Samenstelling
Cyramza XGVS Eli Lilly Nederland
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 10 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 10 ml, 50 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Rybrevant Aanvullende monitoring Janssen-Cilag bv
- Toedieningsvorm
- Concentraat voor infusievloeistof
- Sterkte
- 50 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- flacon 7 ml
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Zie de commissie BOM (2015) voor het advies van ramucirumab als tweedelijnsbehandeling van gemetastaseerd maagcarcinoom.
Zie voor de behandeling van maagcarcinoom de geldende behandelrichtlijn via richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2016) voor het advies van ramucirumab in combinatie met FOLFIRI als tweedelijnsbehandeling van gemetastaseerd colorectaal carcinoom.
Zie voor de behandeling van colorectaal carcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2016) voor het advies van ramucirumab in combinatie met docetaxel als tweedelijnsbehandeling van niet-kleincellig longcarcinoom.
Zie voor de behandeling van niet-kleincellig longcarcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Zie de commissie BOM (2020) voor het advies van ramucirumab bij gevorderd of gemetastaseerd hepatocellulair carcinoom.
Zie voor de behandeling van hepatocellulair carcinoom de geldende behandelrichtlijn via de richtlijnendatabase.nl.
Advies
Zie voor het advies van de commissie BOM nvmo.org (onder amivantamab).
Indicaties
Maagcarcinoom of adenocarcinoom van de gastro-oesofageale overgang bij volwassenen
- bij gevorderde ziekte met progressie na eerdere chemotherapie gebaseerd op platina en een fluoropyrimidine in combinatie met paclitaxel;
- bij gevorderde ziekte met progressie na eerdere chemotherapie gebaseerd op platina of een fluoropyrimidine als monotherapie indien combinatie met paclitaxel niet geschikt is.
Colorectaal carcinoom bij volwassenen
- bij gemetastaseerde ziekte (mCRC) waarbij progressie optreedt bij of na behandeling met bevacizumab, oxaliplatine en een fluoropyrimidine, in combinatie met FOLFIRI (folinezuur (calciumzout, systemisch), 5-fluoro-uracil en irinotecan).
Niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) bij volwassenen
- bij gemetastaseerde ziekte met epidermale groeifactor receptor (EGFR)-activerende mutaties, als eerstelijnsbehandeling in combinatie met erlotinib.
- bij lokaal gevorderde of gemetastaseerde ziekte met progressie na chemotherapie gebaseerd op platina, in combinatie met docetaxel.
Hepatocellulair carcinoom (HCC) bij volwassenen
- bij gevorderde of inoperabele ziekte, met een serumconcentratie α-foetoproteïne (AFP) ≥ 400 ng/ml en na eerdere behandeling met sorafenib.
Indicaties
- Gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met EGFR-mutaties bestaande uit exon 19-deleties of exon 21-L858R-substituties, bij volwassenen na falen van eerdere therapie waaronder een EGFR-tyrosinekinaseremmer. Geef in combinatie met carboplatine en pemetrexed.
- Gevorderd niet-kleincellig longcarcinoom (NSCLC) met activerende insertiemutaties in het exon 20-gen van de epidermale-groeifactorreceptor (EGFR) bij volwassenen:
- als eerstelijnsbehandeling, in combinatie met carboplatine en pemetrexed;
- na falen van platinabevattende chemotherapie, als monotherapie.
Doseringen
Premedicatie met een i.v. H1-receptorantagonist vóór de infusie met ramucirumab wordt aanbevolen. Als een patiënt een infusiegerelateerde reactie (IGR) van NCI CTCAE graad 1–2 ondervindt, moet voor alle volgende infusies premedicatie worden gegeven. Bij een tweede IGR van graad 1–2 dexamethason (of een equivalent) toedienen. Daarna voor daaropvolgende infusies premedicatie bestaande uit een i.v. H1-receptorantagonist, paracetamol en dexamethason geven.
Bij combinatie met paclitaxel of met FOLFIRI moet vóór elke toediening worden voldaan aan een aantal criteria (ten aanzien van het bloedbeeld, de leverfunctie en/of gastro-intestinale toxiciteit). Zie hiervoor de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie de link onder 'Zie ook'.
Bepaal bij combinatie met erlotinib voorafgaand aan de behandeling de EGFR-mutatiestatus van de patiënt.
