Samenstelling
Kerendia
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Eplerenon Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg
Inspra Viatris Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 25 mg, 50 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico op (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Het toevoegen van finerenon aan de behandeling van chronische nierschade kan worden overwogen bij patiënten met albuminurie. Dit middel remt de achteruitgang van de nierfunctie, verlaagt de kans op het krijgen van een cardiovasculair event en vermindert de mortaliteit.
Aan de vergoeding van finerenon zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Advies
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve β-blokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
De voorkeur gaat volgens het NHG uit naar spironolacton boven eplerenon, vanwege minder kans op interacties en het verschil in kosten.
Let op: de ESC Guidelines for the management of acute coronary syndromes (2023) worden verwerkt nadat de NVvC hun aanbevelingen voor de Nederlandse situatie hebben uitgebracht.
Geef bij vermoeden van een acuut coronair syndroom (ACS), als pijnbestrijding in de acute fase, nitroglycerine oromucosaal of isosorbidedinitraat sublinguaal. Geef bij een contra-indicatie of aanhoudende matige tot ernstige pijn morfine i.v. of fentanyl i.v. of intranasaal. Start bij STEMI zo snel mogelijk dubbele trombocytenaggregatieremming (DAPT), bij voorkeur binnen 24 uur na het ontstaan van klachten. Een STEMI wordt verder behandeld met reperfusie door percutane coronaire interventie (PCI). Geef peri-procedureel een parenteraal anticoagulans. Bij een NSTEMI (incl. IAP) wordt eerst aanvullend onderzoek en een risicoanalyse verricht. DAPT kan direct na het stellen van de diagnose worden gestart. Bij mogelijkheid tot een coronairangiogram binnen 24 uur kan ook worden volstaan met enkelvoudige trombocytenaggregatieremming.
Na behandeling van een ACS volgt secundaire preventie van een recidief middels niet-medicamenteuze en medicamenteuze behandeling. De patiënt krijgt levenslang acetylsalicylzuur in combinatie met een P2Y12-remmer gedurende in principe 12 maanden. Verder bestaat de behandeling in het algemeen uit een cholesterolverlager, een lipofiele selectieve β-blokker en een ACE-remmer.
Indicaties
- Behandeling van chronische nierschade (met albuminurie) bij volwassenen met diabetes mellitus type 2.
Gerelateerde informatie
Indicaties
Reductie van het risico van cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit bij:
- Stabiele patiënten met linker-ventrikeldisfunctie (LVEF ≤ 40%) en klinisch bewijs van hartfalen na een recent myocardinfarct als adjuvans aan de standaardtherapie (waaronder β-blokkers);
- Volwassen patiënten met chronisch hartfalen NYHA-klasse II en systolische linkerventrikeldisfunctie (LVEF ≤ 30%) als adjuvans aan de standaardtherapie.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Zie voor controles vóór het instellen van de behandeling de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Chronische nierschade (met albuminurie) bij diabetes mellitus type 2
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: bij een eGFR ≥ 60 ml/min/1,73 m 2: 20 mg 1×/dag, bij een eGFR van 25–60 ml/min/1,73 m 2: 10 mg 1×/dag. Vier weken na het starten of hervatten van de behandeling of na een dosisverhoging, op geleide van de eGFR en de serumkaliumconcentratie de dosering zo nodig verhogen tot maximaal 20 mg 1×/dag. Meet vervolgens regelmatig de serumkaliumconcentratie en pas zo nodig de dosering aan, zie tabel 1.
