hartfalen, chronisch

Advies

Start bij chronisch hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) bij tekenen van overvulling met een lisdiureticum, en start daarnaast met een ACE-remmer (alternatief ARB) en SGLT2-remmer. Voeg een selectieve β-blokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Start bij hartfalen met behouden (‘preserved’) ejectiefractie (HFpEF) een SGLT2-remmer en daarnaast bij tekenen van overvulling een lisdiureticum.

Behandelplan

Dit behandelplan is gebaseerd op de NHG-Standaard Hartfalen (2024) voor de behandeling van hartfalen in de eerstelijnszorg 1.Voor het beleid in de tweedelijnszorg, zie de gedetailleerde adviezen over behandeling van hartfalen in de Guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure van de European Society of Cardiology (ESC) 2 en de Focused update for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure 3. De NVVC heeft deze ESC-richtlijnen nog niet vertaald voor de Nederlandse situatie.

Hartfalen met verminderde (‘reduced’) LVEF (HFrEF) en hartfalen met matige (‘midrange’) LVEF (HFmrEF)

Controleer voorafgaand aan de behandeling of natrium, kalium en creatinine of eGFR recent bepaald zijn; overleg bij afwijkende waarden zo nodig met de kaderhuisarts hart- en vaatziekten of de cardioloog.

  1. Bespreek niet-medicamenteus beleid

    • Geef leefstijladviezen over o.a. het bereiken van een gezond gewicht, stoppen met roken, zoutbeperking (ook kaliumbevattende zoutvervangers vermijden), voldoende bewegen, verbetering conditie en beperking alcoholinname;
    • Vermijd NSAID-gebruik;
    • Adviseer vochtbeperking bij ernstig hartfalen (NYHA-klasse III–IV) tot 1,5–2 liter per dag;
    • Adviseer jaarlijkse griep- en Covid-19-vaccinatie.

    Verwijs de patiënt voor meer informatie naar Thuisarts.nl/Hartfalen.

    Combineer niet-medicamenteuze adviezen met medicamenteuze behandeling, zie stap 2.

    Toelichting

  2. Start combinatiehandeling

    Bouw de medicatie stapsgewijs op. Start bij tekenen van overvulling een lisdiureticum (stap 2a). Start daarnaast met een ACE-remmer (stap 2b) en een SGLT2-remmer (stap 2c). Ga naar stap 3 als de patiënt klinisch stabiel is (geen duidelijke tekenen van overvulling).

  3. Start lisdiureticum

    Bij tekenen van overvulling, kies één van de volgende middelen:

    Overweeg bumetanide bij patiënten die een hoge dosis lisdiureticum nodig hebben, vanwege het gebruiksgemak.

    De dosering verlagen als de patiënt voldoende is ontwaterd, om ondervulling en elektrolytstoornissen te voorkomen. Continueer vervolgens in de laagst mogelijke dosering.

    Overweeg bij onvoldoende respons de dosering te verdelen over meerdere innamemomenten op de dag.

    Combineer met stap 2b en stap 2c.

    Toelichting

  4. Start ACE-remmer (of alternatief: ARB)

    Eerste keus:

    Kies een middel uit de volgende groep:

    Voorkeur bij ouderen:  5

    Dosis titreren tot streefdosis of maximaal door patiënt te verdragen dosis.

    Tweede keus:

    Kies een ARB bij niet verdragen van een ACE-remmer:

    Dosis titreren tot streefdosis of maximaal door patiënt te verdragen dosis.

    Combineer met stap 2c.

    Let op

    Toelichting

  5. Start een SGLT2-remmer bij een NT-proBNP >300 pg/ml of BNP > 50 pg/ml

    Kies één van de volgende middelen:

    Overweeg een van deze middelen bij een NT-proBNP 125–300 pg/ml of BNP 35–50 pg/ml, zie de Toelichting.

    Let op

    Toelichting

  6. Voeg een β-blokker toe

    Alleen als de patiënt klinisch stabiel is (geen duidelijke tekenen van overvulling).

    Kies één van de volgende middelen:

    Dosis titreren tot streefdosis of maximaal te verdragen dosis.

    Ga naar de volgende stap bij onvoldoende effect.

    Let op

    Toelichting

  7. Overweeg toevoegen aldosteronantagonist bij persisterende klachten

    Kies één van de volgende middelen:

    • spironolacton (eerstekeus 1, en mogelijk middel bij ouderen 5)
    • eplerenon (tweedekeus bij anti-androgene of antiprogestagene bijwerkingen van spironolacton)

    Overweeg de dosis te verdubbelen indien het hartfalen na 4–8 weken niet is verbeterd, de nierfunctie niet verslechtert en de serumkaliumconcentratie < 5 mmol/l blijft.