Bepaal bij patiënten met HCC voorafgaand aan de behandeling de serumconcentratie AFP met een gevalideerde AFP-test. De serumconcentratie AFP dient ≥ 400 ng/ml te zijn.
Gevorderd maagcarcinoom en GEJ-adenocarcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met paclitaxel: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus op dag 1 en 15 van een cyclus van 28 dagen, voorafgaand aan de paclitaxel-infusie. Paclitaxel: 80 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v.-infuus gedurende ca. 60 minuten op dag 1, 8 en 15 van een cyclus van 28 dagen. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of tot onacceptabele toxiciteit optreedt.
Monotherapie: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Gemetastaseerd colorectaal carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met FOLFIRI: ramucirumab: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken, voorafgaand aan de FOLFIRI-toediening. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Niet-kleincellige longkanker (NSCLC)
Volwassenen (incl. ouderen)
Combinatietherapie met erlotinib: 10 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Combinatietherapie met docetaxel: ramucirumab: 10 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus op dag 1 van een cyclus van 21 dagen, voorafgaand aan de docetaxel-infusie. Docetaxel: 75 mg/m² lichaamsoppervlak via een i.v.-infuus gedurende ca. 60 minuten op dag 1 van een cyclus van 21 dagen; overweeg bij Oost-Aziatische patiënten een gereduceerde startdosis docetaxel van 60 mg/m² lichaamsoppervlak. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Hepatocellulair carcinoom
Volwassenen (incl. ouderen)
Monotherapie: 8 mg/kg lichaamsgewicht via een i.v.-infuus, elke 2 weken. De behandeling voortzetten tot progressie van de ziekte of totdat onacceptabele toxiciteit optreedt.
Bij verminderde nier- of leverfunctie: er is geen dosisaanpassing nodig.
Bij kinderen < 18 jaar: kan geen dosisadvies worden gegeven, door een beperkt aantal gegevens.
Ernstige bijwerkingen: zie voor dosisaanpassingen en richtlijnen voor onderbreking of staken van de behandeling bij (ernstige) bijwerkingen (zoals hypertensie, bloedingen, trombo-embolische complicaties, hematologische bijwerkingen, stomatitis/mucositis, gastro-intestinale bijwerkingen (waaronder perforatie, diarree, fistelvorming), hepatische encefalopathie/hepatorenaal syndroom, infusiegerelateerde bijwerkingen, proteïnurie) de officiële productinformatie CBG/EMA (rubrieken 4.2 en 4.4), zie de link onder 'Zie ook'. In rubriek 4.2 zijn ook de eventueel noodzakelijke dosisaanpassingen te vinden van paclitaxel, FOLFIRI en docetaxel bij hematologische toxiciteiten en bij FOLFIRI ook bij diarree en stomatitis/mucositis.
Toediening: ramucirumab na verdunning toedienen als een i.v.-infusie gedurende ca. 60 minuten. Niet toedienen als intraveneuze bolus of push. Om de vereiste infusieduur van ca. 60 minuten te bereiken mag de maximum infusiesnelheid van 25 mg/minuut niet overschreden worden, maar kan in plaats daarvan de infusieduur verlengd worden. Indien tijdens de toediening een infusiegerelateerde reactie van graad 1 of 2 optreedt, de infusiesnelheid met 50% verlagen gedurende de huidige én alle volgende infusies.
Doseringen
Stel voorafgaand aan de behandeling de EGFR-mutatiestatus vast met een gevalideerde testmethode, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Dien voorafgaand aan de behandeling premedicatie toe om de kans op infusiegerelateerde reacties te verkleinen; een antihistaminicum (oraal of i.v.), antipyreticum (oraal of i.v.) en glucocorticoïd (i.v.). Zie voor het doseerschema de officiële productinformatie cbg/ema tabel 4.
Niet-kleincellig longcarcinoom, combinatietherapie
Volwassenen (incl. ouderen) < 80 kg
I.v.: 1400 mg 1×/week in week 1-4, gevolgd door 1750 mg 1×/3 weken vanaf week 7. De eerste dosis in week 1 splitsen over 2 dagen (350 mg op dag 1 en 1050 mg op dag 2), om de kans op IRR's te verlagen. Geef in de volgende volgorde: pemetrexed, carboplatine en dan amivantamab. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Infusiesnelheid: week 1: dag 1 initieel 50 ml/uur, na 2 uur (bij afwezigheid van IRR's) verhogen naar 75 ml/uur, dag 2 initieel 33 ml/uur, na 2 uur (bij afwezigheid van IRR's) verhogen naar 50 ml/uur. Week 2: 65 ml/uur. Week 3: 85 ml/uur. De weken daarna 125 ml/uur.