Huidig serumkalium (mmol/l) |
Huidige dosering 10 mg 1×/dag |
Huidige dosering 20 mg 1×/dag |
≤ 4,8 |
Verhoog tot 20 mg 1×/dag; handhaaf 10 mg 1×/dag bij een eGFR-vermindering > 30% t.o.v. de vorige meting. |
Handhaaf 20 mg 1×/dag |
> 4,8 tot 5,5 |
Handhaaf 10 mg 1×/dag |
Handhaaf 20 mg 1×/dag |
> 5,5 |
Onderbreek de behandeling. Overweeg opnieuw te starten met 10 mg 1×/dag wanneer het serumkalium ≤ 5,0 mmol/l is. |
Onderbreek de behandeling. Start opnieuw met 10 mg 1×/dag wanneer het serumkalium ≤ 5,0 mmol/l is. |
Verminderde nierfunctie: Behandeling niet starten bij een eGFR < 25 ml/min/1,73 m2 vanwege onvoldoende gegevens. Een lopende behandeling kan wel voortgezet worden zolang de eGFR ≥ 15 ml/min/1,73 m2 is; als tijdens de behandeling de eGFR daalt tot ≤ 15 ml/min/1,73 m2, de behandeling staken vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: Behandeling niet starten bij een ernstige leverfunctiestoornis omdat een significante toename van de blootstelling aan finerenon wordt verwacht. Bij een lichte of matige leverfunctiestoornis is geen aanpassing van de begindosering nodig; overweeg bij een matige leverfunctiestoornis extra controle van het serumkalium.
Vergeten dosis: deze zo snel mogelijk innemen, maar uitsluitend op dezelfde dag, daarna niet meer.
Toediening
- De tablet innemen met een beetje water. Niet innemen met pompelmoes- of grapefruitsap vanwege de verwachte verhoging van de plasmaconcentratie van finerenon.
- Bij slikproblemen de tablet vlak vóór gebruik vermalen en mengen met water of zachte voeding (zoals appelmoes).
Doseringen
Behandeling niet beginnen bij een kaliumspiegel > 5,0 mmol/l.
Hartfalen na een myocardinfarct of chronisch hartfalen
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering 25 mg 1×/dag, vervolgens bij voorkeur binnen 4 weken titreren tot de maximale onderhoudsdosering van 50 mg 1×/dag, hierbij rekening houden met de kaliumspiegel. Bij een kaliumspiegel van < 5,0 mmol/l de dosering verhogen van 25 mg om de dag naar 25 mg 1×/dag of van 25 mg 1×/dag naar 50 mg 1×/dag; bij een kaliumspiegel van 5,0–5,4 mmol/l de dosering niet veranderen; bij een kaliumspiegel van 5,5–5,9 mmol/l de dosering verlagen van 50 mg 1×/dag naar 25 mg 1×/dag of van 25 mg 1×/dag naar 25 mg om de dag of bij 25 mg om de dag de toediening staken; bij een kaliumspiegel van ≥ 6,0 de toediening staken. Indien een te hoge kaliumspiegel is gedaald naar < 5,0 mmol/l, kan de behandeling met eplerenon worden hervat met een dosering van 25 mg om de dag. Bij de behandeling van hartfalen na een acuut myocardinfarct starten binnen 3–14 dagen na het acuut myocardinfarct.
Bij een lichte nierfunctiestoornis is geen dosisaanpassing nodig; wel het kaliumgehalte extra controleren. Bij matige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 30–60 ml/min): begindosering 25 mg om de dag. De dosering aanpassen op basis van de kaliumspiegel. Er zijn geen gegevens bij een creatinineklaring < 50 ml/min met hartfalen na een myocardinfarct en bij doseringen > 25 mg/dag bij een creatinineklaring < 50 ml/min.
Bij een lichte tot matige leverfunctiestoornis is geen dosisaanpassing nodig; wel het kaliumgehalte extra controleren.
Bij comedicatie met zwakke tot matige CYP3A4-remmers zoals amiodaron, diltiazem en verapamil, is de maximale dosering 25 mg 1×/dag.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hyperkaliëmie (14%).
Vaak (1-10%): hypotensie. Jeuk. Hyponatriëmie, hyperurikemie. Daling van de eGFR.
