens de fabrikant geven SSRI's en SNRI's mogelijk meer kans op een post-partumbloeding.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onbekend, maar bij dieren is neurotoxiciteit gebleken.
Advies: Gebruik ontraden tijdens de zwangerschap en bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd die geen anticonceptie toepassen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, bij dieren.
Advies: Het gebruik van dit middel of het geven van borstvoeding ontraden.
Overig: De periode na de bevalling zijn vrouwen extra gevoelig voor het ontwikkelen van een depressie of andere psychische stoornis; 10–15% van de vrouwen krijgt een post partum-depressie. Het gebruik van antidepressiva hoeft geen reden te zijn om met het geven van borstvoeding te stoppen. Controleer bij gebruik de zuigeling de eerste weken op slecht slapen, sufheid, geïrriteerdheid, veel huilen, koliek, slecht drinken en slecht groeien. Met alle antidepressiva is onvoldoende ervaring opgedaan om een uitspraak te kunnen doen over de effecten op de lange termijn.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Bij dieren: ja.
Advies: Gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Contra-indicaties
- patiënten bij wie verhoging van bloeddruk of intracraniële druk een ernstig risico vormt:
- aneurysmatische vaatziekte (incl. intracraniële, thoracale, abdominale en perifere arteriële aneurysma);
- voorgeschiedenis van intracerebrale bloeding;
- recent cardiovasculair event (< 6 weken geleden), incl. myocardinfarct.
Waarschuwingen en voorzorgen
Behandeling staken: De toediening moet worden gestaakt bij ontwikkeling van of toename van epileptische aanvallen, optreden van serotoninesyndroom en bij overgang naar een manische fase. Bij optreden van symptomatische hyponatriëmie overwegen de behandeling te staken. Wees voorzichtig bij epilepsie, een voorgeschiedenis van convulsies, (hypo)manie in de voorgeschiedenis, risicofactoren voor hyponatriëmie.
Neurologische effecten: Patiënten controleren op klachten en symptomen van serotoninesyndroom of neuroleptisch maligne syndroom.
Suïciderisico: Antidepressieve behandeling kan het bij depressie toegenomen risico van suïcide verder vergroten gedurende de vroege stadia van herstel. Bij suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten in de anamnese, evenals bij patiënten < 25 jaar is goede vervolging aangewezen vanwege meer kans op suïcidaal gedrag, met name in het begin van de behandeling en na dosisaanpassing.
Hemorragie: Abnormale bloedingen, zoals ecchymosen, purpura, gastro-intestinale bloedingen en gynaecologische bloedingen, zijn gemeld. SSRI's en SNRI's geven mogelijk meer kans op een post-partumbloeding. Wees voorzichtig bij een verhoogde bloedingsneiging. Zie ook de rubriek Interacties.
Glaucoom: Wees voorzichtig met voorschrijven aan patiënten met een verhoogde intraoculaire druk of risico op acuut nauwe-kamerhoekglaucoom.
Urine-drugstests: Er zijn meldingen geweest van fout-positieve resultaten in urine voor methadon. Wees voorzichtig met interpreteren van positieve resultaten en overweeg bevestiging met behulp van een andere analysemethode (zoals een chromatografische methode).
Afbouwen: Overweeg een geleidelijke verlaging van de dosering.
Onderzoeksgegevens: Toepassing bij kinderen < 18 jaar wordt ontraden, omdat de veiligheid en/of werkzaamheid bij deze leeftijdsgroep niet is vastgesteld en bij antidepressiva suïcidaal gedrag en vijandigheid zijn gemeld. Er zijn onvoldoende gegevens bekend om een specifiek afbouwschema aan te bevelen.
Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Het is niet aangetoond dat esketamine suïcidale gedachten of gedrag vermindert en suïcide voorkómt. Gebruik van esketamine in acute situaties sluit de noodzaak van klinische opname niet uit, zelfs niet na een ervaren verbetering na een eerste dosis.
