Samenstelling
Blincyto XGVS Aanvullende monitoring Amgen bv
- Toedieningsvorm
- Poeder voor concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 38,5 microg
- Verpakkingsvorm
- met solvens 10 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Tecvayli Aanvullende monitoring Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 3 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 90 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 1,7 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Voor acute lymfatische leukemie (ALL) staat op hovon.nl de geldende behandelrichtlijn (2020).
Advies
Dit geneesmiddel is geregistreerd onder voorwaardelijke toelating om het versneld beschikbaar te maken; er zijn echter nog onvoldoende gegevens over de werkzaamheid en de veiligheid.
Zie voor de behandeling van multipel myeloom de geldende behandelrichtlijn op hematologienederland.nl.
Indicaties
Als monotherapie bij volwassenen met:
- Philadelphia-chromosoom-negatieve, CD19-positieve, recidiverende of refractaire precursor-B acute lymfoblastenleukemie (ALL).
- Philadelphia-chromosoom-positieve, CD19-positieve, recidiverende of refractaire precursor-B ALL, na falen van ten minste twee tyrosinekinaseremmers en indien er geen andere behandelopties zijn.
- Philadelphia-chromosoom-negatieve, CD19-positieve precursor B-ALL in eerste of tweede complete remissie, met minimale restziekte (MRD) ≥ 0,1%.
Als monotherapie bij kinderen ≥ 1 jaar met:
- Philadelphia-chromosoom-negatieve, CD19-positieve precursor-B ALL
- die refractair of recidief is na minimaal twee eerdere behandelingen óf;
- die recidief is na een eerdere allogene hematopoëtische stamceltransplantatie.
- hoog-risico eerste recidief Philadelphia-chromosoom-negatieve, CD19-positieve precursor-B ALL als onderdeel van de consolidatietherapie.
Indicaties
Recidiverend en refractair multipel myeloom als monotherapie bij volwassenen die minimaal drie eerdere behandelingen hebben gekregen, waaronder een immunomodulerend middel, een proteasoomremmer en een anti-CD38-antilichaam en die tijdens de laatste therapie ziekteprogressie hebben vertoond.
Doseringen
Voorafgaand aan en tijdens de behandeling wordt profylactisch intrathecale chemotherapie aanbevolen ter preventie van recidief ALL in het centraal zenuwstelsel (CZS).
Bij MRD-positieve precursor-B ALL dient voorafgaand aan de behandeling kwantificeerbare MRD te worden bevestigd met een gevalideerde assay.
Ziekenhuisopname wordt aanbevolen bij:
- de behandeling van recidiverende of refractaire precursor-B acute lymfoblastenleukemie (ALL), gedurende minimaal de eerste 9 dagen van de eerste cyclus en minimaal de eerste 2 dagen van de tweede cyclus.
- de behandeling van precursor-B ALL met minimale restziekte, gedurende minimaal de eerste 3 dagen van de eerste cyclus en de eerste 2 dagen van de daaropvolgende cycli.
- pediatrische patiënten met hoog risico eerste recidief precursor-B ALL, gedurende minimaal de eerste 3 dagen van de cyclus.
- (een voorgeschiedenis van) klinisch relevante pathologie van het CZS, gedurende minimaal de eerste 14 dagen van de eerste cyclus en ten minste de eerste 2 dagen van de 2e cyclus. Wees voorzichtig omdat laat optreden van eerste neurlogische voorvallen is waargenomen.
Premedicatie
- Indicatiespecifiek:
- Bij recidiverend of refractair precursor-B ALL (dat Philadelphia-chromosoom negatief (Ph-) én CD19-positief is): bij volwassenen: 1 uur voorafgaand aan elke cyclus i.v. dexamethason 20 mg. Premedicatie bij kinderen: 6–12 uur voorafgaand aan cyclus 1 oraal of i.v. dexamethason 10 mg/m² (max. 20 mg), gevolgd door 30 minuten voorafgaand aan cyclus 1 oraal of i.v. dexamethason 5 mg/m².
- Bij Ph-, CD19-positief precursor-B ALL met minimale restziekte (MRD-positief): bij volwassenen: geef 1 uur voorafgaand aan elke cyclus i.v. prednison 100 mg of equivalent (bv. dexamethason 16 mg).