    Ga naar de volgende stap bij onvoldoende effect.

    Let op

    Toelichting

  8. Overweeg alternatief (tweedelijnszorg)

    Overweeg in de tweedelijnszorg (in specifieke situaties) de volgende middelen, naast of in plaats van de standaardtherapie:

    Zie voor meer informatie de ESC guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure 2 en de Focused update for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure 3.

    Toelichting

Bij symptomatisch chronisch hartfalen met een verminderde ejectiefractie (LVEF ≤ 40%) kan in de tweedelijnszorg toevoeging van vericiguat aan de standaardbehandeling worden overwogen bij patiënten met een NT-proBNP waarde ≤ 5314 pg/ml, die gestabiliseerd zijn na een recente episode van decompensatie waarvoor een intraveneuze behandeling vereist was en die geen SGLT2-remmer gebruiken.

Toelichting

HFpEF: hartfalen met behouden (‘preserved’) LVEF

Controleer voorafgaand aan de behandeling of natrium, kalium en creatinine of eGFR recent bepaald zijn; overleg bij afwijkende waarden zo nodig met de kaderhuisarts hart- en vaatziekten of de cardioloog.

  1. Bespreek niet-medicamenteus beleid

    • Geef leefstijladviezen over o.a. het bereiken van een gezond gewicht, stoppen met roken, zoutbeperking (ook kaliumbevattende zoutvervangers vermijden), voldoende bewegen, verbetering conditie en beperking alcoholinname;
    • Vermijd NSAID-gebruik;
    • Adviseer vochtbeperking bij ernstig hartfalen (NYHA-klasse III–IV) tot 1,5–2 liter per dag;
    • Adviseer jaarlijkse griep- en Covid-19-vaccinatie.

    Verwijs de patiënt voor meer informatie naar Thuisarts.nl/Hartfalen.

    Combineer niet-medicamenteuze adviezen met medicamenteuze behandeling, zie stap 2.

    Toelichting

  2. Start medicamenteus beleid

    Start bij tekenen van overvulling een lisdiureticum (stap 2a). Start daarnaast met een SGLT2-remmer (stap 2b). Overweeg behandeling van eventuele comorbiditeit, zie stap 3.

  3. Start lisdiureticum

    Bij tekenen van overvulling.

    Kies één van de volgende middelen:

    Overweeg bumetanide bij patiënten die een hoge dosis lisdiureticum nodig hebben.

    De dosering verlagen als de patiënt voldoende is ontwaterd, om ondervulling en elektrolytenstoornissen te voorkomen. Continueer vervolgens in de laagst mogelijke dosering.

    Overweeg bij onvoldoende respons de dosering te verdelen over meerdere innamemomenten op de dag.

    Combineer met stap 2b.

    Toelichting

  4. Start een SGLT2-remmer bij een NT-proBNP >300 pg/ml of BNP > 50 pg/ml

    Kies één van de volgende middelen:

    Overweeg een van deze middelen bij een NT-proBNP 125–300 pg/ml of BNP 35–50 pg/ml, zie de Toelichting.

    Combineer met stap 3.

    Let op

    Toelichting

  5. Overweeg overig medicamenteus beleid

    Toelichting

Achtergrond

Deze tekst is gebaseerd op de NHG-Standaard Hartfalen (2024) voor de behandeling van hartfalen in de eerstelijnszorg. Voor gedetailleerde adviezen over de behandeling van hartfalen in de tweedelijnszorg zie ESC guidelines for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure 2 en de Focused update for the diagnosis and treatment of acute and chronic heart failure 3. De NVVC heeft deze ESC-richtlijnen nog niet vertaald voor de Nederlandse situatie.

Definitie

Hartfalen is een complex van klachten en verschijnselen bij een structurele of functionele afwijking van het hart, waarbij de pompfunctie is verminderd of alleen kan worden gehandhaafd met een verhoogde intracardiale druk.

Met diverse oorzaken en symptomen is hartfalen een heterogene aandoening. In de klinische presentatie van hartfalen onderscheidt men nieuw ontstaan hartfalen (acuut of geleidelijk ontstaan), tijdelijk hartfalen (eenmalig of recidiverend) en chronisch hartfalen (stabiel langzaam progressief of acute exacerbatie). Deze tekst behandelt chronisch hartfalen, voor acuut hartfalen zie de indicatietekst Acuut hartfalen.

De diagnostische classificatie van hartfalen volgens internationale richtlijnen is gebaseerd op de linkerventrikelejectiefractie (LVEF), en wordt meestal bepaald met echocardiografie.

