depressie

Advies

De initiële behandeling van een depressie bestaat uit voorlichting, dagstructurering en kortdurende psychologische behandeling. Start bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit alléén een antidepressivum bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid én als er een voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat. Bij (jong)volwassenen zijn de serotonineheropnameremmers (SSRI’s) citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline voorkeursmiddelen; bij ouderen zijn dit citalopram of sertraline. Switch bij onvoldoende of geen respons van een SSRI op optimale dosis naar een andere SSRI van voorkeur. Bij goede respons de behandeling ten minste 6 maanden (> 1 jaar bij recidiefdepressie) voortzetten na bereiken van remissie. Bouw daarna het antidepressivum af.

In de tweedelijnszorg wordt bij een matig ernstige of ernstige depressie altijd een combinatie van medicatie en psychotherapie aanbevolen. De SSRI’s citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline zijn eerste keus, net als in de eerstelijnszorg. Zie voor het volledige beleid het Stappenplan Tweedelijnszorg.

Behandelplan

Depressie (eerstelijnszorg)

Dit stappenplan geldt voor de behandeling van een lichte depressie, d.w.z. zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige comorbiditeit, bij volwassenen in de eerstelijnszorg. Overweeg bij een matig-ernstige of ernstige depressie, d.w.z. met ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige comorbiditeit, ná verwijzing, ter overbrugging van de wachttijd, te starten met het voeren van beleid in de eerstelijnszorg. Zie voor alle verwijscriteria naar de generalistische of specialistische GGZ de NHG-Standaard Depressie 1. Het beleid bij volwassenen in de tweedelijnszorg wordt besproken in het Stappenplan Tweedelijnszorg. Zie voor het beleid bij kinderen ≥ 8 jaar de NVvP-richtlijn Depressie (o.a. module 8,9,14 en 21) 2.

  1. Bespreek niet-medicamenteus beleid

    • Voorlichting: symptomen, beloop en prognose, verwijs ook naar Depressie op Thuisarts.nl;
    • Stel samen met de patiënt een plan op voor dagstructurering en activiteitenplanning;
    • Kortdurende psychologische behandeling (POH-GGZ);

    Controleer de patiënt in eerste instantie elke 1–2 weken.

    Ga naar stap 2 bij onvoldoende effect van het initiële beleid en indien de patiënt nadrukkelijk de voorkeur geeft aan antidepressiva boven psychotherapie.

    Overweeg direct naar stap 2 te gaan bij ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk, of ernstige psychische comorbiditeit, ter overbrugging van de wachttijd na verwijzing naar de GGZ.

    Toelichting

    De initiële behandeling van depressieve klachten bestaat uit voorlichting. Bij een depressie worden ook dagstructurering, het plannen van activiteiten en een kortdurende psychologische behandeling aangeboden.

    Depressieve klachten komen vaak voor en zijn meestal van voorbijgaande aard. Bij depressie is ongeveer de helft na een halfjaar hersteld. Een actieve houding en levenswijze hebben een gunstige invloed op herstel.

    Regelmaat in de dagelijkse structuur heeft ook een positieve invloed op het herstel. Stel met de patiënt een dagprogramma op met vaste tijden van opstaan, naar bed gaan, eten en andere activiteiten; hierbij wordt de balans tussen plichten en plezierige activiteiten bewaakt. Tenzij het werk een belangrijke oorzaak is van de depressie, is doorwerken vaak beter dan thuisblijven. Adviseer om dagelijks naar buiten te gaan, gezond te eten en sociale contacten te onderhouden. Ook fysieke activiteit, bv. sport of ‘running therapy’ is aan te raden, omdat dit bijdraagt aan een positief gevoel.

    Adviseer bij aanhoudende depressieve klachten (arbitrair > 3 maanden) en bij een depressie de kortdurende psychologische behandelingen. Deze kunnen gegeven worden door de POH-GGZ. Kortdurende psychologische behandelingen zijn 1:

    • begeleide zelfhulp (via internet, telefonisch of via een groepscursus);
    • 'Problem Solving Treatment'.
  2. Overweeg SSRI

    Overweeg een SSRI bij onvoldoende effect van niet-medicamenteus beleid bij een depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige psychische comorbiditeit én als er een nadrukkelijke voorkeur voor antidepressiva boven psychotherapie bestaat.

    Overweeg een SSRI bij een depressie met ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk, of ernstige psychische comorbiditeit, ter overbrugging van de wachttijd na verwijzing naar de GGZ.

    Kies bij (jong)volwassenen één van de volgende middelen:

    Voorkeur bij ouderen (≥ 70 jaar) 1 3:

    Er kan van de voorkeursmiddelen afgeweken worden bij eerdere effectiviteit van, en tevredenheid over een ander middel.

    Verhoog de dosering op basis van effect en bijwerkingen tot de best verdragen, of de maximale dosering.

    Overweeg een PPI als er naast gebruik van een serotonerg antidepressivum meerdere risicofactoren zijn voor maagcomplicaties, zie hiervoor maagbescherming.

    Controleer de patiënt in eerste instantie elke 1–2 weken (bij jongvolwassenen wekelijks in de eerste maand). Evalueer het beleid na 4–6 weken.

    Bij een goede respons de behandeling bij voorkeur ten minste 6 maanden voortzetten na het bereiken van remissie (> 1 jaar bij recidief depressie). Bespreek daarna het afbouwen van het antidepressivum, zie de Toelichting.

    Ga naar stap 3 bij onvoldoende verbetering of non-respons na 4–6 weken.