- In het algemeen: Tevens wordt voor volwassenen en kinderen een antipyreticum (zoals paracetamol) aanbevolen gedurende de eerste 48 uur van elke cyclus. Vooral bij een hoge tumorlast maatregelen nemen in verband met het mogelijk optreden van het tumorlysissyndroom, zoals vóór en tijdens de therapie zorgen voor voldoende hydratie, alkalisering van de urine en toediening van allopurinol of rasburicase en indien sprake is van ≥ 50% leukemische blasten in het beenmerg óf > 15.000 leukemische blasten/microliter perifeer bloed, tevens aanvullend dexamethason (bij volwassenen max. 24 mg/dag).
Recidiverend of refractair precursor-B ALL (dat Philadelphia-chromosoom-negatief én CD19-positief is)
Volwassenen (incl. ouderen) en kinderen met een lichaamsgewicht ≥ 45 kg
In eerste instantie bestaat de behandeling uit 2 cycli. Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Tussen opeenvolgende cycli is er een behandelvrij interval van 14 dagen (2 weken). Aanbevolen dosering: cyclus 1: dag 1 t/m 7: 9 microg/dag, dag 8 t/m 28: 28 microg/dag. Na een behandelvrij interval van 2 weken begint cyclus 2: dag 1 t/m 28: 28 microg/dag. Indien na deze 2 cycli een complete remissie is bereikt, kunnen nog 3 extra cycli als consolidatiebehandeling gegeven worden, steeds voorafgegaan door een behandelvrij interval van 2 weken. De dosering hierbij is dezelfde als van cyclus 2.
Volwassen (incl. ouderen) en kinderen ≥ 1 jaar met een lichaamsgewicht < 45 kg
In eerste instantie bestaat de behandeling uit 2 cycli. Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Tussen opeenvolgende cycli is er een behandelvrij interval van 14 dagen (2 weken). Er wordt gedoseerd aan de hand van het lichaamsoppervlak: cyclus 1: dag 1 t/m 7: 5 microg/m²/dag, max. 9 microg/dag, dag 8 t/m 28: 15 microg/m²/dag, max. 28 microg/dag. Na een behandelvrij interval van 2 weken begint cyclus 2: dag 1 t/m 28: 15 microg/m²/dag, max. 28 microg/dag. Indien na deze 2 cycli een complete remissie is bereikt, kunnen nog 3 extra cycli als consolidatiebehandeling gegeven worden, steeds voorafgegaan door een behandelvrij interval van 2 weken. De dosering hierbij is dezelfde als van cyclus 2.
Precursor-B ALL in eerste of tweede remissie met minimale restziekte (MRD-positief) (en die Philadelphia-chromosoom-negatief én CD19-positief is)
Volwassenen (incl. ouderen) met een lichaamsgewicht ≥ 45 kg
1 cyclus inductiebehandeling en max. 3 cycli consolidatiebehandeling, Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Tussen opeenvolgende cycli is er een behandelvrij interval van 14 dagen (2 weken). Aanbevolen dosering voor zowel inductiecyclus 1 als consolidatiecycli 2–4: dag 1 t/m 28: 28 microg/dag.
Hoog-risico eerste recidief precursor-B ALL
Kinderen ≥ 1 jaar met een lichaamsgewicht ≥ 45 kg
1 cyclus na inductie en 2 cycli consolidatiebehandeling. Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Aanbevolen dosering: 28 microg/dag op dag 1–28.
Kinderen ≥ 1 jaar met een lichaamsgewicht < 45 kg
1 cyclus na inductie en 2 cycli consolidatiebehandeling. Eén afzonderlijke behandelcyclus bestaat uit een continue infusie gedurende 28 dagen (4 weken). Aanbevolen dosering (aan de hand van het lichaamsoppervlak): 15 microg/m²/dag op dag 1–28, max. 28 microg/m²/dag.
Verminderde nierfunctie: bij een lichte of matige stoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan er geen doseeradvies worden gegeven bij een ernstige stoornis.
Verminderde leverfunctie: bij een lichte of matige stoornis is een dosisaanpassing niet nodig. Vanwege het ontbreken van gegevens kan er geen doseeradvies worden gegeven bij een ernstige stoornis.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (cytokineafgiftesyndroom, tumorlysissyndroom, neurologische toxiciteit, verhoogde leverenzymwaarden, overige klinisch significante bijwerkingen) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2).
