Samenstelling
Desmopressine (acetaat) Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 0,1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 50 doses, 60 doses
Per verstuivingsdosis 10 microg.
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,1 mg, 0,2 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet, sublinguaal
- Sterkte
- 60 microg, 120 microg, 240 microg
Minrin (acetaat) Ferring bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 4 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 1 ml
- Toedieningsvorm
- Lyofilisaat voor oraal gebruik ('Melt')
- Sterkte
- 60 microg, 120 microg, 240 microg
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 0,1 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 5 ml (= 50 doses)
Per verstuivingsdosis 10 microg.
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,1 mg, 0,2 mg
Nocdurna (als acetaat) Ferring bv
- Toedieningsvorm
- Lyofilisaat voor oraal gebruik
- Sterkte
- 25 microg, 50 microg
Octostim nasaal (acetaat) Ferring bv
- Toedieningsvorm
- Neusspray
- Sterkte
- 1,5 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 2,5 ml (= 25 doses) met precompressie pompset
Per verstuivingsdosis 150 microg.
Octostim parenteraal (acetaat) XGVS Ferring bv
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 15 microg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Gezien de relatief eenvoudige wijze van toediening, de lange werkingsduur en de goede werkzaamheid is desmopressine een geschikt middel voor de chronische behandeling van vasopressine-gevoelige diabetes insipidus.
Desmopressine kan worden toegepast ter verhoging van factor VIII in donorbloed.
Behandel bedplassen (enuresis nocturna) niet-medicamenteus, met gedragstherapeutische maatregelen. Overweeg, alleen bij het ontbreken van alternatieven, incidenteel een kortdurende medicamenteuze behandeling met oraal desmopressine, zoals bij een logeerpartij of (school)kamp.
Overweeg desmopressine in combinatie met oxybutynine voor de behandeling van bedplassen in de tweedelijnszorg, bij onvoldoende effect van alle overige behandelopties.
Indicaties
- Centrale vasopressine-gevoelige diabetes insipidus (volgens sommige fabrikanten nasale toediening bij leeftijd ≥ 5 jaar);
- Polyurie en polydipsie als gevolg van hypofysectomie;
- Voor de diagnose van centrale diabetes insipidus en voor het vaststellen van het renale concentratievermogen;
- Primaire enuresis nocturna (bedplassen) bij patiënten > 5 jaar, die wel in staat zijn hun urine normaal te concentreren;
- Nycturie als gevolg van idiopathische nachtelijke polyurie bij volwassenen;
- Profylaxe en behandeling van niet-levensbedreigende bloedingen bij lichte vormen van hemofilie A of de ziekte van Von Willebrand type I en bij uremie;
- Profylaxe van bloedingen bij een verlengde bloedingstijd door andere oorzaken, zoals bepaalde bloedplaatjesdefecten, om het bloedverlies en daardoor het gebruik van bloedproducten te verminderen;
- Ter verhoging van de opbrengst van factor VIII in donorbloed.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij overschakelen van de Minrin tabletten naar het Minrin lyofilisaat zonodig de dosering en het doseerschema aanpassen (tablet 0,1 mg komt overeen met 60 microg lyofilisaat).
Centrale diabetes insipidus
Volwassenen
Oraal: tablet: begindosering 0,1 mg 3×/dag. Pas de dosis of toedieningsfrequentie aan op geleide van de reactie; gewoonlijke onderhoudsdosering: 0,1–0,2 mg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 0,2–1,2 mg;
Sublinguaal: tablet sublinguaal of Minrin lyofilisaat: begindosering 60 microg 3×/dag, gewoonlijke onderhoudsdosering: 60–120 microg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 120–720 microg per dag;
Intranasaal, indien orale toediening niet geschikt is: begin met een testdosis van 10 microg (= 1 pufje van neusspray 0,1 mg/ml); verhoog afhankelijk van het 24-uurs urinevolume en urine-osmolaliteit tot 20 microg. Gewoonlijke onderhoudsdosering: 10–20 microg 2×/dag.
Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: in het algemeen 1–4 microg 1×/dag.
Kinderen
Dosering in overleg met endocrinoloog/nefroloog.
Oraal: tablet: begindosering 0,1 mg 3×/dag. Pas de dosis of toedieningsfrequentie aan op geleide van de reactie; gewoonlijke onderhoudsdosering: 0,1–0,2 mg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 0,2–1,2 mg;
Sublinguaal: tablet sublinguaal of Minrin lyofilisaat: begindosering 60 microg 3×/dag, gewoonlijke onderhoudsdosering: 60–120 microg 3×/dag. De totale dagdosis kan variëren van 120–720 microg per dag;
Intranasaal, indien orale toediening niet geschikt is: een testdosis van 5 microg; pas daarna aan op geleide van het 24-uurs urinevolume en urine-osmolaliteit tot onderhoudsdosis, veelal 5-10 microg 1×/dag (eventueel verhogen tot 10 microg 2×/dag). NB: een dosis van 5 microg is niet mogelijk met de in Nederland beschikbare neussprays; ga over op een andere toedieningsvorm.
Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: in het algemeen 0,4 microg 1×/dag.
Zuigelingen
Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: 0,4 microg 1×/dag.
Bij postoperatieve polyurie/-dipsie
Volwassenen
Intraveneus of intramusculair: Minrin injectievloeistof: 1–4 microg, op geleide van de urine-osmolaliteit.
Diagnose van centrale diabetes insipidus
Volwassenen
Intranasaal: 20 microg (= 2 pufjes van neusspray 0,1 mg/ml). Verbetering van urineconcentrerend vermogen na wateronthouding bevestigt de diagnose centrale diabetes insipidus.
Intramusculair: Minrin injectievloeistof: 2 microg. Verbetering van urineconcentrerend vermogen na wateronthouding bevestigt de diagnose centrale diabetes insipidus.
Renale functietest
Algemeen
Vóór toediening de blaas legen. De vochtinname om de dorst te lessen beperken tot max. 0,5 l tussen 1 uur vóór tot 8 uur ná toediening. Bij zuigelingen de vochtinname gedurende 2 maaltijden na toediening halveren. Binnen 5 uur na toediening kunnen zoutconcentraties van ca. 700 mOsm/kg in de urine worden bereikt bij volwassenen en kinderen > 1 jaar met normale nierfunctie; bij zuigelingen ca. 500 mOsm/kg.
Volwassenen en kinderen > 15 jaar
Intranasaal: 40 microg (= 4 pufjes van neusspray 0,1 mg/ml).
Intramusculair: Minrin injectievloeistof: 2–4 microg.
Kinderen < 15 jaar
Intranasaal: 20 microg (= 2 pufjes van neusspray 0,1 mg/ml).
Intramusculair: Minrin injectievloeistof: 1–2 microg.
Zuigelingen
Alleen op strikte indicatie en in de kliniek: intranasaal: 10 microg (= 1 pufje van neusspray 0,1 mg/ml).
Primaire enuresis nocturna (bedplassen)
Volwassenen en kinderen > 5 jaar
De vochtinname zo veel mogelijk beperken vanaf 1 uur vóór toediening bij het slapengaan tot minstens acht uur ná toediening. Bij kinderen < 12 jaar alleen kortdurend toepassen als het bedplassen een ernstige belemmering vormt, zoals bij een logeerpartij of schoolkamp. Bij oudere kinderen en volwassenen de behandeling eenmaal per drie maanden een week onderbreken om te beoordelen of behandeling nog steeds noodzakelijk is.
Oraal: Tablet: begindosering 0,2 mg vóór het slapen, evt. te verhogen tot 0,4 mg.
Sublinguaal: tablet sublinguaal of Minrin lyofilisaat: begindosering 120 microg vóór het slapen, evt. te verhogen tot 240 microg.