  • HFpEF: hartfalen met behouden (‘preserved’) LVEF (≥ 50%)
  • HFmrEF: hartfalen met matige (‘midrange’) LVEF (40–49%)
  • HFrEF: hartfalen met verminderde (‘reduced’) LVEF (< 40%)

Bij HFrEF en HFmrEF is de contractiekracht van het linker ventrikel onvoldoende, waardoor de ejectiefractie is verlaagd (systolische disfunctie). Bij HFpEF is de ejectiefractie niet afgenomen, maar is de vulling van het linker ventrikel vertraagd en verminderd door toegenomen stijfheid van het myocard. Het gevolg is onvoldoende slagvolume van het hart bij inspanning of hoge hartfrequentie (diastolische disfunctie).

Hartfalen is meestal een chronische, progressieve ziekte. Onder de juiste behandeling kunnen patiënten een tijd stabiel blijven, maar op termijn nemen de beschadiging en disfunctie van de hartspier toe.

Symptomen

Hartfalen leidt tot aspecifieke klachten, zoals dyspneu, verminderde inspanningstolerantie en vermoeidheid, die het dagelijks functioneren beperken en toenemen in de loop van de tijd. Specifiekere symptomen van hartfalen bij lichamelijk onderzoek zijn meestal het gevolg van overvulling:

  • longen: crepitaties, demping bij percussie en verminderd ademgeruis basaal, soms rhonchi en piepen;
  • verhoogde centraalveneuze druk (uitgezette halsvenen);
  • oedeem van bijvoorbeeld enkels, sacrum;
  • toegenomen buikomvang (vergrote lever, ascites).

Soms ervaren patiënten ook ’s nachts klachten, zoals kortademigheid bij platliggen (orthopneu) of vaker plassen (nycturie). Daarnaast is vaak sprake van comorbiditeit, zoals hypertensie, diabetes mellitus, coronairlijden, obesitas of COPD. Dit draagt bij aan een onzeker ziektebeloop van afwisselende exacerbaties en stabiele perioden.

Om de ernst van het hartfalen aan te geven wordt in de praktijk de New York Heart Association (NYHA)-classificatie gehanteerd, waarin de klassen I, II, III en IV achtereenvolgens een toenemende mate van ernst aangeven (tabel 1). De classificatie is een momentopname, en kan variëren in de tijd. Aan de hand van de NYHA-klasse kan o.a. de prognose worden bepaald en of een patiënt geschikt is om auto te rijden.

Klasse

Symptomen bij inspanning

I

Geen beperking van het inspanningsvermogen. Normale lichamelijke activiteit veroorzaakt geen overmatige vermoeidheid, palpitaties of dyspneu.

II

Enige beperking van het inspanningsvermogen. In rust geen klachten, maar normale lichamelijke inspanning veroorzaakt overmatige vermoeidheid, palpitaties en/of dyspneu.

III

Ernstige beperking van het inspanningsvermogen. In rust geen of weinig klachten, maar lichte lichamelijke inspanning veroorzaakt overmatige vermoeidheid, palpitaties en/of dyspneu.

IV

Geen enkele lichamelijke inspanning mogelijk zonder klachten; ook klachten in rust.

NYHA-classificatie; indeling op basis van klachten bij inspanning Vergroot tabel

Behandeldoel

De hoofddoelen van behandeling van hartfalen zijn:

  • het verminderen van klachten en verhogen van de kwaliteit van leven;
  • het reduceren van vroegtijdige mortaliteit;
  • het reduceren van het risico op ziekenhuisopname voor hartfalen.

Uitgangspunten

Bij chronisch hartfalen is het van belang om de mogelijke oorzaken of uitlokkende factoren vast te stellen en deze zo nodig te behandelen. De oorzaak kan een bepaalde comorbiditeit zijn; cardiovasculair (zoals hypertensie, ischemische hartziekte, klepafwijkingen, atriumfibrilleren of andere ritme- en geleidingsstoornissen, diabetes mellitus) of niet-cardiovasculair (zoals anemie, longziekte, nierinsufficiëntie, schildklierfunctiestoornis). Gebruik van bepaalde geneesmiddelen kan ook een rol spelen, bijvoorbeeld negatief inotrope geneesmiddelen (verapamil, diltiazem, klasse I-antiaritmica), middelen die leiden tot zout- en waterretentie (NSAID’s, corticosteroïden) en recente chemotherapie. Indien de patiënt dergelijke middelen gebruikt, het gebruik heroverwegen. Als het niet mogelijk is om de onderliggende oorzaak van hartfalen weg te nemen of bij onvoldoende verbetering, dan een medicamenteuze behandeling starten.

De prognose van chronisch hartfalen is zeer variabel en afhankelijk van de ernst van de klachten, oorzaak, leeftijd, comorbiditeit en reeds gebleken snelheid van progressie. Vroege diagnose en adequate behandeling verbeteren de prognose, maar het individuele effect is doorgaans moeilijk te voorspellen.