Toediening: na reconstitutie en verdunning de oplossing met een infuuspomp (met steriel, niet-pyrogeen inline-filter met lage eiwitbinding (poriegrootte 0,2 microm) als continue i.v. infusie toedienen met een constante infusiesnelheid gedurende 24, 48, 72 of (max.) 96 uur per zak; de infusieduur wordt bepaald door de behandelend arts. Om redenen van steriliteit de infuuszak ten minste elke 96 uur verwisselen. Zie voor de verschillende opties de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2). De blinatumomab-infusielijn of intraveneuze katheter niet spoelen, dit geldt met name bij het wisselen van de infuuszakken of bij voltooiing van de infusie, om overmatige dosering te voorkomen. Bij toediening via een multilumen-veneuze katheter, blinatumomab infunderen via een apart lumen.
Doseringen
Dien premedicatie toe tijdens de opstartfase 1-3 uur voorafgaand aan elke dosis, bestaande uit een corticosteroïd, antihistaminicum en antipyreticum, ter vermindering van de kans op het 'cytokine release syndroom' (CRS). Bij latere doses ook premedicatie toedienen bij patiënten bij wie een opstartdosis wordt herhaald vanwege dosisuitstel, of bij wie CRS optrad bij een vorige dosis.
Recidiverend en refractair multipel myeloom
Volwassenen (incl. ouderen ≥ 65 jaar)
Opstartfase: s.c. 0,06 mg/kg lichaamsgewicht op dag 1, gevolgd door 0,3 mg/kg op dag 3 en 1,5 mg/kg op dag 5. Onderhoudsfase: 1,5 mg/kg 1×/week. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt. Overweeg om bij patiënten met een complete respons of beter gedurende 6 maanden de onderhoudsdosering te verlagen tot s.c. 1,5 mg/kg 1×/2 weken.
Bij optreden van bijwerkingen in de opstartfase mag de volgende dosis tot 7 dagen na de vorige dosis worden toegediend. Bij een langer uitgestelde dosis de behandeling opnieuw beginnen (incl. premedicatie) en de wekelijkse of tweewekelijkse dosering dienovereenkomstig hervatten. Zie voor specifieke aanbevelingen de officiële productinformatie CBG/EMA rubriek 4.2 tabel 2. Zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij ernstige bijwerkingen (waaronder CRS en neurologische toxiciteit) de officiële productinformatie CBG/EMA rubriek 4.2 tabel 3 en rubriek 4.4 tabel 4 en 5.
Verminderde nierfunctie: bij een licht of matig verminderde nierfunctie (creatinineklaring ≥ 30-89 ml/min) is geen dosisaanpassing nodig. Er zijn relatief weinig gegevens over het gebruik bij een ernstig verminderde nierfunctie (creatinineklaring < 30 ml/min).
Verminderde leverfunctie: bij een licht verminderde leverfunctie (totaal bilirubine > 1 tot 1,5 keer de bovengrens van normaal (ULN) en ASAT, of totaal bilirubine ≤ ULN en ASAT > ULN) is geen dosisaanpassing nodig. Er zijn geen gegevens over gebruik bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie.
Toediening: voor subcutaan gebruik. Injecteer bij voorkeur in de buik of dij. Als er meerdere injecties nodig zijn, deze op minimaal 2 cm van elkaar zetten. Injecteer niet in tatoeages, littekens of gebieden waar de huid rood, gekneusd, gevoelig, hard of niet intact is.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): bacteriële infectie, virusinfectie, niet-gespecificeerde infecties (bij ca. 42%). Infusiegerelateerde reacties (bij ca. 33%, met symptomen als (erythemateuze) huiduitslag, gezichtsoedeem, myalgie, tachypneu, acute nierbeschadiging, hypo- en hypertensie, cytokineafgiftesyndroom en koorts). Cytokineafgiftesyndroom (met symptomen als koorts, koude rillingen, tachycardie, bloeddrukdaling, bronchospasmen, hoofdpijn, misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, verhoogd totaal bilirubine). Hypotensie, hypertensie. Hoest. Hoofdpijn (ca. 33%), tremor. Slapeloosheid. Tachycardie. Misselijkheid, braken, diarree, obstipatie, buikpijn. Huiduitslag (erythemateus, maculeus, maculopapuleus). Rugpijn, pijn in extremiteit. Koorts (ca. 71%), koude rillingen, vermoeidheid, oedeem. Stijging van leverenzymwaarden. (Febriele) neutropenie, leukopenie, anemie, trombocytopenie, verlaagde immunoglobulinen (incl. hypogammaglobulinemie).