Nycturie
Volwassenen
De vochtinname zo veel mogelijk beperken vanaf 1 uur vóór toediening bij het slapengaan tot minstens acht uur ná toediening. Na elke drie maanden therapie nagaan of de noodzaak tot continueren van de behandeling nog bestaat door ten minste één medicatievrije week in te lassen.
Oraal: tablet: 0,1 mg voor het slapen gaan. Bij onvoldoende effect de dosering wekelijks verhogen tot 0,2 mg en vervolgens 0,4 mg voor het slapen gaan.
Sublinguaal: tablet sublinguaal of Minrin lyofilisaat: 60 microg voor het slapen gaan. Bij onvoldoende effect de dosering wekelijks verhogen tot 120 microg en vervolgens tot 240 microg voor het slapen gaan.
Sublinguaal: Nocdurna lyofilisaat: vrouwen 25 microg of mannen 50 microg 1 uur vóór het slapengaan. Indien een hogere dosis nodig is, overstappen naar het andere lyofilisaat. Bij ouderen (≥ 65 jaar) wordt ontraden om de dosering te verhogen.
Profylaxe en behandeling van bloedingen bij langere bloedingstijd, lichte vormen van hemofilie A en de ziekte van Von Willebrand type I
Volwassenen en kinderen
Intraveneus: Octostim of Minrin injectievloeistof: 0,3–0,4 microg/kg. Bij profylaxe Minrin 1 uur vóór de ingreep toedienen, Octostim onmiddellijk vóór de ingreep. De totale dosis oplossen in fysiologische zoutoplossing 50–100 ml; bij kinderen < 10 kg in 10 ml. Infusie-inlooptijd: 20–30 min. De toediening kan eventueel 1–2 keer met intervallen van 12–24 uur worden herhaald; vaker toedienen kan tot tachyfylaxie leiden.
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: Kinderen 0–18 jaar: intraveneus: 0,3 microg/kg toedienen in 30 minuten op geleide van pols en bloeddruk. Zo nodig herhalen na 12–24 uur. Bij kinderen < 3 jaar toediening onder klinische observatie gedurende 24 uur. Behandeling in overleg met hematoloog.
Volwassenen
Subcutaan: Octostim injectievloeistof: 0,3 microg/kg. Bij profylaxe onmiddellijk vóór de ingreep toedienen. De toediening kan eventueel 1–2 keer met intervallen van 12–24 uur worden herhaald; vaker toedienen kan tot tachyfylaxie leiden.
Volwassenen
Intranasaal, indien i.v.-toediening niet in aanmerking komt: 300 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje (= 150 microg) in elk neusgat. Bij profylaxe ½ uur voorafgaand aan de ingreep toedienen. De toediening kan eventueel 1–2 keer met intervallen van 12–24 uur worden herhaald; vaker toedienen kan tot tachyfylaxie leiden.
Kinderen
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: intranasaal: lichaamsgewicht 20–40 kg: 150 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje in één neusgat. Lichaamsgewicht ≥ 40 kg: 300 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje in elk neusgat. Bij profylaxe ½ uur voorafgaand aan de ingreep toedienen. Zo nodig herhalen na 12–24 uur.
Bloeddonoren
Volwassenen
Intranasaal: 300 microg in neusspray 1,5 mg/ml, toegediend als 1 pufje (= 150 microg) in elk neusgat 1 uur voor bloedafname.
Dosering verlagen
Verlaag de dosering zo nodig bij een cardiovasculaire stoornis, astma, cystische fibrose, epilepsie, migraine of andere aandoening met verstoring van de vocht- en/of elektrolytenbalans.
Behandeling onderbreken/staken
Onderbreek de behandeling bij tekenen van waterretentie/hyponatriëmie (hoofdpijn, misselijkheid, braken, gewichtstoename en in ernstige gevallen, convulsies en coma), totdat volledig herstel is bereikt. Bij hervatten van de behandeling, houd beperking van de vloeistofinname strikt aan en controleer de serumnatriumspiegel; pas zo nodig de dosis aan.