Volwassenen (incl. ouderen) ≥ 80 kg
I.v.: 1750 mg 1×/week in week 1-4, gevolgd door 2100 mg 1×/3 weken vanaf week 7. De eerste dosis in week 1 splitsen over 2 dagen (350 mg op dag 1 en 1400 mg op dag 2), om de kans op IRR's te verlagen. Geef in de volgende volgorde: pemetrexed, carboplatine en dan amivantamab. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Infusiesnelheid: week 1: dag 1 initieel 50 ml/uur, na 2 uur (bij afwezigheid van IRR's) verhogen naar 75 ml/uur, dag 2 initieel 25 ml/uur, na 2 uur (bij afwezigheid van IRR's) verhogen naar 50 ml/uur. Week 2: 65 ml/uur. Week 3: 85 ml/uur. De weken daarna 125 ml/uur.
Niet-kleincelling longcarcinoom, monotherapie
Volwassenen (incl. ouderen) < 80 kg
I.v.: 1050 mg 1×/week in week 1-4, gevolgd door 1050 mg 1×/2 weken vanaf week 5. De eerste dosis in week 1 splitsen over 2 dagen (350 mg op dag 1 en 700 mg op dag 2), om de kans op IRR's te verlagen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Infusiesnelheid: week 1: dag 1 en 2 initieel 50 ml/uur, na 2 uur (bij afwezigheid van IRR's) verhogen naar 75 ml/uur. Week 2: 85 ml/uur. De weken daarna 125 ml/uur.
Volwassenen (incl. ouderen) ≥ 80 kg
I.v.: 1400 1×/week gedurende week 1-4, gevolgd door 1400 mg 1×/2 weken vanaf week 5. De eerste dosis in week 1 splitsen over 2 dagen (350 mg op dag 1 en 1050 mg op dag 2, om de kans op IRR's te verlagen. De behandeling voortzetten tot ziekteprogressie of onaanvaardbare toxiciteit optreedt.
Infusiesnelheid: week 1: dag 1 initieel 50 ml/uur, na 2 uur (bij afwezigheid van IRR's) verhogen naar 75 ml/uur, dag 2 initieel 35 ml/uur, na 2 uur (bij afwezigheid van IRR's) verhogen naar 50 ml/uur. Week 2: 65 ml/uur. Week 3: 85 ml/uur. De weken daarna 125 ml/uur.
Dosisaanpassingen
- Bij bijwerkingen (zoals oog-, huid- en nagelaandoeningen) graad 3 of 4 de behandeling onderbreken tot herstel naar graad 1 of lager. Indien de onderbreking langer dan 7 dagen duurt, de behandeling hervatten met het volgende verlaagde dosisniveau. Zie voor adviezen bij veelvoorkomende bijwerkingen de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Indien aanpassing van de dosering nodig is, deze als volgt aanpassen:
- aanvangsdosis 1050 mg: eerste verlaagde dosisniveau 700 mg, tweede verlaagde dosisniveau 350 mg.
- aanvangsdosis 1400 mg: eerste verlaagde dosisniveau 1050 mg, tweede verlaagde dosisniveau 700 mg.
- aanvangsdosis 1750 mg: eerste verlaagde dosisniveau 1400 mg, tweede verlaagde dosisniveau 1050 mg.
- aanvangsdosis 2100 mg: eerste verlaagde dosisniveau 1750 mg, tweede verlaagde dosisniveau 1400 mg.
Verminderde nierfunctie: op basis van populatie-farmacokinetische analyses is er geen dosisaanpassing nodig bij een licht of matig verminderde nierfunctie. Wees voorzichtig bij een ernstig verminderde nierfunctie, vanwege een gebrek aan gegevens.
Verminderde leverfunctie: op basis van populatie-farmacokinetische analyses is er geen dosisaanpassing nodig bij een licht verminderde leverfunctie. Wees voorzichtig bij een matig of ernstig verminderde leverfunctie, vanwege een gebrek aan gegevens
Gemiste dosis: de dosis zo snel mogelijk alsnog toedienen en het doseerschema zo aanpassen dat het behandelinterval hetzelfde blijft.