Suïciderisico: De algemene klinische ervaring is dat het risico op suïcide toe kan nemen in de vroege fase van herstel. Wees extra alert bij dosisaanpassingen. Patiënten met een voorgeschiedenis van suïcidale gedachten of gedrag hebben een hoger suïciderisico en moeten zorgvuldig gemonitord worden. Patiënten en verzorgers moeten geïnstrueerd worden om direct contact op te nemen bij symptomen en ongewone veranderingen in het gedrag.
Cardiovasculaire en respiratoire effecten: Bij klinisch relevante of instabiele cardiovasculaire of respiratoire aandoeningen (zoals significante pulmonale insufficiëntie waaronder COPD; slaapapneu bij morbide obesitas; hemodynamische instabiliteit door ongecontroleerde brady- of tachycardie, significant kleplijden of hartfalen; voorgeschiedenis van een op dit moment klinisch stabiel myocardinfarct zonder symptomatologie) moet er bij toediening geschikte reanimatieapparatuur en een zorgverlener getraind in cardiopulmonale reanimatie aanwezig zijn. Zie ook de rubriek Contra-indicaties.
Ademhalingsdepressie en sedatie: Zeldzame gevallen van diepe sedatie en ademhalingsdepressie zijn gemeld, in de meeste gevallen bij combinatie met andere centraal dempende middelen of bij comorbiditeiten zoals obesitas, angst, hart- en vaatziekten en ademhalingsaandoeningen. Deze gevallen waren van voorbijgaande aard en verdwenen na verbale/tactiele stimulatie of extra zuurstof. Controleer nauwgezet op sedatie en ademhalingsdepressie.
Bloeddruk: Esketamine kan tijdelijk verhogingen geven van de systolische (stijging van ca. 7–9 mmHg) en diastolische (stijging van ca. 4–6 mmHg) bloeddruk, met een piek rond 40 minuten na toediening en een duur van ca. 1–2 uur. Een aanmerkelijke stijging kan na elke toediening optreden. Monitor de bloeddruk na ca. 40 minuten en verder indien klinisch noodzakelijk. Als de bloeddruk gedurende lange tijd verhoogd blijft, dient direct assistentie te worden gevraagd voor bloeddrukbehandeling. Verwijs naar de Spoedeisende Hulp bij symptomen van hypertensieve crisis. Beoordeel bij cardio- of cerebrovasculaire aandoeningen vóóraf zorgvuldig of het voordeel van behandeling opweegt tegen het risico ervan. Bij bestaande hypertensie zijn vóór start van de behandeling aanpassing van de leefstijl of farmacotherapie aangewezen en dient de behandeling met esketamine zo nodig te worden uitgesteld.
Hepatische effecten: Levertoxiciteit is gemeld bij chronisch gebruik van ketamine, een dergelijk effect kan bij chronisch gebruik van esketamine niet worden uitgesloten.
Urinewegklachten: Controleer tijdens de behandeling op klachten van urinewegen en blaas en verwijs bij aanhoudende klachten.
Neuropsychiatrische effecten: Sedatie, dissociatie, waarnemingsstoornis, duizeligheid, angst zijn gemeld. Deze effecten kunnen aandacht, beoordelingsvermogen, denken, reactiesnelheid en motorsiche vaardigheden verminderen. Controleer na elke behandelsessie op bovenstaande kenmerken, om vast te stellen wanneer de patiënt klinisch stabiel is.
Misbruik: Er is een groter risico op misbruik of oneigenlijk gebruik bij een voorgeschiedenis van middelenmisbruik of -afhankelijkheid. Beoordeel vóór de start van de behandeling met esketamine het risico op misbruik of oneigenlijk gebruik. Controleer tijdens de behandeling op gedragingen of situaties van misbruik of oneigenlijk gebruik (drug-seeking behaviour). Afhankelijkheid, tolerantie en onthoudingsverschijnselen zijn gemeld bij langdurig gebruik van ketamine. De mogelijkheid van oneigenlijk gebruik en illegale doorverkoop van esketamine is geminimaliseerd doordat toediening onder supervisie plaatsvindt.