Onderbreek de behandeling bij ontstaan van een ziekte die de vocht- en/of elektrolytenbalans verstoort, zoals bij een systemische infectie, koorts of gastro-enteritis.
Staak de behandeling indien na 4 weken het gewenste klinisch effect niet is bereikt.
Toediening
- De tabletten/lyofilisaat innemen zonder voedsel, en altijd op hetzelfde tijdstip van de dag.
- De tablet voor sublinguaal gebruik en het lyofilisaat onder de tong plaatsen waar het oplost zonder dat water nodig is.
Bijwerkingen
Let op: Behandeling zonder gelijktijdige vermindering van vochtinname kan leiden tot waterretentie en/of hyponatriëmie met symptomen zoals hoofdpijn, misselijkheid, braken, buikpijn, spierkrampen, duizeligheid, verwardheid, gewichtstoename, malaise, verminderd bewustzijn, gegeneraliseerd oedeem en in ernstige gevallen hersenoedeem, convulsies en coma. Er zijn aanwijzingen dat bij gebruik van nasale toedieningsvormen bij centrale diabetes insipidus ernstige hyponatriëmie kan optreden. Hyponatriëmie is reversibel. Stel de behandeling van hyponatriëmie individueel in en voorkom een snelle overcorrectie, om het risico op verdere complicaties te verminderen.
Orale en sublinguale toediening
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn.
Vaak (1-10%): hyponatriëmie. Duizeligheid. Hypertensie. Misselijkheid, braken, buikpijn, diarree, obstipatie. Pollakisurie. Oedeem, vermoeidheid. Droge mond (m.n. bij dosisverhoging).
Soms (0,1–1%): slapeloosheid. Slaperigheid, paresthesie. Visusstoornis. Vertigo. Palpitaties. Orthostatische hypotensie. Dyspneu. Dyspepsie, opgeblazen gevoel, flatulentie. Zweten, jeuk, huiduitslag, urticaria. Spierspasmen, spierpijn. Dringende urinelozing, urinelozingsaandoening. Malaise, pijn op de borst, griepachtige verschijnselen. Gewichtstoename, stijging van leverenzymwaarden, hypokaliëmie. Bij kinderen: emotionele labiliteit, agressie.
Zelden (0,01–0,1%): verwardheid, allergische dermatitis. Bij kinderen: angst, nachtmerries, stemmingswisselingen, prikkelbaarheid.
Verder zijn gemeld: anafylactische reactie. Dehydratie, hypernatriëmie. Convulsies, asthenie, coma. Bij kinderen: emotionele stoornis, depressie, hallucinatie. Aandachtsstoornis, psychomotorische hyperactiviteit, convulsies, hersenoedeem. Epistaxis.
Nasale toediening
Zeer vaak (> 10%): nasale congestie, rinitis. Voornamelijk bij kinderen: toename lichaamstemperatuur.
Vaak (1–10%): slapeloosheid. Hoofdpijn. Neusbloeding. Misselijkheid, buikpijn, gastro-enteritis. Voornamelijk bij kinderen: emotionele labiliteit, nervositeit, agressie, nachtmerries en bovenste luchtweginfectie. Bij hemostatische indicaties: rode ogen, tachycardie, blozen.
Soms (0,1–1%): hyponatriëmie. Braken.
Parenterale toediening
Vaak (1-10%): hoofdpijn, vermoeidheid. Misselijkheid, buikpijn. Bij hoge doses: voorbijgaande hypotensie met reflextachycardie en blozen van het gezicht op moment van toediening.
Zelden (0,01–0,1%): duizeligheid.
Zeer zelden (< 0,01%): hyponatriëmie. Emotionele stoornis bij kinderen.