Deel patiënten in op basis van de oorspronkelijke ejectiefractie. Als een patiënt bijvoorbeeld een LVEF van 30% had, maar deze met medicatie gestegen is naar 52%, is er nog steeds sprake van HFrEF.

Voor patiënten met HFmrEF (LVEF 40–49%) zijn er uit de literatuur steeds meer aanwijzingen dat zij over het algemeen ‘mild’ HFrEF hebben, en goed reageren op de medicatie zoals aanbevolen voor patiënten met HFrEF. Het NHG adviseert dan ook HFmrEF hetzelfde te behandelen als HFrEF. Streef naar maximale doseringen van RAAS-remmers, β-blokkers en aldosteronantagonisten, omdat dit de beste prognose geeft 1.

In principe wordt de medicamenteuze behandeling van hartfalen gestart door de cardioloog. De huisarts kan bij een sterk vermoeden van hartfalen, na doorverwijzing naar of consultatie van de cardioloog of overleg met kaderarts hart- en vaatziekten, de medicatie starten of bij patiënten die niet in het ziekenhuis willen of kunnen worden behandeld de medicatie instellen zonder dat de cardioloog de diagnose hartfalen heeft gesteld. Patiënten met HFpEF worden doorgaans behandeld en begeleid door de huisarts of kaderarts hart- en vaatziekten.

Binnen de geneesmiddelgroepen die geregistreerd zijn voor hartfalen en die kunnen worden toegepast in de eerstelijnszorg (ACE-remmers, SGLT2-remmers, lisdiuretica, angiotensinereceptorblokkers, β-blokkers (niet bij HFpEF)) zijn er geen relevante onderlinge verschillen tussen geneesmiddelen wat betreft effectiviteit, veiligheid, bijwerkingen en toepasbaarheid. Het NHG geeft aan dat het feit dat geneesmiddelen geregistreerd zijn voor hartfalen voldoende is om uit te gaan van aangetoonde effectiviteit en geeft om die reden niet specifiek de voorkeur aan alleen de middelen binnen een groep die in grote RCT’s zijn onderzocht 1. De ESC geeft daarentegen wel de voorkeur aan geneesmiddelen bij hartfalen die in grote studies zijn onderzocht 2. In deze tekst worden de voorkeursmiddelen van het NHG aangehouden. Patiënten met hartfalen komen doorgaans ook in aanmerking voor cardiovasculair risicomanagement, of hebben behandeling nodig vanwege hartklachten zoals angina pectoris. Het is handig om bij comorbiditeit (zoals hypertensie, angina pectoris) middelen te geven die werkzaam zijn voor beide aandoeningen. Het heeft de voorkeur om met een beperkt aantal geneesmiddelen uit een groep ervaring op te doen 1.

Zelfmanagement is een belangrijk onderdeel van een succesvolle behandeling; het levert een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van leven en verbetert de prognose. Een effectieve vorm van zelfmanagement is een flexibel diureticumbeleid; de patiënt verhoogt of verlaagt dan tijdelijk de dosis diureticum binnen een van tevoren afgesproken dosisgebied, gebaseerd op klachten en eventuele bekende of voorspelbare problemen met de vochtbalans. De patiënt weegt zichzelf hiervoor dagelijks en neemt een vooraf afgesproken extra dosis bij snel toegenomen lichaamsgewicht of bij overmatige natriuminname en doseert lager bij diarree, braken, koorts, warm weer etc.

Stel de patiënt in op basis van een zorgvuldige titratie van de doseringen en regelmatige controle van serumelektrolyten en de nierfunctie. Bij alle patiënten met hartfalen is frequente controle noodzakelijk. De frequentie is afhankelijk van de individuele situatie. Controleer vaker tijdens instelling op de juiste doseringen van ACE-remmer/ARB, diureticum en β-blokker. Kies voor maatwerk en maak in overleg met de patiënt de afweging in hoeverre bepaalde bijwerkingen opwegen tegen een positiever effect op de overleving. Streef bij een ACE-remmer of ARB en β-blokker naar de maximaal te verdragen dosering, omdat dit leidt tot de beste prognose 1.

Geneesmiddelen

ACE-remmers Toon kosten

ARB's Toon kosten

ARB's met neprilysineremmer Toon kosten

bètablokkers, systemisch Toon kosten

cardiaca, overige Toon kosten

diuretica, combinatiepreparaten Toon kosten

diuretica, kaliumsparende Toon kosten

glycosiden Toon kosten

lisdiuretica Toon kosten

nitraten Toon kosten

SGLT2-remmers Toon kosten

thiaziden Toon kosten

vasodilatantia, overige Toon kosten

Vergelijken

Zie ook

Geneesmiddelgroep

Bronnen