    Let op

    Bij jongvolwassenen (18–25 jaar) is er bij de start van SSRI-gebruik meer kans op suïcidaal gedrag. Schrijf SSRI’s aan jongvolwassenen daarom met grote zorgvuldigheid voor. Schat vooraf de suïcidekans in, eventueel met hulp van een psychiater. Controleer de patiënt na start van de therapie wekelijks gedurende minimaal een maand. Besteed hierbij extra aandacht aan (het ontstaan van) ge¬neigd¬heid tot suï¬ci¬de. Verleng de periode tussen de controlemomenten geleidelijk bij een gunstig beloop. Starten met een lagere dosis is niet nodig.

    Vanwege kans op het zeldzame maar potentieel fatale serotoninesyndroom (symptomen als agitatie, hyperthermie, tremor, convulsies, delier) SSRI’s niet combineren met andere sterk serotonerg werkende geneesmiddelen zoals MAO-remmers (zoals tranylcypromine, selegiline, moclobemide, linezolid) en tramadol, vanwege kans op het zeldzame, maar potentieel fatale serotoninesyndroom (met symptomen als agitatie, hyperthermie, tremor, convulsies en delier)) 1.

    Controleer bij ouderen die een thiazidediureticum gebruiken, het natriumgehalte in het bloed 5–9 dagen na de start van een SSRI, vanwege de kans op hyponatriëmie. Deze controle herhalen bij elke dosisverhoging. Natriumcontrole is ook van belang bij andere vormen van volumedepletie (zoals braken en diarree) en bij signalen van verwardheid of veel plassen.

    Toelichting

    De werkzaamheid van antidepressiva verschilt sterk per persoon. Bij ernstige depressie herstelt 35–50% volledig met een antidepressivum en 25–35% met placebo. Het duurt meestal 4–6 weken voordat een middel een mogelijk effect laat zien en dus beoordeeld kan worden of het helpt. Antidepressiva zijn vooral effectiever dan placebo bij patiënten met ernstiger vormen van een depressie.

    Het NHG raadt citalopram, escitalopram, fluoxetine of sertraline aan voor de behandeling van (jong)volwassenen met een depressie, in de huisartsenpraktijk. Ze hebben een gelijkwaardige werkzaamheid en uitval (maat voor het kunnen verdragen), en ook bijwerkingen, toepasbaarheid en gebruiksgemak zijn vergelijkbaar. Andere middelen hebben een vergelijkbare werkzaamheid en uitval, maar meer of ernstigere bijwerkingen of nadelen aangaande toepasbaarheid of gebruiksgemak.

    Weeg verder bij de keuze van het antidepressivum mee: de voorkeuren van de patiënt, eventuele eerdere ervaringen, de toepasbaarheid (bv. ouderen, zwangerschap, borstvoeding), interacties (bv. CYP2D6)en gebruikskenmerken (één of meer tabletten, capsules of druppels per dag en mogelijkheid tot direct stoppen of afbouwen).

    Bij ouderen hebben citalopram of sertraline de voorkeur, vanwege een aangetoond effect bij ouderen en een middelgroot interactiepotentieel 3.

    Tijdens de zwangerschap is er volgens Lareb geen voorkeursmiddel binnen de SSRI’s; het gebruik is bij elke zwangere een individuele afweging. Er is veel onderzoek gedaan met SSRI’s tijdens de zwangerschap; vooral met citalopram, fluoxetine, paroxetine en sertraline is veel ervaring opgedaan. Uit deze onderzoeken blijkt geen sterk verhoogd risico op aangeboren afwijkingen. Een licht verhoogd risico op aangeboren (hart)afwijkingen is niet uitgesloten. De langetermijn effecten bij het kind zijn niet bekend 4. Lareb heeft voor sertraline een doseringsadvies opgesteld voor gebruik tijdens de zwangerschap. Zie voor meer informatie Lareb Verwijzing: Sertraline doseeradvies tijdens de zwangerschap 5. Als tijdens de lactatieperiode met een SSRI wordt gestart, heeft sertraline of paroxetine de voorkeur. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap een SSRI gebruikte, kan zij deze blijven gebruiken tijdens de borstvoeding 6.

    Vooral aan het begin van de behandeling kunnen ten gevolge van de serotonerge werking, misselijkheid, vermoeidheid, slaapproblemen, nervositeit, angst en tremor optreden. Adviseer inname van het antidepressivum ’s avonds bij sufheid of slaperigheid. Een toename van angstklachten kan eventueel kortdurend met een benzodiazepine zoals oxazepam worden behandeld. Op de langere termijn kunnen seksuele disfunctie en gewichtstoename op de voorgrond treden. Het advies om de behandeling bij een goede respons ten minste zes maanden (1 jaar bij recidief) voort te zetten berust op consensus, omdat voldoende bewijs over de optimale behandelduur ontbreekt 1.

    Overweeg bij herhaaldelijke ineffectiviteit of ernstige bijwerkingen van (es)citalopram of sertraline farmacogenetisch onderzoek (CYP2C19), omdat een polymorfisme van CYP2C19 kan leiden tot een versnelde of vertraagde omzetting van deze geneesmiddelen in het lichaam. Doorgaans vraagt de psychiater dit aan, indien geïndiceerd 1. Bouw bij patiënten die hersteld zijn, ter vermindering van de kans op onthoudingsverschijnselen, het antidepressivum geleidelijk af. Bij fluoxetine is afbouwen waarschijnlijk niet nodig vanwege de lange halfwaardetijd. Indien gewenst is een tussenstap mogelijk. De snelheid van afbouwen is afhankelijk van de kans op onthoudingsverschijnselen en van het verloop van het proces. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis, het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis en een eerder mislukte stoppoging. Maak bij SSRI’s vooraf een risico-inschatting en bepaal in overleg met de patiënt welk afbouwschema gevolgd gaat worden 1. Zie voor meer informatie over afbouwen van SSRI’s het Multidisciplinaire document Verwijzing: Afbouwen SSRI’s en SNRI’s, (o.a. tabel 2 en 3) 7 of het Verwijzing: NHG Kennisdocument Antidepressiva voor het afbouwen van antidepressiva bij ouderen ≥70 jaar.