Verder zijn gemeld: overgevoeligheidsreacties (zoals dyspneu, erytheem, perifeer of gezichtsoedeem, jeuk, uitslag en urticaria), anafylactische of anafylactoïde reactie. Bij gebruik voor de hemostatische indicaties en alleen bij patiënten met risicofactoren voor of een voorgeschiedenis van trombose, atherosclerose of angioplastiek: ischemisch CVA, acuut myocardinfarct.
Interacties
Wees voorzichtig bij combinatie met andere geneesmiddelen die de water- en/of natriumhomeostase beïnvloeden, zoals opioïden, SSRI's, tricyclische antidepressiva, oxytocine, NSAID's, chloorpromazine en carbamazepine. Gelijktijdig gebruik leidt tot meer kans op vochtretentie of hyponatriëmie.
Bij orale of sublinguale toediening van desmopressine, kan gelijktijdig gebruik van loperamide de kans op vochtretentie of hyponatriëmie verhogen, door een verdrievoudiging van de plasmaconcentratie van desmopressine.
Gelijktijdig gebruik met dimeticon kan de absorptie van oraal of sublinguaal toegediend desmopressine verminderen.
Lithium kan het antidiuretisch effect verminderen. Een lithiumgeïnduceerde nefrogene diabetes insipidus kan worden gemaskeerd tijdens gebruik van desmopressine.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij een beperkte hoeveelheid zwangerschappen (bij vrouwen met bloedingsstoornissen en diabetes insipidus) zijn geen nadelige effecten gezien.
Advies: Gebruik alleen op strikte indicatie bij diabetes insipidus en de ziekte van Von Willebrand. Controleer de bloeddruk, vanwege mogelijk verhoogd risico op pre-eclampsie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer geringe mate.
Farmacologisch effect: Er zijn geen ongewenste effecten bij zuigelingen gezien.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Contra-indicaties
- habituele of psychogene polydipsie (die leidt tot een urineproductie > 40 ml/kg/24 uur);
- voorgeschiedenis van bekend of vermoed hartfalen, of andere aandoeningen die gebruik van diuretica vereisen;
- hyponatriëmie;
- SIADH (een aandoening waarbij onevenredig hoge ADH-productie plaatsvindt);
- nasale, orale en sublinguale toediening: matig of ernstig nierfalen (creatinineklaring < 50 ml/min).
Bij gebruik voor de hemostatische indicaties, zijn voorgeschiedenis van instabiele angina pectoris en de ziekte van Von Willebrand type IIB ook gecontra-indiceerd.
Waarschuwingen en voorzorgen
Algemeen
Behandeling zonder gelijktijdige verlaging van de vochtinname kan leiden tot vochtretentie en/of hyponatriëmie. Over het algemeen wordt het dorstgevoel geremd. Geef de patiënt of verzorger instructies omtrent vochtbeperking. Kinderen en ouderen hebben meer kans om hyponatriëmie te ontwikkelen. Controleer op vochtretentie door de patiënt te wegen of door het bepalen van de natriumspiegel of plasma-osmolaliteit.
Wees uiterst voorzichtig bij ouderen. Bij orale toediening bij ouderen het serumnatrium 3–8 dagen na het begin van de behandeling, na 1 maand en bij elke eventuele dosisverhoging controleren.
Let op een ernstige blaasaandoening of -obstructie vóór start van de behandeling van centrale diabetes insipidus. Bij urgency-incontinentie, organische oorzaken van toegenomen mictiefrequentie of nycturie (bv. benigne prostaathyperplasie, urineweginfectie, blaasstenen/tumoren, aandoeningen van de blaassfincter), polydipsie en onvoldoende gecontroleerde diabetes mellitus, de specifieke oorzaak eerst behandelen dan wel uitsluiten.
Bij comorbiditeit
Bij ontstaan van acute ziekte met een verstoring in het vocht- en/of elektrolytenevenwicht (bv. systemische infectie, koorts of gastro-enteritis), de behandeling onderbreken en de elektrolytenbalans nauwlettend controleren.