Toediening: na verdunning toedienen als i.v.-infusie. Gebruik een inlinefilter.
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Hoofdpijn. Buikpijn, diarree. Perifeer oedeem. Proteïnurie. Trombocytopenie.
Vaak (1-10%): arteriële trombo-embolische complicaties, waaronder myocardinfarct, hartstilstand, cerebrovasculaire accidenten, cerebrale ischemie. Hepatische encefalopathie (bij de indicatie HCC). Hemangioom. Epistaxis. Darmobstructie. Infusiegerelateerde reacties (zie de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen). Huiduitslag. Dysfonie. Hypothyroïdie. Neutropenie. Hypokaliëmie, hyponatriëmie, hypoalbuminemie.
Soms (0,1-1%): maag-darmperforatie
Zelden (0,01-0,1%): trombotische microangiopathie. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie.
In combinatie met chemotherapie of erlotinib
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Infecties. Epistaxis. Alopecia. Stomatitis, diarree. Hoofdpijn. Vermoeidheid, mucositis, perifeer oedeem. Proteïnurie. Neutropenie, leukopenie, trombocytopenie, anemie.
Vaak (1-10%): sepsis. Maag-darmbloedingen (waaronder fataal verlopende), maag-darmperforatie. Pulmonale hemorragie. Hemangioom. Hand-voetsyndroom. Dysfonie. Bloedend tandvlees. Hypothyroïdie. Febriele neutropenie. Hypoalbuminemie, hyponatriëmie.
Soms (0,1-1%): hartfalen.
Zelden (0,01-0,1%): trombotische microangiopathie. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES).
Verder zijn gemeld: aneurysma, arteriële dissectie.
Bijwerkingen
Monotherapie
Zeer vaak (> 10%): hypoalbuminemie, verminderde eetlust, hypocalciëmie. Duizeligheid. Diarree, stomatitis, misselijkheid, obstipatie, braken. Stijging ALAT, ASAT, alkalische fosfatase in het bloed. Huiduitslag, nagelafwijking, droge huid, jeuk. Myalgie. Oedeem, vermoeidheid, koorts. Infusiegerelateerde reactie.
Vaak (1-10%): hypokaliëmie, hypomagnesiëmie. Verminderd gezichtsvermogen, groei van de wimpers, blefaritis, conjunctivahyperemie, hoornvliesirritatie, droog oog, episcleritis, niet-infectieuze conjunctivitis. Interstitiële longziekte. Buikpijn, hemorroïden.
Soms (0,1-1%): keratitis, uveïtis. Toxische epidermale necrolyse (TEN).
Interacties
Er zijn van dit middel geen interacties bekend.
Interacties
Vermijd het gebruik van levende (verzwakte) vaccins; gelijktijdig gebruik is niet onderzocht.
Zwangerschap
Humaan IgG1 passeert in toenemende mate tijdens het 2e en 3e trimester de placenta.
Teratogenese: Zowel bij de mens als bij dieren, onvoldoende gegevens.
Farmacologisch effect: Remming van de angiogenese kan schadelijke effecten op de placenta-ontwikkeling, foetale en postnatale ontwikkeling tot gevolg hebben.
Advies: Gebruik ontraden.
Vruchtbaarheid: Gebaseerd op dierstudies is het waarschijnlijk dat de vrouwelijke vruchtbaarheid tijdens de behandeling met ramucirumab negatief wordt beïnvloed.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens geen gegevens. Bij dieren schadelijk gebleken (verhoogde incidentie van vertraging in de embryo-foetale ontwikkeling, embryoletaliteit en abortus)
Advies: Alleen op strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende én tot ten minste 3 maanden na de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Vanwege de molecuulgrootte is geen passieve overgang van ramucirumab in de moedermelk te verwachten. Het is onbekend of een actieve overgang plaatsvindt.
Farmacologisch effect: Negatieve effecten op de zuigeling kunnen niet worden uitgesloten.
Advies: Het geven van borstvoeding staken tijdens én tot ten minste 3 maanden ná de behandeling.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend. Een risico voor de zuigeling kan niet worden uitgesloten.
Advies: De behandeling óf het geven van borstvoeding staken.
Contra-indicaties
- Bij de indicatie NSCLC: holtevorming in de tumor of als er grote vaten betrokken zijn bij de tumor.
Contra-indicaties
Er zijn van dit middel geen klinisch relevante contra-indicaties bekend.
Waarschuwingen en voorzorgen
Vanwege de kans op hypertensie voorafgaand aan elke toediening de bloeddruk controleren en behandelen indien klinisch geïndiceerd. Bij ernstige hypertensie de toediening tijdelijk staken totdat deze met medische maatregelen onder controle is.
Bloedingen: screenpatiënten met HCC met bewezen portale hypertensie of die bekend zijn met oesofageale varicesbloedingen vóór start van de behandeling op oesofageale varices en behandel deze eerst indien klinisch geïndiceerd. Voer bij alle indicaties tijdens de behandeling bloedtellingen uit en controleer de stollingsparameters bij risicofactoren voor het ontstaan van bloedingen (zoals bij gelijktijdig gebruik van anticoagulantia). Ernstige maag-darmbloedingen zijn vooral gemeld bij de combinatietherapie met paclitaxel en met FOLFIRI. Bij optreden van een ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4) de behandeling definitief staken.
Vanwege meer kans op aneurysma en arteriële dissectie bij toepassing van remmers van de VEGF-route, voor aanvang van de behandeling afwegen of bij aanwezigheid van risicofactoren (bv. hypertensie, een voorgeschiedenis van aneurysma) een behandeling met ramucirumab is geïndiceerd.
Patiënten met plaveiselcelcarcinoom hebben meer kans op het ontwikkelen van een ernstige pulmonale bloeding. Patiënten met de volgende risicofactoren voor een pulmonale bloeding werden uitgesloten van klinische studies met ramicurumab:
- recente pulmonale bloeding (> 2,5 ml of helder rood bloed);
- holtevorming in tumor;
- bewijs voor invasie van de tumor of groei rond de grote bloedvaten;
- comedicatie met anticoagulantia (deels uitgesloten) of chronische behandeling met NSAID's of plaatjesaggregatieremmers (o.a. aspirine ≥ 325 mg/dag).
Gevallen van het posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES), waaronder met dodelijke afloop, zijn gemeld. Staak de behandeling bij ontwikkeling van PRES. Het is niet bekend of ramucirumab veilig kan worden herstart bij patiënten die herstellen van PRES. Symptomen die kunnen wijzen op PRES zijn consulten, hoofdpijn, misselijkheid, braken, blindheid of veranderd bewustzijn, met of zonder hypertensie.
De meeste infusiegerelateerde bijwerkingen treden op tijdens de eerste of tweede infusie van ramucirumab. Controleer vooral tijdens deze toedieningen op symptomen zoals dyspneu, paresthesie, rillingen, blozen en in ernstige gevallen o.a. bronchospasme, supraventriculaire tachycardie en hypotensie. Staak definitief de behandeling bij optreden van CTCAE-graad 3–4 reacties. Bij graad 1–2 reacties de infusiesnelheid bij de huidige toediening en alle toedieningen daarna verlagen met 50%.
Vanwege een grotere kans op hartfalen de patiënt nauwlettend controleren op klinische verschijnselen en symptomen van hartfalen. Bij optreden van dergelijke symptomen overwegen de behandeling te staken.
De behandeling definitief staken bij ontstaan van ernstige arteriële trombo-embolische complicaties, maag- en darmperforaties, ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4), spontane ontwikkeling van fistels, hepatische encefalopathie of hepatorenaal syndroom, ernstige bloeding (CTCAE graad 3 of 4), infusiegerelateerde reactie van graad 3 of 4, hypertensie die niet veilig met antihypertensiva onder controle gebracht kan worden en bij een proteïnespiegel in de urine van > 3 g/24 uur of nefrotisch syndroom.
Controleer tijdens de behandeling op de ontwikkeling of het erger worden van proteïnurie. Als het urineproteïne op een teststrip ≥ 2+ is, gedurende 24 uur urine verzamelen. Onderbreek de behandeling bij een proteïnespiegel in de urine ≥2 g/24 uur. Hervat de behandeling met een lagere dosis zodra de proteïnespiegel in de urine weer is gedaald tot < 2 g/24 uur. Als de proteïnespiegel in de urine vervolgens opnieuw stijgt de dosis verder verlagen. Raadpleeg voor de aanbevolen dosisreducties de officiële productinformatie CBG/EMA (rubriek 4.2), zie de link onder 'Zie ook'. Staak definitief de behandeling bij een proteïnespiegel in de urine van > 3 g/24 uur of nefrotisch syndroom.
In verband met een mogelijk negatief effect op de wondgenezing de behandeling ten minste 4 weken (tijdelijk) staken voordat electieve chirurgie plaatsvindt. In geval van complicaties bij wondgenezing de behandelingtijdelijk staken, totdat de wond volledig genezen is.
Mogelijk hebben ouderen (≥ 65 j.) meer kans op bijwerkingen. Bij de indicatie NSCLC in combinatie met erlotinib werden bijwerkingen ≥graad ≥ 3 en alle graden ernstige bijwerkingen vaker gemeld bij ouderen ≥ 70 jaar. De werkzaamheid bij de indicatie NSCLC in combinatie met docetaxel is mogelijk minder bij hogere leeftijd (≥ 65 j.). Comorbiditeit, geassocieerd met gevorderde leeftijd, performance status (ECOG) en de waarschijnlijke tolerantie voor chemotherapie grondig evalueren vóór aanvang van de behandeling bij ouderen.
Onderzoeksgegevens: er zijn weinig gegevens over het gebruik bij ernstige nierfunctiestoornis (creatinineklaring 15–29 ml/min) en geen gegevens over het gebruik bij ernstige leverfunctiestoornis. Bij levercirrose met Child-Pughscore 7–15, cirrose met hepatische encefalopathie, klinisch significante ascites als gevolg van cirrose of hepatorenaal syndroom alleen na zorgvuldige overweging toepassen vanwege het zeer beperkt voorhanden zijn van gegevens over werkzaamheid en veiligheid. De veiligheid en werkzaamheid bij kinderen < 18 jaar zijn niet vastgesteld, vanwege een relatief weinig gegevens.
Waarschuwingen en voorzorgen
Bij vaststellen van de EGFR-mutatiestatus met plasma is er kans op een fout-negatieve uitslag. Als er geen mutatie in een plasmamonster wordt gedetecteerd, de test indien mogelijk herhalen met tumorweefsel.
Infusiegerelateerde reacties (IRR's) komen vaak voor. Dien daarom voorafgaand aan de eerste infusie premedicatie (bv. antihistaminica, antipyretica en/of glucocorticoïden) toe om de kans op IRR's te verkleinen. Dien bij volgende dosistoedieningen antihistaminica en antipyretica toe. Na langdurige dosisonderbrekingen ook glucocorticoïden opnieuw instellen. Bij eerste tekenen van IRR's, ongeacht de ernst, de infusie onderbreken. Na verdwijnen van de symptomen de infusie hervatten met 50% van de eerdere snelheid. Bij terugkerende IRR’s van graad 3 of graad 4 de behandeling definitief staken. Behandel patiënten in een omgeving met de juiste medische ondersteuning om IRR’s te behandelen.
Interstitiële longziekte (ILD) of ILD-achtige bijwerkingen (bv. pneumonitis) zijn gemeld. Controleer op symptomen die wijzen op ILD/pneumonitis (bv. dyspneu, hoesten, koorts). Bij een vermoeden van ILD de behandeling onderbreken. Bij bevestigde ILD de behandeling definitief staken.
Huid- en nagelreacties zijn mogelijk, daarom adviseren om blootstelling aan de zon te beperken gedurende en tot ten minste 2 maanden na de behandeling. Adviseer beschermende kleding te dragen en het gebruik van een breedspectrum-UV A-/UV B-zonbescherming. Bij een graad 2-reactie van huid of nagel ondersteunende zorg geven. Als er na 2 weken geen verbetering optreedt, een dosisverlaging van amivantamab overwegen. Bij een graad 3-reactie ondersteunende zorg geven en onderbreken van amivantamab overwegen totdat de bijwerking verbetert. Na verbetering van de huid- of nagelreactie tot ≤ graad 2, de behandeling in een verlaagde dosis hervatten. Bij een graad 4-reactie van huid (waaronder toxische epidermale necrolyse) amivantamab definitief staken.
Oogaandoeningen, waaronder keratitis, zijn gemeld. Verwijs patiënten met verergerende symptomen aan de ogen, onmiddellijk naar een oogarts en ontraad het gebruik van contactlenzen totdat de symptomen zijn beoordeeld.
Onderzoeksgegevens: er is geen relevante toepassing bij kinderen < 18 jaar. De toepassing bij een ernstig verminderde nierfunctie en een matig of ernstig verminderde leverfunctie is niet onderzocht.
Overdosering
Neem voor meer informatie over een vergiftiging met ramucirumab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met amivantamab contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Recombinant humaan IgG1 monoklonaal antilichaam, dat wordt geproduceerd in muriene (NS0)cellen. Ramucirumab bindt specifiek aan vasculaire endotheliale groeifactorreceptor (VEGF- receptor) 2, de voornaamste mediator van door VEGF geïnduceerde angiogenese. Het blokkeert de binding van VEGF-A, VEGF-C en VEGF-D. Ramucirumab verhindert hiermee de ligand-gestimuleerde activering van VEGF-receptor 2 en zijn in een later stadium signalerende componenten, waaronder p44/p42 mitogeen-geactiveerde proteïnekinasen, waarbij het de ligand-geïnduceerde proliferatie en migratie van humane endotheelcellen neutraliseert.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,08 l/kg. |
Metabolisering | zoals andere antilichamen, vnl. via katabolisme. |
T 1/2el | ca. 14 dagen. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Amivantamab is een op volledig humaan immunoglobuline G1 (IgG1) gebaseerd bispecifiek antilichaam. Het verstoort de signaalfuncties van EGFR en MET door het blokkeren van de ligandbinding en het bevorderen van de afbraak van EGFR en MET. Dit voorkomt groei en progressie van de tumor. Door aanwezigheid van EGFR en MET op de oppervlakte van tumorcellen worden deze daarnaast doelwit voor afbraak door o.a. ‘natural killer’-cellen en macrofagen. Dit gebeurt respectievelijk door antilichaam-afhankelijke cytotoxiciteit (ADCC) en trogocytose.
Kinetische gegevens
V d | ca. 0,07 l/kg. |
T 1/2el | ca. 13,7 dagen. |
Overig | De ‘steady state’-plasmaconcentratie wordt bereikt na ca. 13 weken (bij de negende infusie). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
ramucirumab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- amivantamab (L01FX18) Vergelijk
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk
Groepsinformatie
amivantamab hoort bij de groep monoklonale antilichamen bij maligniteiten.
- atezolizumab (L01FF05) Vergelijk
- avelumab (L01FF04) Vergelijk
- bevacizumab (intraveneus) (L01FG01) Vergelijk
- blinatumomab (L01FX07) Vergelijk
- brentuximab vedotine (L01FX05) Vergelijk
- cemiplimab (L01FF06) Vergelijk
- cetuximab (L01FE01) Vergelijk
- daratumumab (L01FC01) Vergelijk
- dinutuximab bèta (L01FX06) Vergelijk
- durvalumab (L01FF03) Vergelijk
- elotuzumab (L01FX08) Vergelijk
- enfortumab vedotine (L01FX13) Vergelijk
- gemtuzumab ozogamicine (L01FX02) Vergelijk
- inotuzumab ozogamicine (L01FB01) Vergelijk
- ipilimumab (L01FX04) Vergelijk
- isatuximab (L01FC02) Vergelijk
- mogamulizumab (L01FX09) Vergelijk
- nivolumab (L01FF01) Vergelijk
- obinutuzumab (L01FA03) Vergelijk
- panitumumab (L01FE02) Vergelijk
- pembrolizumab (L01FF02) Vergelijk
- pertuzumab (L01FD02) Vergelijk
- polatuzumab vedotine (L01FX14) Vergelijk
- ramucirumab (L01FG02) Vergelijk
- rituximab (L01FA01) Vergelijk
- sacituzumab govitecan (L01FX17) Vergelijk
- tafasitamab (L01FX12) Vergelijk
- talquetamab (L01FX29) Vergelijk
- teclistamab (L01FX24) Vergelijk
- trastuzumab (L01FD01) Vergelijk
- trastuzumab-deruxtecan (L01FD04) Vergelijk
- trastuzumab-emtansine (L01FD03) Vergelijk