Vaak (1–10%): pneumonie, sepsis. Overgevoeligheid. Tumorlysissyndroom. Blozen. Encefalopathie (fataal verloop mogelijk), convulsie, paresthesie, afasie, ataxie, hersenzenuwaandoening, hypo-esthesie, cognitieve stoornis, geheugenstoornis, duizeligheid, slaperigheid. Verwardheid, desoriëntatie. Dyspneu, piepende ademhaling, productieve hoest, respiratoir falen. Botpijn. Pijn en ongemak ter hoogte van de borst. Hyperbilirubinemie. Lymfopenie, leukocytose.
Soms (0,1–1%): capillairleksyndroom. Cytokinestorm. Inspanningsdyspneu, acuut respiratoir falen. Pancreatitis (mogelijk fataal). Spraakstoornis. Hemofagocytaire histiocytose, lymfadenopathie.
Verder zijn gemeld: leuko-encefalopathie (progressieve multifocale leuko-encefalopathie is nog niet gemeld). CD-19-negatieve precursor-B acute lymfoblastenleukemie en cellijnwisseling van ALL naar acute myeloïde leukemie (AML) bij patiënten die blinatumomab kregen voor recidiverende aandoeningen.
Bij kinderen komen de volgende bijwerkingen vaker voor: infusiegerelateerde reacties, hypertensie, koorts, gewichtstoename, anemie, trombocytopenie en leukopenie.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): pneumonie, COVID-19, bovensteluchtweginfectie, urineweginfectie. Neutropenie, trombocytopenie, lymfopenie, anemie, leukopenie. 'Cytokine release syndrome', hypogammaglobulinemie. Hypercalciëmie, hypokaliëmie, hypofosfatemie, hypomagnesiëmie, verminderde eetlust. Perifere neuropathie, hoofdpijn. Bloeding, hypertensie. Dyspneu, hoesten. Diarree, braken, (boven)buikpijn, misselijkheid, obstipatie. Spierpijn, spierspasmen, gewrichtspijn. Koorts, injectieplaatsreactie (zoals cellulitis, erytheem, oedeem, ontsteking, verharding, hematoom), pijn (bv. oorpijn, tandpijn, liespijn), gezichtsoedeem, perifeer oedeem, vermoeidheid, asthenie. Stijging alkalische fosfatase in het bloed.
Vaak (1-10%): sepsis, cellulitus. Febriele neutropenie, hypofibrinogenemie. Hyperamylasemie, hyperkaliëmie, hypocalciëmie, hyponatriëmie, hypoalbuminemie, hypoglykemie. Acuut nierletsel. Immuun-effectorcelgeassocieerd neurotoxiciteits-syndroom (ICANS), encefalopathie. Hypotensie. Hypoxie. Stijging creatinine in het bloed, stijging ALAT, ASAT en lipase in het bloed, stijging gamma-glutamyltransferase, verlengde geactiveerde partiële tromboplastinetijd, stijging INR.
Soms (0,1-1%): progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML).
Interacties
Immunisatie met levend-virusvaccin wordt niet aanbevolen gedurende ten minste 2 weken voorafgaand aan de start van de behandeling, tijdens de behandeling en nog voordat het aantal B-lymfocyten na de laatste behandelcyclus is gestabiliseerd binnen het normale bereik.
Blinatumomab lijkt zelf geen invloed te hebben op de activiteit van CYP450-enzymen. Mogelijk veroorzaakt de voorbijgaande afgifte van cytokinen in de beginfase van de behandeling een remming van de activiteit van CYP450-enzymen. Monitor bijwerkingen en/of bloedspiegels van geneesmiddelen die voor hun klaring sterk afhankelijk zijn van deze enzymsystemen en tevens een smalle therapeutische breedte hebben.