Soms (0,1-1%): daling van het hemoglobinegehalte.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, diarree, obstipatie. Hypotensie, duizeligheid, syncope, hoofdpijn. Nierfunctiestoornis, hyperkaliëmie, hypercholesterolemie. Slapeloosheid. Huiduitslag, jeuk. Atriumfibrilleren, linkerventrikelfalen. Hoest. Spierspasmen, rugpijn. Asthenie. Verhoogde ureumwaarde –, verhoogde creatininewaarde in het bloed.
Soms (0,1-1%): hypo–esthesie, toegenomen transpiratie, dehydratie, hyponatriëmie, orthostatische hypotensie, hypertriglyceridemie, eosinofilie. Angio-oedeem. Spierpijn. Flatulentie. Arteriële trombose in het been. Tachycardie. Algehele malaise, infectie, faryngitis, pyelonefritis. Hypothyroïdie. Cholecystitis. Gynaecomastie. Verhoogde bloedwaarden van glucose, verminderde epidermale groeifactorreceptor.
Interacties
Finerenon is vooral een substraat voor CYP3A4 (90%) en in mindere mate voor CYP2C8 (10%).
Comedicatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals itraconazol, ketoconazol, ritonavir, cobicistat, claritromycine) is gecontra-indiceerd vanwege een verwachte sterke toename van de blootstelling aan finerenon. Tijdens de behandeling dient de patiënt geen grapefruit-/pompelmoessap te drinken. Finerenon niet combineren met sterke of matige CYP3A4-inductoren (zoals carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, efavirenz, sint-janskruid) vanwege een verwachte sterke afname van de blootstelling aan finerenon.
Finerenon niet gelijktijdig geven met andere kaliumsparende diuretica of andere mineralocorticoïdreceptor-antagonisten (ook wel aldosteron-antagonisten, zoals eplerenon en spironolacton) vanwege een verwacht groter risico op hyperkaliëmie.
Overweeg bij comedicatie met matige of zwakke CYP3A4-remmers extra controle van het serumkalium, vooral bij het instellen van de behandeling of bij dosisverandering. Erytromycine (500 mg 3×/dag) verhoogt de AUC van finerenon met een factor 3,5 en de Cmax met een factor 1,9. Verapamil (240 mg mga 1×/dag) verhoogt de AUC van finerenon met een factor 2,7 en de Cmax met een factor 2,2. Fluvoxamine verhoogt de AUC van finerenon met een factor 1,6 en de Cmax met een factor 1,4.
Overweeg bij comedicatie met kaliumsupplementen of trimethoprim-bevattende middelen extra controle van het serumkalium. Bij gebruik van trimethoprim(/sulfamethoxazol) eventueel finerenon tijdelijk staken.
Bij gebruik van meerdere andere antihypertensiva de bloeddruk extra controleren vanwege meer kans op hypotensie.
Interacties
In verband met een sterke verhoging van de plasmaspiegel van eplerenon en daarmee meer kans op hyperkaliëmie is comedicatie met sterke CYP3A4-remmers zoals ketoconazol, itraconazol, claritromycine en enkele antidepressiva en HIV-proteaseremmers, gecontra-indiceerd.
Vanwege de kans op hyperkaliëmie is comedicatie met andere kaliumsparende diuretica of ACE–remmers in combinatie met angiotensine–II–receptorblokkers eveneens gecontra-indiceerd.
Bij gelijktijdig gebruik met matig sterke CYP3A4-remmers (zoals erytromycine, fluconazol, verapamil, diltiazem, amiodaron) is de maximale dosering van eplerenon 25 mg per dag.
CYP3A4-inductoren zoals rifampicine en sint-janskruid kunnen de plasmaspiegel van eplerenon verlagen; combinatie met sterke CYP3A4-inductoren bij voorkeur vermijden.
Comedicatie met NSAID's kan bij risicopatiënten (ouderen en/of gedehydrateerde patiënten die diuretica gebruiken en nierinsufficiëntie hebben) leiden tot acuut nierfalen door een verminderde glomerulaire filtratie; dit is meestal reversibel. Hydrateer de patiënt en controleer bij het begin en regelmatig tijdens de behandeling de nierfunctie. Tevens kan een vermindering van het antihypertensieve effect optreden.
Comedicatie met ciclosporine, tacrolimus, trimethoprim en ACE-remmers of AT1-antagonisten kan aanleiding geven tot hyperkaliëmie en een gestoorde nierfunctiestoornis.
Diuretica kunnen de lithiumexcretie verminderen, hetgeen kan leiden tot een verhoogde (toxische) lithiumspiegel; indien de combinatie noodzakelijk is, lithiumspiegels nauwkeurig controleren.
De digoxinespiegel kan tot 30% toenemen; wees voorzichtig bij een dosis van digoxine bovenin het bereik van de therapeutische breedte.
Er is meer kans op (orthostatische) hypotensie bij combinatie met α1-blokkers, tricyclische antidepressiva, antipsychotica en baclofen.
Combinatie met tetracosactide of glucocorticoïden kan het antihypertensief effect verlagen door natrium-en vochtretentie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren (in zeer hoge dosering) schadelijk gebleken, zoals een verminderd gewicht van de placenta en toxiciteit bij de foetus (o.a. verminderd gewicht van de foetus, vertraagde ossificatie). In dieronderzoek met een lagere, maar nog steeds supratherapeutische blootstelling, werd naast een verlaagd lichaamsgewicht en vertraagd ontvouwen van de oorschelp, een enigszins toegenomen locomotrische activiteit waargenomen; dit laatste kan duiden op een potentieel risico voor de foetus.
Advies: Alleen op zeer strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens onvoldoende gegevens. Bij dieren geen aanwijzingen voor schadelijkheid.
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren (finerenon en zijn metabolieten).
Farmacologisch effect: In onderzoek bij dieren tijdens de dracht en de lactatie werden een hogere mortaliteit, een lager gewicht van de jongen, vertraagd ontvouwen van de oorschelp en enigszins toegenomen locomotorische activiteit waargenomen. Een nadelig effect bij de zuigeling kan daarom niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Lactatie
Overgang in moedermelk: Onbekend (bij de mens), ja (bij dieren).
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel of het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- ziekte van Addison.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- serumkaliumspiegel > 5,0 mmol/l bij start van de behandeling;
- ernstige nierinsufficiëntie (< 30 ml/min);
- ernstige leverinsufficiëntie (Child-Pughscore 10–15).
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Instellen van de behandeling: Meet voor het begin van de behandeling de eGFR en de serumkaliumconcentratie. Bij een serumkalium ≤ 4,8 mmol/l kan de behandeling ingesteld worden. Bij een serumkalium > 4,8 tot 5,0 mmol/l kan overwogen worden de behandeling te starten met aanvullende monitoring van het kaliumgehalte gedurende de eerste 4 weken. Stel de behandeling niet in bij een serumkalium > 5,0 mmol/l. Meet opnieuw het serumkalium en de eGFR 4 weken na het instelllen, opnieuw starten of verhogen van de dosering en pas zo nodig de dosering aan (zie rubriek Dosering). Controleer daarna de serumkaliumconcentratie regelmatig op basis van de serumkaliumwaarden en patiëntkenmerken. Er is een groter risico op hyperkaliëmie bij een verminderde nierfunctie, een hoger serumkalium, eerdere episoden van hyperkaliëmie en bij gebruik van andere serumkaliumverhogende middelen (zie rubriek Interacties); overweeg dan frequentere controle.
Onderzoeksgegevens: Er zijn beperkte gegevens bij een eGFR < 25 ml/min/1,73 m2 vóór het starten van de behandeling en bij een eGFR die afneemt tot < 15 ml/min/1,73 m2 tijdens de behandeling. Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij:
- een ernstige leverfunctiestoornis;
- hartfalen NYHA klasse II-IV;
- kinderen (< 18 jaar).
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer de kaliumspiegel vóór de start van de behandeling, in de eerste week van de behandeling, een maand na de start en bij aanpassing van de dosering; daarna de kaliumspiegel periodiek controleren. Extra controle van de kaliumspiegel is geïndiceerd bij verminderde nierfunctie, bij ouderen (in verband met afname van de nierfunctie), bij diabetes mellitus, bij verhoogde systemische blootstelling aan eplerenon door een milde tot matige leverfunctiestoorniss (in het bijzonder bij ouderen) en door comedicatie met zwakke tot matige CYP3A4-remmers.
Onderzoeksgegevens: Er zijn onvoldoende gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid bij kinderen < 18 jaar. Tevens zijn er geen gegevens betreffende werkzaamheid en veiligheid bij een creatinineklaring < 50 ml/min en hartfalen na een myocardinfarct en bij doseringen > 25 mg/dag bij een creatinineklaring < 50 ml/min.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met finerenon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Symptomen
Meest waarschijnlijk zijn hypotensie en hyperkaliëmie.
Therapie
Eplerenon bindt goed aan actieve kool. Neem voor informatie over een vergiftiging met eplerenon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Finerenon is een non-steroïdale, selectieve, mineralocorticoïdreceptor-antagonist (MRA) (ook wel aldosteron-antagonist). De mineralocorticoïdreceptor (MR) wordt geactiveerd door cortisol en aldosteron, en is betrokken bij de gentranscriptie. Overactivatie van de MR speelt een rol in de orgaanschade die wordt gevonden bij chronische nierschade (CNS), hartfalen en hypertensie, veroorzaakt door pro-inflammatoire en profibrotische effecten, zoutretentie en endotheliale disfunctie. Binding van finerenon aan de MR leidt tot een specifiek receptor-ligand complex; dit complex verhindert de rekrutering van transcriptionele co-activatoren die een rol spelen in de genexpressie van pro-inflammatoire en profibrotische mediatoren.
Kinetische gegevens
Resorptie | vrijwel volledig. |
F | ca. 44% vanwege 'first pass'-metabolisme in de darmwand en de lever. |
T max | 0,5-1,25 uur (nuchter). |
Overig | inname met vetrijk, calorierijk voedsel leidt tot een klinisch niet relevante stijging van de AUC, daling van de Cmax en verlenging van de Tmax. |
V d | 0,75 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 92%, vnl. aan albumine. |
Metabolisering | ca. 90% door CYP3A4 en 10% door CYP2C8 tot 4 inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vrijwel uitsluitend als metabolieten, ca. 80% via de urine, ca. 20% via de feces. Minder dan 1% onveranderd via de urine, < 0,2% onveranderd via de feces. Finerenon wordt waarschijnlijk niet geëlimineerd door hemodialyse. |
T 1/2el | 2-3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Competitieve aldosteron-receptorantagonist. In de nieren remt eplerenon de uitwisseling van natriumionen in de tubulusvloeistof tegen kaliumionen uit de distale tubuluscellen. Verder wordt ervan uitgegaan dat het positieve effect op cardiovasculaire eindpunten voortkomt uit het tegengaan van de negatieve effecten van aldosteron op het vaatsysteem.
Kinetische gegevens
Resorptie | goed. |
F | 69%. |
T max | 1,5–2 uur. |
V d | 0,6–1,3 l/kg. |
Metabolisering | in de lever tot inactieve metabolieten, voornamelijk via CYP3A4. |
Eliminatie | voornamelijk als metaboliet, 67% met de urine en 32% met de feces. Eplerenon is niet met behulp van hemodialyse te verwijderen. |
T 1/2el | 3–6 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
finerenon hoort bij de groep diuretica, kaliumsparende.
Groepsinformatie
eplerenon hoort bij de groep diuretica, kaliumsparende.