  3. Pas het beleid aan

    Bij onvoldoende verbetering of non-respons na 4–6 weken:

    • ga na of er instandhoudende factoren zijn;
    • overweeg bij een gedeeltelijke respons verlenging behandelperiode tot maximaal 10 weken 1 2;
    • overweeg dosisverhoging tot maximale standaarddosis (indien niet eerder geprobeerd en indien dit wordt verdragen);
    • switch naar een andere SSRI van voorkeur, zie daarvoor stap 2. Wisselen van escitalopram naar citalopram en vice versa is niet zinvol.

    Ga naar stap 4 bij onvoldoende respons na nogmaals 4–6 weken behandelen of bij onacceptabele bijwerkingen.

    Toelichting

    Ga bij onvoldoende verbetering na 4–6 weken na of er instandhoudende factoren zijn zoals comorbiditeit en ongunstige sociale omstandigheden, en hoe de motivatie en therapietrouw is en of de patiënt meer ondersteuning wenst.

    Als na 4–6 weken geen, of onvoldoende, verbetering optreedt bij gebruik van een SSRI in een standaarddosering, heeft verdere dosisophoging geen zin; het leidt niet tot verdere verbetering maar wel tot meer bijwerkingen 1.

    Bij het switchen naar een ander antidepressivum kunnen verschillende methoden gehanteerd worden. Een mogelijkheid is om de standaarddosering van middel A van de ene dag op de andere dag te vervangen door de standaarddosering van middel B. Een andere mogelijkheid is de kruislingsmethode: de dosering van middel A halveren en tegelijkertijd met de halve dosering van middel B starten; na een week middel A stoppen en middel B in de volledige dagdosering geven. Raadpleeg bij onzekerheid de apotheker of een psychiater. Zie voor informatie over overschakelen naar een ander antidepressivum de switchtabel van psychiatrienet.nl.

  4. Evalueer

    Bij onvoldoende verbetering of non-respons na 4–6 weken:

    • heroverweeg de diagnose of
    • bouw de medicatie af of
    • bied psychotherapie aan (indien nog niet gebeurd) of
    • raadpleeg een psychiater 1.

    Verwijs naar de generalistische basis-GGZ, bij een depressie of persisterende depressie met onvoldoende effect van de kortdurende psychologische begeleiding en/of het antidepressivum. Verwijs naar de specialistische GGZ, bij onvoldoende herstel met, of het niet kunnen afbouwen van, antidepressiva, òf verwijs of consulteer bij een contra-indicatie voor SSRI’s 1.

Agomelatine, bupropion, duloxetine en vortioxetine zijn geen voorkeursmiddelen in de eerstelijnszorg 1. Ze komen in de tweedelijnszorg in aanmerking bij falen van de eerstekeusmiddelen, zie Stappenplan Tweedelijnszorg. Ze zijn wat betreft werkzaamheid en de mate waarin het verdragen wordt gelijkwaardig aan de voorkeursmiddelen bij een depressie, maar hebben nadelen op het gebied van o.a. toepasbaarheid of gebruiksgemak 1 2.

Fluvoxamine en Trazodon zijn geen voorkeursmiddelen; ze zijn ten opzichte van andere antidepressiva minder werkzaam en hebben meer bijwerkingen 1.

Paroxetine en venlafaxinezijn in de eerstelijnszorg geen voorkeursmiddelen omdat ze lastiger af te bouwen zijn dan de andere SSRI’s. Paroxetine geeft meer onthoudingsverschijnselen en van venlafaxine zijn enkel niet-deelbare capsules en tabletten in de handel 1.

TCA’s worden in de eerstelijnszorg als eerstekeusmiddel ontraden, vanwege meer en/of ernstigere bijwerkingen. Overweeg een TCA alleen als de patiënt deze eerder naar tevredenheid heeft gebruikt. Het is niet nodig om een TCA om te zetten naar een SSRI bij tevredenheid over het gebruik 1.

Sint-janskruid is mogelijk effectief bij een milde tot matige depressie. Het geeft waarschijnlijk minder bijwerkingen dan andere antidepressiva. Nadeel is echter dat het veel interacties geeft met andere geneesmiddelen. In Nederland is sint-janskruid niet als geregistreerd kruidengeneesmiddel beschikbaar. Verder is van de beschikbare supplementen en kruidenmiddelen de samenstelling niet altijd bekend 1.

Depressie (gegeneraliseerde basis-GGZ of gespecialiseerde GGZ)

Dit stappenplan geldt voor de behandeling van een lichte, matig-ernstige of ernstige depressie (zie Definitie in rubriek Achtergrond) bij volwassenen in de tweedelijnszorg (kortdurende generalistische basis-ggz of gespecialiseerde ggz). Zie voor het beleid bij kinderen en adolescenten de NVvP-richtlijn Depressie (o.a. module 10 en 14) 2.

  1. Bespreek niet-medicamenteus beleid

    Basisinterventie

    • Psycho-educatie;
    • Activerende begeleiding en dagelijkse structuur;
    • Actief volgen van beloop;
    • Overweeg: individuele re-integratie.

    Verwijs naar Depressie op Thuisarts.nl.

    Combineer bij een lichte depressie zo nodig met:

    1e stap interventie

    • (Online) zelfhulp;
    • Psychosociale interventie (bij psychosociale problemen);
    • e-Health interventies.

    Ga bij een lichte depressie naar stap 2 bij onvoldoende effect na 3 maanden.

    Combineer bij een matig-ernstige of ernstige depressie direct stap 1 met stap 2 en 3.

    Toelichting

    Geef de patiënt en naasten mondelinge en schriftelijke informatie over de aandoening, mogelijke oorzaken, het te verwachten beloop, etc. Probeer daarnaast met de patiënt een inactieve gedragsstijl aan te passen, alcohol- en drugsgebruik te reduceren/stoppen en de dagstructuur te normaliseren. Volg actief het beloop van de depressieve episode. Monitor en evalueer de behandelresultaten. Overweeg steeds om interventies gericht op individuele re-integratie en op het gebied van maatschappelijke participatie in te zetten 2.

  2. Psychotherapie

    • Cognitieve gedragstherapie (voorkeur)

    Vervolgopties zijn:

    • Intensiveren naar 2x/week;
    • Periode psychotherapie verlengen;
    • Switchen naar andere vorm (zie Toelichting).

    Combineer bij een matig-ernstige of ernstige depressie deze stap met stap 3.

    Zie voor meer informatie de NVvP-richtlijn Depressie (o.a. module 8 en 9).

    Toelichting

    Psychotherapie is een intensieve en geprotocolleerde gesprekstherapie gericht op ernstige depressieve klachten bij een depressieve stoornis. Ga bij de keuze voor een psychotherapie uit van de voorkeur van de patiënt en zijn of haar naasten. Cognitieve gedragstherapie (CGT), gedragsactivatietherapie (BAT), interpersoonlijke psychotherapie (IPT), Mindfulness Based Cognitieve Therapie (MBCT), Acceptance and Commitment Therapy (ACT), psychodynamische therapie (DYN), probleem-oplossende therapie (PST) en Life review therapie (LRT) geven vergelijkbare resultaten en kunnen dus allen worden overwogen. Indien de patiënt geen duidelijke voorkeur heeft, overweeg CGT als eerste keus, vanwege de beschikbaarheid, het grote aantal studies waarin de effectiviteit is aangetoond en de duurzaamheid van de effectiviteit over langere termijn (6–24 maanden).

    Bij een lichte depressie wordt een enkelvoudige behandeling met psychotherapie aanbevolen. Bij een matig-ernstige of ernstige depressie is het advies om een combinatiebehandeling te geven van psychotherapie en farmacotherapie (zie stap 3), ter preventie van een recidief 2.

  3. Start antidepressivum

    Kies één van de middelen:

    SSRI

    Bij ouderen ook 1:

    Overweeg bij opgenomen patiënten evt. een tricyclisch antidepressivum (TCA), zie voor meer informatie stap 6.

    Evalueer de bijwerkingen en de mate waarin het verdragen wordt na 1–2 weken. Evalueer het effect na 4–6 weken. Bij < 25% verbetering ten opzichte van de beginscore, ga naar stap 4. Overweeg bij een partiële respons (25–50% verbetering ten opzichte van de beginscore) de dosering op geleide van effect en bijwerkingen te verhogen en evalueer na 2–4 weken.

    Evalueer bij goed effect het gebruik van antidepressiva de eerste 2 jaar ten minste elke 6 maanden en daarna ten minste 1x per jaar. Weeg samen met de patiënt de voor- en nadelen af. Bouw indien mogelijk af.

    Let op

    Houd met jongvolwassenen (18–25 jaar) gedurende de eerste maand wekelijks contact om suïcidaliteit te monitoren. Bespreek de mogelijke toename van ge¬neigd¬heid tot suï¬ci-de vooraf met de jongvolwassene en instrueer de patiënt om in dat geval laagdrempelig contact te zoeken.

    Toelichting

    Antidepressiva zijn geïndiceerd bij een depressieve stoornis, vooral bij (matig) ernstige episoden en in het bijzonder bij melancholische of psychotische kenmerken. Antidepressiva geven over het algemeen klachtenvermindering bij 50–55% van alle patiënten met een depressie, tegenover 30–35% met placebo. Bespreek met de patiënt voorafgaand aan de behandeling het te verwachten effect, de voor- en nadelen van antidepressiva en de eventuele vervolgstappen. Objectiveer het effect van een antidepressivum met een specifieke depressie ernst-meetschaal 2.

    Citalopram, escitalopram, fluoxetine en sertraline zijn eerste keus. Deze middelen zijn vergelijkbaar wat betreft werkzaamheid, hoeveelheid en ernst van bijwerkingen, contra-indicaties, toepasbaarheid, gebruiksgemak en kosten. Maak de keuze, in overleg met de patiënt, op basis van het bijwerkingenprofiel en evt. eerdere ervaringen. SSRI’s geven over het algemeen weinig ernstige bijwerkingen 2.

    Er kan van het voorkeursmiddel afgeweken worden bij eerdere effectiviteit van, en tevredenheid over een niet-voorkeursmiddel en eerdere non-respons op de voorkeursmiddelen.

    Bij ouderen hebben citalopram of sertraline de voorkeur, vanwege ervaring en aangetoond effect bij (kwetsbare) ouderen, een gunstig bijwerkingenprofiel, beperkte interacties, beperkte risico’s bij overdosering en gebruiksgemak 3.

    Tijdens de zwangerschap is er volgens Lareb geen voorkeursmiddel binnen de SSRI’s; het gebruik is bij elke zwangere een individuele afweging. Er is veel onderzoek gedaan met SSRI’s tijdens de zwangerschap. Uit deze onderzoeken blijkt geen sterk verhoogd risico op aangeboren afwijkingen. De langetermijneffecten bij het kind zijn niet bekend 4.

    Als tijdens de lactatieperiode met een SSRI wordt gestart, heeft sertraline of paroxetine de voorkeur. Als een vrouw al tijdens haar zwangerschap een SSRI gebruikte, kan zij deze blijven gebruiken tijdens de borstvoeding 6.

    Lareb heeft voor sertraline een doseringsadvies opgesteld voor gebruik tijdens de zwangerschap. Zie voor meer informatie zie Lareb Verwijzing: Sertraline doseringsadvies tijdens de zwangerschap 5.

    Volg bij opgenomen patiënten eveneens het algemene stappenplan voor de behandeling van een depressie. Start daarbij dus in principe met een SSRI van voorkeur en overweeg een TCA hooguit als (eerste) behandelmogelijkheid. Voorheen was het advies van de NVvP om opgenomen patiënten altijd met een TCA te behandelen. Volgens de NVvP is deze stelling inmiddels echter achterhaald. Volgens de huidige richtlijn is de generaliseerbaarheid van de oude studies met TCA’s bij opgenomen patiënten naar de huidige, Nederlandse organisatie van zorg beperkt en is er sprake van een beperkt risicoverschil 2.

  4. Stap over op middel met hetzelfde of ander werkingsmechanisme

    Stap over op andere SSRI van voorkeur; kies een ander middel uit stap 3.

    Of stap over op een antidepressivum met een ander werkingsmechanisme. Kies één van de volgende middelen:

    Evalueer de bijwerkingen en de mate waarin het verdragen wordt na 1–2 weken. Evalueer het effect na 4–6 weken. Bij < 25% verbetering ten opzichte van de beginscore ga naar stap 5. Overweeg bij een partiële respons (25–50% verbetering ten opzichte van de beginscore) de dosering op geleide van effect en bijwerkingen te verhogen en evalueer na 2–4 weken.

    Evalueer bij goed effect het gebruik van antidepressiva de eerste 2 jaar ten minste elke 6 maanden en daarna ten minste jaarlijks en weeg samen met de patiënt de voor- en nadelen af. Bouw indien mogelijk af.

    Let op

    Houd met jongvolwassenen (18–25 jaar) gedurende de eerste maand wekelijks contact om suïcidaliteit te monitoren. Bespreek de mogelijke toename van geneigdheid tot suïcide vooraf met de jongvolwassene en instrueer de patiënt om in dat geval laagdrempelig contact te zoeken.

    Toelichting

    Er is enige meerwaarde van het wisselen naar een middel met een ander werkingsmechanisme ten opzichte van het wisselen binnen de groep SSRI’s. Toch kan ook het wisselen naar een andere SSRI, vanwege hinderlijke bijwerkingen, een goede optie zijn.

    De middelen in deze stap, vergeleken met de voorkeursmiddelen, hebben een gelijkwaardige werkzaamheid en vergelijkbare uitval. Nadelen zijn echter de bijwerkingen die groter in aantal of belang zijn, en/of de onttrekkingsverschijnselen (agomelatine, mirtazapine, paroxetine, venlafaxine). Verder zijn ze soms minder goed toepasbaar of is het gebruiksgemak minder (bupropion, duloxetine, mirtazapine), of is de kwaliteit van bewijs voor de effectiviteit lager (vortioxetine) 2.

  5. Augmentatie

    Voeg een atypisch antipsychoticum toe, of lithium, liothyronine of pas repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS) toe.

    Kies één van de volgende atypische antipsychotica:

    Zie voor uitgebreide informatie en de doseringsranges zoals toegepast in augmentatie-studies voor depressie, de NVvP-richtlijn Depressie 2

    Of kies:

    Of kies:

    Zie voor meer informatie de NVvP-richtlijn Depressie 2

    Evalueer de bijwerkingen en de mate waarin het verdragen wordt na 1–2 weken. Evalueer het effect na 4–6 weken. Bij < 25% verbetering ten opzichte van de beginscore ga naar stap 6. Overweeg bij een partiële respons (25–50% verbetering ten opzichte van de beginscore) de dosering op geleide van effect en bijwerkingen te verhogen en evalueer na 2–4 weken.

    Evalueer bij goed gebruik het gebruik van antidepressiva de eerste 2 jaar ten minste elke 6 maanden en daarna ten minste jaarlijks en weeg samen met de patiënt de voor- en nadelen af. Bouw indien mogelijk af.

    Toelichting

    De NVvP adviseert een augmentatiestrategie als patiënten onvoldoende reageren op twee eerdere farmacotherapeutische stappen, ook als dit een SSRI of een SNRI was. Overweeg augmentatie zeker bij een partiële respons of een respons zonder remissie. Toevoeging van de atypische antipsychotica aripiprazol en quetiapine aan een bestaande behandeling zijn het meest onderzocht en het meest effectief bevonden, ook bij ouderen. Risperidon is minder goed onderzocht maar wel effectief. De toevoeging van lithium is in de praktijk veel toegepast, is effectief ten opzichte van placebo en kan bij alle antidepressiva worden toegepast. In de grootste netwerk meta-analyses wordt echter wel een beperkte meerwaarde van de toevoeging van een atypische antipsychoticum of liothyronine (synthetisch schildklierhormoon, T3) ten opzichte van lithium-augmentatie gezien 2.

    Repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS) wordt aanbevolen bij patiënten met een depressie zonder psychotische kenmerken, die niet reageren op twee eerdere antidepressieve behandelingen. Overweeg rTMS eerder in de behandeling bij hinderlijke bijwerkingen van antidepressiva of indien psychotherapie niet mogelijk is. RTMS kan als monotherapie ingezet worden, maar ook als augmentatie bij (bestaande) behandeling met of in combinatie met psychotherapie. Met name de combinatie met psychotherapie kan de klinische effectiviteit verhogen.

    RTMS is het behandelen van een depressie door middel van magnetische stimulatie op het hoofd in 20 tot 30 sessies. Een korte magneetpuls veroorzaakt elektrische stroom in de onderliggende cortex die de neuronale activiteit moduleert 2.

  6. Wijzig beleid

  7. Stap over op tricyclisch antidepressivum (TCA)

    Kies één van de volgende middelen:

    Evalueer de bijwerkingen en de mate waarin het verdragen wordt na 1–2 weken. Evalueer het effect na 4–6 weken. Bij < 25% verbetering ten opzichte van de beginscore ga naar stap 7. Overweeg bij partiële respons (25–50% verbetering ten opzichte van de beginscore) de dosering op geleide van effect en bijwerkingen te verhogen en evalueer na 2–4 weken.

    Evalueer bij goed effect het gebruik van antidepressiva de eerste 2 jaar ten minste elke 6 maanden en daarna ten minste jaarlijks en weeg samen met de patiënt de voor- en nadelen af. Bouw indien mogelijk af.

    Let op

    Houd rekening met de vaak voorkomende cardiale bijwerkingen van TCA’s. Bij overdosering kunnen TCA’s ernstig toxisch zijn met een relatief snel levensbedreigend effect, met name door de cardiotoxiciteit.

    Toelichting

    Bij keuze voor een TCA gaat de voorkeur uit naar nortriptyline, omdat hier veel ervaring mee is opgedaan en de ervaring uit de praktijk leert dat het beter wordt verdragen dan de overige TCA’s 2.

    Het advies om bij opgenomen patiënten vooral het algemene stappenplan voor de behandeling van een depressie te volgen, en een TCA als eerste behandelmogelijkheid hooguit te overwegen 2. Voorheen was het advies van de NVvP om opgenomen patiënten altijd met een TCA te behandelen. Volgens de NVvP is deze stelling inmiddels echter achterhaald; de generaliseerbaarheid van de oude studies met TCA’s bij opgenomen patiënten naar de huidige, Nederlandse organisatie van zorg is beperkt en er bestaat een beperkt risicoverschil.

    Bij ouderen is er volgens Ephor op basis van het beschikbare bewijs geen reden om patiënten die zijn ingesteld op amitriptyline zonder meer over te zetten naar notriptyline. Nortriptyline heeft wel de de voorkeur boven amitriptyline bij starten van een TCA bij iemand met een verhoogd risico op anticholinerge bijwerkingen of bij het optreden van symptomen die zouden kunnen berusten op anticholinerge bijwerkingen tijdens behandeling met amitriptyline bij patiënten met een goede indicatie voor een TCA 8.

  8. Voeg esketamine neusspray toe

    Geef in combinatie met een SSRI of SNRI:

    Wissel bij onvoldoende effect van de esketamine neusspray alsnog naar een TCA, zie stap 6a.

    Evalueer aan het eind van de inductiefase (week 1-4) het therapeutisch effect en de noodzaak tot voortzetting van de behandeling.

    Bij goed effect de behandeling gedurende minimaal 6 maanden voortzetten.

    Toelichting

    Als alternatief van switchen naar een TCA kan het toevoegen van een esketamine neusspray worden overwogen. Volgens de NvVP is dit passend bij de huidige geldende criteria voor gepast gebruik (onvoldoende verbetering op ten minste 3 behandelstappen waaronder ten minste 1 augmentatiestrategie), opgesteld door Zorginstituut Nederland. Zie ook Verwijzing: Pakketadvies sluisgeneesmiddel esketamine neusspray (Spravato) bij de behandeling van volwassenen met een therapieresistente depressie 9.

    De NVvP benadrukt dat er meer kennis over de effectiviteit van esketamine neusspray moet worden verkregen om de positionering van dit middel te heroverwegen. Tot op heden ontbreekt een goede netwerk meta-analyse waarin de toevoeging van esketamine neusspray wordt vergeleken met andere behandelstappen. Als voor toevoeging van een esketamine neusspray wordt gekozen voordat een TCA is geprobeerd, is het advies om bij onvoldoende effectiviteit alsnog naar een TCA te wisselen 2.

  9. Voeg lithium toe

    Indien nog niet eerder toegepast.

    Evalueer de bijwerkingen en de mate waarin het verdragen wordt na 1–2 weken. Evalueer het effect na 4–6 weken. Bij < 25% verbetering ten opzichte van de beginscore ga naar stap 8.

    Evalueer het gebruik van antidepressiva de eerste 2 jaar ten minste elke 6 maanden en daarna ten minste jaarlijks en weeg samen met de patiënt de voor- en nadelen af. Bouw indien mogelijk af.

    Toelichting

    De NVvP adviseert het toevoegen van lithium aan een bestaande behandelstap bij een partiële respons of respons zonder remissie ten minste eenmaal in te zetten; of als stap 5 of als stap 7 van dit stappenplan. De toevoeging van lithium aan de behandeling met een antidepressivum wordt in de praktijk veel toegepast. Het is effectief ten opzichte van placebo en kan bij alle antidepressiva worden toegepast 2.

  10. Overweeg overstappen op MAO-remmer of overweeg electroconvulsietherapie (ECT)

    Bij een therapieresistente depressie:

    Evalueer de bijwerkingen en de mate waarin het verdragen wordt na 1–2 weken. Evalueer het effect na 4–6 weken. Overweeg bij een partiële respons (25–50% verbetering ten opzichte van de beginscore) de dosering op geleide van effect en bijwerkingen te verhogen en evalueer na 2–4 weken. Bij < 25% verbetering ga naar stap 9.

    Evalueer het gebruik van antidepressiva de eerste 2 jaar ten minste elke 6 maanden en daarna ten minste jaarlijks en weeg samen met de patiënt de voor- en nadelen af. Bouw indien mogelijk af.

    Let op

    De behandeling met tranylcypromine is complex, o.a. vanwege het grote interactiepotentieel en de noodzaak van regelmatige bloeddrukcontroles en een aangepast dieet.

    Toelichting

    Het wisselen naar een klassieke irreversibele, niet-selectieve MAO-remmer wordt op grond van ‘expert opinion’ aanbevolen, omdat deze stap al lange tijd in Nederland wordt toegepast. Er zijn zeer beperkt gegevens beschikbaar over de effectiviteit van MAO-remmers bij moeilijk behandelbare of therapieresistente depressie. In Nederland is naast tranylcypromine ook fenelzine op artsenverklaring beschikbaar. Het heeft de voorkeur bij atypische kenmerken van een depressie 2.

    Overweeg ECT bij medicatie- of therapieresistente patiënten, of in plaats van een volgende medicatiestap bij positief voorspellende factoren van ECT-effectiviteit bij depressie (bv. psychotische depressie, geremde depressie, hogere leeftijd of een eerdere effectieve ECT-kuur) of bij ernstige bijwerkingen van antidepressiva. Overweeg ECT altijd als eerste stap bij levensbedreigende situaties (ernstige suïcidaliteit, katatone verschijnselen bij depressie). ECT is een van de meest effectieve behandelingen voor depressie 2. Zie voor uitgebreide informatie over ECT de NVvP-richtlijn Electroconvulsietherapie (ECT).

  11. Overweeg een nog niet toegepast antidepressivum of combinatie van antidepressiva

    Bij de keuze voor een farmacotherapeutische combinatiebehandeling, overweeg dan bij voorkeur een combinatie met mirtazapine.

    Evalueer de bijwerkingen en de mate waarin het verdragen wordt na 1–2 weken. Evalueer het effect na 4–6 weken. Overweeg bij een partiële respons (25–50% verbetering ten opzichte van de beginscore) de dosering op geleide van effect en bijwerkingen te verhogen en evalueer na 2–4 weken.

    Evalueer het gebruik van antidepressiva de eerste 2 jaar ten minste elke 6 maanden en daarna ten minste jaarlijks en weeg samen met de patiënt de voor- en nadelen af. Bouw indien mogelijk af.

    Toelichting

    De NVvP adviseert terughoudend te zijn met combinaties van verschillende antidepressiva, vanwege de beperkte meerwaarde ten opzichte van ongewijzigd doorbehandelen of monotherapie bij non-responders en therapieresistente depressie. Bij keuze voor een combinatiebehandeling is de combinatie met mirtazapine het meest effectief 2.

Clomipramine, fluvoxamine en Trazodon zijn geen voorkeursmiddel bij de behandeling van depressie, omdat ze minder effectief zijn dan de overige antidepressiva en meer bijwerkingen geven die leiden tot staken van het antidepressivum 2.

Paroxetine is geen voorkeursmiddel omdat het bij afbouwen meer onttrekkingsverschijnselen geeft de andere SSRI’s 2.

Moclobemide heeft geen plaats in Nederlandse richtlijnen voor de behandeling van een depressie.

Achtergrond

Definitie

Een depressie, ook wel depressieve stoornis genoemd, is een sombere stemming en/of een duidelijke vermindering van interesse of plezier in (vrijwel) alle activiteiten, bijna dagelijks en gedurende het grootste deel van de dag. Er moet voldaan zijn aan minstens vijf DSM-5-symptomen, waaronder minstens één van de kernsymptomen, gedurende minstens twee aaneengesloten weken waarbij ook voldaan moet zijn aan criteria B t/m E (zie tabel 1 NHG-Standaard Depressie).

Er is sprake van depressieve klachten bij een sombere stemming waar iemand hinder van ondervindt, maar waarbij niet wordt voldaan aan de DSM-criteria voor een depressie 1.

Subvormen van depressie zijn winterdepressie en post-partumdepressie. Bij een winterdepressie beginnen de symptomen in de herfst en verdwijnen die in het voorjaar; de diagnose wordt gesteld indien deze depressie minimaal twee winters voorkomt. Een post-partumdepressie is een depressie die kan ontstaan na een bevalling. De ernst van een depressie is afhankelijk van het aantal aanwezige DSM-5-symptomen, de lijdensdruk, het sociaal disfunctioneren en eventuele psychische comorbiditeit.

Bij een persisterende depressie zijn de depressieve klachten minstens 2 jaar gedurende het grootste deel van de dag aanwezig en meer dagen wel dan niet, waarbij naast de sombere stemming nog 2 andere DSM-symptomen aanwezig zijn, zie tabel 1 NHG-Standaard Depressie. Hier valt ook het beeld onder dat voorheen ‘dysthymie’ werd genoemd 1.

In de tweedelijnszorg wordt een lichte depressie en een matig ernstige, ernstige en psychotische depressie onderscheiden. Een lichte depressie correspondeert met een ‘depressie zonder ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk of ernstige comorbiditeit’ zoals de NHG-Standaard in de eerstelijnszorg het definieert. Een matig ernstige, ernstige en psychotische depressie correspondeert met een ‘depressie met ernstig sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk, en/of veel comorbiditeit’ 2.

Symptomen

Kernsymptomen:

  • sombere stemming;
  • verlies van interesse of plezier.

Overige symptomen:

  • verandering van eetlust of gewicht;
  • slaapproblemen, m.n. doorslaapstoornissen;
  • psychomotorische agitatie of remming;
  • vermoeidheid of energieverlies;
  • gevoelens van waardeloosheid of schuld;
  • besluiteloosheid;
  • concentratieproblemen;
  • suïcidaal gedrag.

Behandeldoel

De behandeling van depressie wordt onderverdeeld in drie fasen. In de acute fase wordt herstel nagestreefd. Na herstel begint de ‘voortgezette fase' of ‘continueringsfase', die gericht is op het voorkómen van terugval (relaps). Deze fase gaat over in de ‘onderhoudsfase' die gericht is het voorkómen van recidief (recurrence, na een periode van herstel).

Uitgangspunten

De eerstelijnszorg door de huisarts is gericht op het adequaat behandelen van lichte tot matig ernstige depressie (acute behandeling). Daarnaast zal het deel van de patiënten bij wie de depressie in remissie is en bij wie tussen de episoden door weinig behandeling nodig is in de huisartsenzorg blijven of hierheen worden terugverwezen (voortgezette en onderhoudsbehandeling). Voor de behandeling van volwassenen door de huisarts geldt het Stappenplan Eerstelijnszorg, gebaseerd op de NHG-Standaard Depressie 1. Zie voor de behandeling per diagnose in de eerstelijnszorg tabel 2 van de NHG-Standaard Depressie. Hierin zijn ook de behandeling van subvormen van een depressie (zoals een winterdepressie of postpartumdepressie) in de eerstelijnszorg opgenomen, die doorgaans afwijkt van de reguliere behandeling van een depressie.

Bij onvoldoende effect van psychotherapie of antidepressiva voorgeschreven door de huisarts zal doorverwijzing plaatsvinden naar de Basis GGZ of gespecialiseerde GGZ of andere zorgpartijen. Zie voor indicaties voor verwijzing naar de tweedelijnszorg de NHG-Standaard Depressie 1.

De behandelalgoritmes voor een lichte, matig ernstige of ernstige depressie bij volwassenen in de tweedelijnszorg zijn samengevat in het Stappenplan Tweedelijnszorg. Voor het behandelalgoritme Psychotische depressie en de behandeling bij kinderen en adolescenten, zie de NVvP-richtlijn Depressie 2.

De behandeling volgt een gecombineerd matched-care- en stepped-caremodel. Hierin wordt effectieve en efficiënte zorg verleend, en is er sprake van flexibiliteit en continuïteit. De ziektestadia zijn grofweg aan behandelstappen gekoppeld. Vervolgens wordt steeds de minst intensieve behandeling aangeboden, waarvan kan worden verwacht dat de beoogde behandelresultaten worden bereikt. Hierbij wordt zowel overbehandeling als onderbehandeling voorkomen. Het behandelbeleid wordt geleid door de uitkomsten van de behandeling (symptomen, functioneren). Hierbij wordt tijdig van strategie/stap/intensiteit gewisseld als een behandeling niet effectief blijkt te zijn. Monitor regelmatig en systematisch met gevalideerde en betrouwbare instrumenten 2.

Maak bij elke stap in het beleid de behandelkeuze (antidepressiva, psychotherapie, neuromodulatie) in overleg met de patiënt. Neem hierin mee de verwachte effectiviteit, eventuele contra-indicaties, het gebruikersgemak en bijwerkingenprofiel dat voor de patiënt acceptabel is 2. Vraag tijdens een controle naar het beloop van de klachten, de aanwezigheid van resterende depressieve symptomen of andere psychische klachten, alcohol- en drugsgebruik, het (sociaal) functioneren en de ondernomen activiteiten 1.

Besteed bij alle patiënten met depressieve klachten aandacht aan het onderwerp suïcidaliteit. Dit maakt onderdeel uit van een goede beoordeling van de depressie en werkt mogelijk beschermend. Bij lichte suïcidaliteit (af en toe vluchtige gedachten, maar geen plan) kan behandeling in de huisartsenpraktijk plaatsvinden. Bij (zeer) ernstige of ambivalente suïcidaliteit of bij twijfel is directe verwijzing naar de crisisdienst noodzakelijk voor beoordeling 1.

Bouw ter vermindering van de kans op onthoudingsverschijnselen (zoals angst, prikkelbaarheid, duizeligheid, tremoren, griepachtig beeld, misselijkheid, braken, zweten en hartritmestoornis) het antidepressivum geleidelijk af. Hierbij is de snelheid van afbouwen o.a. afhankelijk van de kans op onthoudingsverschijnselen. Maak bij SSRI’s vooraf een risico-inschatting en bepaal in overleg met de patiënt welk afbouwschema gevolgd gaat worden. Zie voor adviezen over afbouwen van SSRI’s, SNRI's, TCA's en overige antidepressiva de NVvP-richtlijn Depressie module 28 of de Multidisciplinaire documenten 'Afbouwen SSRI’s en SNRI’s' 7 en 'Afbouwen overige antidepressiva' 10. Hierin zijn voorbeelden van afbouwschema’s weergegeven in tabel 2 en 3. Zie voor afbouwadviezen specifiek bij ouderen ≥ 70 jaar het Verwijzing: NHG Kennisdocument Antidepressiva.

Geneesmiddelen

antidepressiva, overige Toon kosten

antipsychotica, atypische Toon kosten

lithiumzouten Toon kosten

MAO-A-remmers Toon kosten

MAO-remmers, niet-selectief Toon kosten

melatonine-agonisten Toon kosten

serotonineheropnameremmers, niet-selectief Toon kosten

serotonineheropnameremmers, selectief Toon kosten

tetracyclische antidepressiva Toon kosten

tricyclische antidepressiva Toon kosten

Vergelijken

Zie ook

Geneesmiddelgroep

Bronnen