Bij gebruik van de injectie bij matige of ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 50 ml/min), het natriumgehalte in serum regelmatig controleren. Als het natriumgehalte onder de ondergrens van het normale bereik daalt, de behandeling staken. Zie ook rubriek Contra-indicaties.
Wees voorzichtig bij een cardiovasculaire stoornis, astma, cystische fibrose, epilepsie, migraine of aandoening met een verstoring van de vocht- en/of elektrolytenbalans.
Hemostatische indicaties
Het effect van desmopressine op de bloedstolling kan individueel sterk verschillen. Daarom bij hemofilie A, de ziekte van Von Willebrand, uremie, plaatjesdefecten en bij een geïsoleerde langere bloedingstijd een proefdosis toedienen om het effect op de bloedingstijd na te gaan; bij profylaxe enkele dagen voorafgaand aan de operatieve ingreep.
Desmopressine vermindert niet de verlengde bloedingstijd in geval van trombocytopenie.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor of een voorgeschiedenis van trombose, atherosclerose of angioplastiek. Desmopressine kan in hogere dosering vasodilatatie veroorzaken. Er zijn meldingen van acuut myocardinfarct en ischemisch CVA bij gebruik voor de hemostatische indicaties.
Na herhaalde toediening van desmopressine is er risico op de ontwikkeling van tachyfylaxie. Overweeg daarom een alternatieve hemostatische therapie, anders dan desmopressine, in situaties waar langdurige hemostase is vereist (actieve bloeding gedurende meer dan 2-4 dagen). Bij langer gebruik het natriumgehalte of de plasma-osmolaliteit controleren.
Bloeddonoren dienen toestemming voor gebruik te geven.
Hulpstoffen: benzalkoniumchloride, in sommige neussprays, kan oedeem van het neusslijmvlies geven, vooral bij langdurig gebruik.
Overdosering
Symptomen
Vooral wanneer ook (te) veel vocht ingenomen wordt, bestaat het gevaar voor een waterintoxicatie waarbij in ernstige gevallen hersenoedeem, convulsies en coma optreden. Het antidiuretisch effect kan zeer lang aanhouden; houd rekening met verhoogde interactie met andere middelen die renaal worden uitgescheiden.
Zie voor meer symptomen en de behandeling vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Synthetisch vasopressinederivaat met een sterkere en langer aanhoudende antidiuretische werking dan het natuurlijke vasopressine, terwijl het vaatvernauwend effect en de oxytocische werking minder is. Het effect verkregen met de neusspray 1,5 mg/ml is minder constant dan bij een i.v.-toediening. Verder kan desmopressine in de geadviseerde i.v.- of s.c.-dosering de factor VIII-stollingsactiviteit twee- tot viervoudig verhogen. In mindere mate neemt ook de von Willebrandfactor-antigeentiter (vWF:AG) toe. Ook treedt vrijzetting van plasminogeen activator (PA) op.
Werkingsduur: antidiuretisch effect houdt na 10–20 microg nasaal, 10–20 uur aan, na 0,5–3 microg i.v. 8–22 uur, oraal 6–14 uur; de verhoging van factor VIII-stollingsactiviteit houdt twee uur aan.
Kinetische gegevens
F | oraal 0,08–0,16%, nasaal 3–5%, sublinguaal 0,25%, subcutaan ca. 85%. Gelijktijdig gebruik van voedsel verlaagt de snelheid en mate van absorptie na orale toediening met ca. 40%. |
T max | oraal 1,5 uur, sublinguaal 0,5–4 uur; nasaal en subcutaan ca. 1 uur. |
V d | 0,2-0,6 l/kg. |
Metabolisering | onbekend, waarschijnlijk geen metabolisme in de lever door het CYP450-systeem. |
Eliminatie | vnl. met de urine. |
T 1/2el | 1½–4 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
desmopressine hoort bij de groep vasopressine-analoga.