Interacties
Controleer extra nauwlettend op toxiciteit bij gelijktijdig gebruik van een CYP450-substraat met een smalle therapeutische breedte (bv. ciclosporine), en pas zo nodig de dosis van het substraat aan. Teclistamab veroorzaakt het vrijkomen van cytokinen die de activiteit van CYP-enzymen kunnen onderdrukken, wat kan leiden tot een verhoogde blootstelling aan CYP450-substraten. De meeste kans op deze interactie bestaat naar verwachting vanaf het begin van de teclistamab-opstartfase tot 7 dagen na de eerste onderhoudsdosis en tijdens en na CRS.
Vaccinatie met levende virale vaccins vermijden gedurende ten minste 4 weken voor het begin van de behandeling, tijdens de behandeling en ten minste 4 weken na de behandeling. De immuunrespons op vaccins kan verminderd zijn. De veiligheid van immunisatie met levende virale vaccins tijdens of na behandeling met teclistamab is niet onderzocht.
Zwangerschap
Blinatumomab passeert bij dieren in beperkte mate de placenta (foetale/maternale serumconcentratie ratio < 1%).
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Farmacologisch effect: Een depletie van B-cellen bij de pasgeborene kan niet worden uitgesloten.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken. De pasgeborene controleren op B-celdepletie en vaccinaties met levend-virusvaccins uitstellen totdat het aantal B-cellen is hersteld.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 48 uur na de therapie.
Zwangerschap
Van menselijk IgG is bekend dat het na het 1e trimester van de zwangerschap de placenta passeert.
Teratogenese: Onbekend.
Advies: Gebruik ontraden.
Overig: Sluit bij vruchtbare vrouwen voorafgaand aan de behandeling een zwangerschap uit. Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 5 maanden na de therapie. Overweeg meting van de immunoglobulinespiegels bij een pasgeborene van een moeder die wordt behandeld met teclistamab.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Het is mogelijk dat het eiwitcomplex overgaat in de moedermelk. Een nadelig effect bij de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Gebruik is gecontra-indiceerd gedurende én tot 48 uur na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend, een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: Geef geen borstvoeding gedurende en tot ten minste vijf maanden na de therapie.
Contra-indicaties
Zie voor contra-indicaties de rubriek Lactatie.
Contra-indicaties
Van dit middel zijn geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Dit geneesmiddel is geregistreerd onder voorwaardelijke toelating om het versneld beschikbaar te maken; er zijn echter nog onvoldoende gegevens over de werkzaamheid en de veiligheid.
Voorafgaand aan en tijdens de behandeling leverenzymwaarden (ALAT, ASAT, γGT) en totaal bilirubine in het bloed controleren, vooral tijdens de eerste 3 dagen van de eerste 2 cycli. Verhogingen van de enzymwaarden worden meestal in de eerste week van de behandeling waargenomen en zijn meestal voorbijgaand zonder onderbreking of stoppen van de behandeling. Soms is echter onderbreken of definitief staken van de behandeling noodzakelijk.
De kans op het tumorlysissyndroom is groter bij een hoge tumorlast en bij een verminderde nierfunctie. Naast het toepassen van premedicatie is bij iedere patiënt intensieve controle van de nierfunctie en vochtbalans noodzakelijk. Premedicatie wordt ook aangewend ter preventie van ernstige infusiereacties (zie rubriek Dosering).
Infusiereacties en het cytokineafgiftesyndroom zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden en treden doorgaans op binnen 2 dagen na de start van de behandeling; soms komen uitgestelde infusiereacties voor of infusiereacties in latere cycli. Het cytokineafgiftesyndroom gaat vaak gepaard met gedissemineerde intravasale stolling (DIC) en het capillairleksyndroom; tevens is melding gemaakt van hemofagocytaire lymfohistiocytose/macrofaagactivatiesyndroom (MAS). Controleer de patiënt goed op symptomen van infusiereacties en het cytokineafgiftesyndroom, vooral in het begin van de eerste en tweede cyclus. Om de kans op het cytokineafgiftesyndroom zo klein mogelijk te houden, de aanbevolen startdosering (cyclus 1, dag 1–7) nauwkeurig opvolgen.