Afbouwen: Esketamine hoeft niet langzaam te worden afgebouwd, omdat het risico op onttrekkingssymptomen laag is.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij onvoldoende behandelde hyperthyroïdie, (een voorgeschiedenis van) psychose, manie of bipolaire stoornis en een aandoening die geassocieerd is met een verhoogde intracraniële druk, zoals (een voorgeschiedenis van) hersenletsel, hypertensieve encefalopathie, intrathecale therapie met ventrikelshunts.
Ouderen: Controleer ouderen zorgvuldig op vallen, zodra ze weer mobiel zijn.
Onderzoeksgegevens: De veiligheid en werkzaamheid zijn niet onderzocht bij kinderen < 18 jaar. Er is geen relevante toepassing bij kinderen < 7 jaar. Esketamine is niet onderzocht bij ouderen met een psychiatrische noodsituatie als gevolg van depressie. De werkzaamheid bij patiënten van Japanse of Chinese afkomst is onderzocht, maar niet vastgesteld.
Rijvaardigheid: Esketamine heeft een grote invloed op het vermogen om machines te bedienen. Voertuigen niet besturen tot de volgende dag na een rustgevende slaap.
Overdosering
Zie voor informatie over symptomen en behandeling de monografie op vergiftigingen.info.
Overdosering
Zie voor informatie over een vergiftiging met esketamine de monografie op vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Niet-tricyclisch antidepressivum. Het werkingsmechanisme is gerelateerd aan de directe modulatie van serotonerge receptoractiviteit en remming van de serotonine- (5HT-)transporter. Vortioxetine is een 5HT3-, 5HT7- en 5HT1D-receptorantagonist, een partiële 5HT1B-receptoragonist, een 5HT1A-receptoragonist en een 5HT-transporterremmer. Dit leidt tot modulatie van neurotransmissie in verschillende systemen, waaronder voornamelijk de serotonine-, maar waarschijnlijk ook de norepinefrine-, dopamine-, histamine-, acetylcholine-, GABA- en glutamaatsystemen.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed, maar traag. Wordt niet beïnvloed door voedsel. |
F | 75%. |
T max | 7–11 uur. |
Eiwitbinding | 98–99%. |
V d | 37,1 l/kg. |
Metabolisering | in de lever door CYP2D6 en in mindere mate door CYP3A4/5 en CYP2C9 en daaropvolgende glucuronidering in inactieve metabolieten. Het is een zwak substraat voor Pgp en een zwakke Pgp-remmer. |
Eliminatie | als metabolieten, met de urine (2/3 deel) en feces (1/3 deel). |
T 1/2el | 66 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Psychoanalepticum. S-enantiomeer van ketamine (= racemisch mengsel van arketamine en esketamine). Niet-selectieve, non-competitieve antagonist van de N-methyl-D-aspartaat (NMDA)-receptor, een ionotrope glutamaatreceptor. Door antagonisme op de NMDA-receptor induceert esketamine een voorbijgaande toename in de glutamaatafgifte, hetgeen leidt tot een verhoogde stimulatie van de α-amino-3-hydroxy-5-methyl-4-isoxazolpropionzuur-receptor (AMPAR) en daarmee tot versterking van neurotrofe signaaloverdracht. Dit kan bijdragen tot herstel van de synapsfunctie in de hersendelen die betrokken zijn bij de regulatie van stemming en emotioneel gedrag. Herstel van de dopaminerge neurotransmissie (betrokken bij motivatie en beloning) en verminderde stimulatie van hersendelen betrokken bij anhedonie, kunnen bijdragen tot de snelle respons.
Kinetische gegevens
F | ca. 48% |
T max | 20–40 min. |
V d | ca. 10 l/kg |
Metabolisering | Uitgebreid in de lever tot noresketamine (actieve metaboliet) via N-demethylering, waarbij voornamelijk CYP2B6 en CYP3A4 betrokken zijn. |
Eliminatie | Voornamelijk met de urine. |
T 1/2el | 7–12 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
vortioxetine hoort bij de groep antidepressiva, overige.
Groepsinformatie
esketamine (nasaal) hoort bij de groep antidepressiva, overige.