Neurologische bijwerkingen kunnen ernstig zijn en zelfs fataal verlopen. De mediane tijd tussen de start van de behandeling en het optreden van deze bijwerkingen is 2 tot 4 weken. Het merendeel van deze bijwerkingen is reversibel na staken van de behandeling. Ouderen en patiënten met een voorgeschiedenis van neurologische klachten hebben meer kans op neurologische bijwerkingen. Vanwege de exclusiecriteria van de klinische onderzoeken is er beperkte ervaring bij een eerder doorgemaakte of bestaande klinisch significante aandoening van het CZS zoals epilepsie, parese, CVA, afasie, ziekte van Parkinson en psychose. In verband met de verwachting van meer kans op neurologische bijwerkingen zeer voorzichtig zijn met het toedienen van blinatumomab bij aanwezigheid van deze aandoeningen. Het wordt aanbevolen vóór de start van de behandeling bij elke patiënt neurologisch onderzoek uit te voeren en tijdens de behandeling elke patiënt te monitoren op klachten en verschijnselen; onderbreking of definitief staken van de behandeling kan nodig zijn. Bij optreden van convulsies wordt secundaire profylaxe met een geschikt anti-epilepticum (bv. levetiracetam) aanbevolen.
Het optreden van ernstige infecties (graad ≥ 4), waarvan sommige levensbedreigend of fataal, komt vaker voor bij een baseline ECOG (Eastern Cooperative Oncology Group performance status)-score ≥ 2 dan bij < 2. Controleer nauwkeurig op klachten en verschijnselen van infectie; onderbreken of definitief staken van de behandeling kan nodig zijn. Ook reactivatie van latente virussen (bv. polyoomvirus (BK-virus)) is waargenomen. Neutropenie (met of zonder koorts) kan levensbedreigend zijn. Controleer gedurende de infusieperiode regelmatig het bloedbeeld, vooral tijdens de eerste 9 dagen van de eerste cyclus.
Er is meer kans op hypogammaglobulinemie bij oudere patiënten met MRD-positieve ALL; monitor het immunoglobulineniveau bij een oudere patiënt tijdens de behandeling.
Levensbedreigende pancreatitis is gemeld. Mogelijk dat een hoge dosis corticosteroïden hierbij een rol heeft gespeeld. De mediane tijd tot optreden van pancreatitis is 7,5 dagen. Controleer nauwgezet op klachten en verschijnselen van pancreatitis; lichamelijk onderzoek, bepalingen van serumamylase en -lipase en beeldvormend onderzoek (bv. echografie) van de buik kunnen nodig zijn. Onderbreek of staak zonodig de behandeling.
Risicofactoren voor optreden van leuko-encefalopathie zijn craniale bestraling en antileukemische chemotherapie (waaronder systemisch methotrexaat in hoge doses of intrathecaal cytarabine). Controleer op klachten en verschijnselen en overweeg bij verdachte verschijnselen een neuroloog te raadplegen.
Patiënten die worden behandeld voor recidiverende aandoeningen moeten worden gecontroleerd op acute myeloïde leukemie, vanwege meldingen van cellijnwisseling van ALL naar AML.
Onderzoeksgegevens: Er is beperkte ervaring bij ouderen ≥ 75 jaar. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij:
- ernstige nierfunctiestoornis;
- ernstige leverfunctiestoornis;
- kinderen < 1 jaar.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege kans op het 'cytokine release syndrome' (CRS), dat mogelijk fataal kan zijn, tijdens de opstartfase van de behandeling premedicatie geven, zie ook de rubriek Dosering. Bij latere doses ook premedicatie toedienen bij patiënten bij wie een opstartdosis wordt herhaald vanwege dosisuitstel, of bij wie CRS optrad bij een vorige dosis. Controleer na toediening nauwlettend op tekenen van CRS, zoals koorts, hypotensie, koude rillingen, hypoxie, hoofdpijn, tachycardie en verhoogde transaminasewaarden, en adviseer patiënten contact op te laten nemen als dergelijke symptomen zich voordoen. Bij optreden van CRS, teclistamab onderbreken totdat de symptomen zijn verdwenen en onmiddellijk ondersteunende zorg geven, zoals tocilizumab en/of corticosteroïden, afhankelijk van de ernst. Bij voortzetten van teclistamab voorafgaand aan de eerstvolgende dosis opnieuw premedicatie toedienen.
Ernstige of levensbedreigende neurologische bijwerkingen, waaronder het mogelijke fatale ‘immune effector cell-associated neurotoxicity syndrome’ (ICANS), zijn gemeld. Controleer nauwletten op symptomen van ICANS, zoals verwardheid, verlaagd bewustzijnsniveau, desoriëntatie, slaperigheid, lethargie en bradyfrenie. Bij de eerste tekenen van ICANS de patiënt onmiddellijk onderzoeken, andere neurologische oorzaken uitsluiten en ondersteunende zorg bieden op basis van de ernst. Bij optreden van ICANS of andere neurologische bijwerkingen teclistamab onderbreken of staken, totdat symptomen zijn verdwenen. Patiënten die ICANS van graad 2 of hoger krijgen, instrueren om gedurende 48 uur na de volgende dosis teclistamab in de nabijheid van een zorginstelling te blijven. Controleer hen in die 48 uur nauwlettend op klachten. ICANS kan tegelijk met CRS, na het verdwijnen van CRS of in afwezigheid van CRS ontstaan.
Ernstige infecties, waaronder levensbedreigende of fatale infecties, zijn gemeld. Overweeg voor aanvang van de behandeling infectieprofylaxe volgens lokale richtlijnen. Controleer voorafgaand en tijdens de behandeling regelmatig op klachten en symptomen van infecties en behandel zoals klinisch aangewezen. Teclistamab niet starten bij patiënten met een actieve ernstige infectie. Bij optreden van een infectie gedurende de behandeling, teclistamab onderbreken. Mogelijk fatale progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML) is gemeld; controleer daarom op nieuwe of veranderde neurologische symptomen. Staak de behandeling bij het vermoeden van PML. Als PML wordt bevestigd, de behandeling definitief staken.
Controleer het complete bloedbeeld voorafgaand aan de behandeling en tijdens de behandeling periodiek.
Overweeg voor aanvang van de behandeling antivirale profylaxe om reactivatie van het herpes zoster-virus te voorkomen.
Bij aanwijzingen voor positieve HBV-serologie tijdens de behandeling de patiënt gedurende ten minste zes maanden na de therapie controleren op tekenen van HBV-reactivatie. Als tijdens de behandeling reactivatie van HBV optreedt, teclistamab onderbreken.
Vanwege de kans op hypogammaglobulinemie de immunoglobulineconcentratie regelmatig controleren.
Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Er is geen toepassing bij kinderen < 18 jaar.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met blinatumomab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met teclistamab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Bispecifieke T-celkoppelaar (BiTE; antilichaamconstructie). Blinatumomab bindt specifiek aan CD19 op het oppervlak van B-cellen en aan CD3 op het oppervlak van T-cellen. Het activeert T-cellen door CD3 in het T-celreceptorcomplex (TCR) te binden aan CD19 op zowel benigne als maligne B-cellen. Blinatumomab medieert zo de vorming van een cytolytische synaps tussen de T-cel en de tumorcel, waarbij proteolytische enzymen vrijkomen om delende en rustende CD19-positieve cellen te doden. Dit gaat gepaard met een tijdelijke up-regulatie van celadhesiemoleculen, productie van cytolytische eiwitten, afgifte van inflammatoire cytokinen en proliferatie van T-cellen.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,06 l/kg. Voor kinderen: ca. 3,91 l/m². |
Metabolisering | waarschijnlijk zoals andere eiwitten; via katabole routes tot kleinere peptiden en aminozuren. |
T 1/2el | ca. 2 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Teclistamab is een IgG4-PAA bispecifiek antilichaam dat aangrijpt op de CD3-receptor die tot expressie komt op het oppervlak van T-cellen, op het B-cel-maturatieantigeen (BCMA) dat tot expressie komt op het oppervlak van maligne multipelmyeloomcellen en op B-cellen in een laat stadium en plasmacellen. Teclistamab stimuleert hiermee T-cel-gemedieerde cytotoxiciteit en antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxiciteit (ADCC).
Kinetische gegevens
F | 72% (s.c.). |
T max | ca. 139 uur na eerste wekelijkse onderhoudsdosis; ca. 72 uur na dertiende wekelijkse onderhoudsdosis. |
V d | ca. 0,080 l/kg. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
blinatumomab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- ramucirumab (L01FG02) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk
Groepsinformatie
teclistamab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- ramucirumab (L01FG02) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk