Samenstelling
Spironolacton drank FNA met acetem Formularium der Nederlandse Apothekers
- Toedieningsvorm
- Drank
- Sterkte
- 1 mg/ml
Spironolacton tablet Diverse fabrikanten
- Toedieningsvorm
- Tablet, omhuld
- Sterkte
- 12,5 mg, 25 mg, 50 mg, 100 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Samenstelling
Kerendia
Bijlage 2
Aanvullende monitoring
Bayer bv
- Toedieningsvorm
- Tablet, filmomhuld
- Sterkte
- 10 mg, 20 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve bètablokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
De voorkeur gaat volgens het NHG uit naar spironolacton boven eplerenon, vanwege minder kans op interacties en het verschil in kosten.
Bij hypertensie verlagen angiotensine I converterend enzym (ACE)-remmers, angiotensine receptor-blokkers (ARB’s), calciumantagonisten (dihydropyridinen), thiazidediuretica en β-blokkers de bloeddruk effectief en verminderen het tienjaarsrisico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit. Comorbiditeit en specifieke patiëntkarakteristieken bepalen welke groepen en welke middelen als eerste in aanmerking komen. Als één middel onvoldoende effectief is bij de aanbevolen dosering, is het toevoegen van een middel uit een andere groep effectiever dan het ophogen van de dosering; het risico op het optreden van dosisafhankelijke bijwerkingen wordt daarmee beperkt. Een vaste combinatie in de juiste dosisverhouding heeft om reden van therapietrouw de voorkeur.
Advies
Behandel, indien mogelijk, de oorzaak van chronische nierschade. Start daarnaast behandeling om het grotere risico op (vnl. cardiovasculaire) morbiditeit te verminderen en progressie van nierschade te voorkomen of beperken. Behandel de complicaties van nierschade en start eventueel niervervangende therapie (dialyse).
Het toevoegen van finerenon aan de behandeling van chronische nierschade kan worden overwogen bij patiënten met albuminurie. Dit middel remt de achteruitgang van de nierfunctie, verlaagt de kans op het krijgen van een cardiovasculair event en vermindert de mortaliteit.
Aan de vergoeding van finerenon zijn voorwaarden verbonden, zie Regeling zorgverzekering, bijlage 2.
Indicaties
- Oedeem ten gevolge van hartfalen;
- Ernstig hartfalen (klasse III of IV);
- Oedeem en/of ascites ten gevolge van levercirrose;
- Nefrotisch syndroom indien diuretica alleen onvoldoende effectief zijn en hypokaliëmie moet worden vermeden;
- Als adjuvans bij gebruik van diuretica bij hypertensie;
- Diagnostiek en preoperatieve behandeling van primair hyperaldosteronisme;
- Onderhoudsbehandeling van primair hyperaldosteronisme, indien een operatie onmogelijk is.
Gerelateerde informatie
Indicaties
- Behandeling van chronische nierschade (met albuminurie) bij volwassenen met diabetes mellitus type 2.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Oedeem ten gevolge van hartfalen
Volwassenen
Individueel, 25–200 mg/dag, in het algemeen 100 mg/dag in 1 of meer doses.
Ernstig hartfalen
Volwassenen
Aanvankelijk 25 mg 1×/dag bij een serumkaliumconcentratie ≤ 5 mmol/l en een serumcreatinineconcentratie ≤ 221 micromol/l, vervolgens bij goed verdragen, verhogen tot 50 mg 1×/dag. Zo nodig bij niet verdragen verlagen tot 25 mg elke 2 dagen of 12,5 mg 1×/dag.
Oedeem en ascites door levercirrose
Volwassenen
Begindosering: 100–200 mg per dag op basis van de Na +/K +-verhouding in de urine. Bij onvoldoende respons op 200 mg binnen 2 weken furosemide toevoegen en spironolacton zo nodig stapsgewijs verhogen tot 400 mg per dag.
Nefrotisch syndroom
Volwassenen
In het algemeen 100–200 mg/dag.
Hypertensie combinatietherapie
Volwassenen
Aanvankelijk 25 mg 1×/dag, langzaam verhogen tot 100 mg/dag of meer.
Behandeling van primair hyperaldosteronisme
Volwassenen
100–150 mg/dag in verdeelde doses, bij pre-operatieve behandeling vanaf 3–5 weken voor de operatie; soms is een hogere dosis nodig als een operatie niet mogelijk is, maximaal 400 mg/dag.
Overvulling en oedeem bij kinderen
Kinderen van 1 maand–17 jaar
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: 1–3 mg/kg lichaamsgewicht per dag in 2 doses, maximaal 200 mg per dag.
Neonaten (incl. prematuren geboren na een zwangerschapsduur < 37 weken)
Volgens het Kinderformularium van het NKFK: 1–2 mg/kg lichaamsgewicht per dag in 2 doses.
Bij ouderen: voorzichtig toepassen en starten met de laagst mogelijke dosering.
Toediening: De drank/tabletten tijdens de maaltijd innemen. Bij een dagdosering > 100 mg de dosering over meerdere giften per dag verdelen.
Doseringen
Zie voor controles vóór het instellen van de behandeling de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Chronische nierschade (met albuminurie) bij diabetes mellitus type 2
Volwassenen (incl. ouderen)
Begindosering: bij een eGFR ≥ 60 ml/min/1,73 m 2: 20 mg 1×/dag, bij een eGFR van 25–60 ml/min/1,73 m 2: 10 mg 1×/dag. Vier weken na het starten of hervatten van de behandeling of na een dosisverhoging, op geleide van de eGFR en de serumkaliumconcentratie de dosering zo nodig verhogen tot maximaal 20 mg 1×/dag. Meet vervolgens regelmatig de serumkaliumconcentratie en pas zo nodig de dosering aan, zie tabel 1.
Huidig serumkalium (mmol/l) |
Huidige dosering 10 mg 1×/dag |
Huidige dosering 20 mg 1×/dag |
≤ 4,8 |
Verhoog tot 20 mg 1×/dag; handhaaf 10 mg 1×/dag bij een eGFR-vermindering > 30% t.o.v. de vorige meting. |
Handhaaf 20 mg 1×/dag |
> 4,8 tot 5,5 |
Handhaaf 10 mg 1×/dag |
Handhaaf 20 mg 1×/dag |
> 5,5 |
Onderbreek de behandeling. Overweeg opnieuw te starten met 10 mg 1×/dag wanneer het serumkalium ≤ 5,0 mmol/l is. |
Onderbreek de behandeling. Start opnieuw met 10 mg 1×/dag wanneer het serumkalium ≤ 5,0 mmol/l is. |
Verminderde nierfunctie: Behandeling niet starten bij een eGFR < 25 ml/min/1,73 m2 vanwege onvoldoende gegevens. Een lopende behandeling kan wel voortgezet worden zolang de eGFR ≥ 15 ml/min/1,73 m2 is; als tijdens de behandeling de eGFR daalt tot ≤ 15 ml/min/1,73 m2, de behandeling staken vanwege onvoldoende gegevens.
Verminderde leverfunctie: Behandeling niet starten bij een ernstige leverfunctiestoornis omdat een significante toename van de blootstelling aan finerenon wordt verwacht. Bij een lichte of matige leverfunctiestoornis is geen aanpassing van de begindosering nodig; overweeg bij een matige leverfunctiestoornis extra controle van het serumkalium.
Vergeten dosis: deze zo snel mogelijk innemen, maar uitsluitend op dezelfde dag, daarna niet meer.
Toediening
- De tablet innemen met een beetje water. Niet innemen met pompelmoes- of grapefruitsap vanwege de verwachte verhoging van de plasmaconcentratie van finerenon.
- Bij slikproblemen de tablet vlak vóór gebruik vermalen en mengen met water of zachte voeding (zoals appelmoes).
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Slechte spijsvertering, diarree. Hyperkaliëmie (bij gestoorde nierfunctie). Vermoeidheid, slaperigheid. Verminderd libido, erectiestoornis, gynaecomastie (mannen). Pijnlijke borsten, stoornissen aan de borst, menstruatiestoornissen, (irreversibele) stemverlaging (vrouwen).
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken. Zwakheid, lethargie (bij cirrose), paresthesie. Hyponatriëmie (m.n. in combinatie met thiaziden). Verandering in vaginale afscheiding, verminderd libido (vrouwen), amenorroe, post-menopauzale bloedingen. Malaise.
Soms (0,1-1%): huiduitslag, urticaria, erytheem, chloasma, jeuk, exantheem. Spierkrampen. Acidose (bij leverproblemen). Verwarring. Verhoogd serumcreatinine.
Zelden (0,01-0,1%): leukopenie (o.a. agranulocytose), trombocytopenie, eosinofilie. Verlamming, paraplegie van de ledematen (door hyperkaliëmie). Dehydratie, porfyrie, tijdelijke stijging van het stikstofgehalte in bloed en urine, hyperurikemie. Eczeem, overgevoeligheid.
Zeer zelden (< 0,01%): acuut nierfalen. Maagontsteking, maagzweer, maag-darmkrampen, darmbloeding. Alopecia, erythema annulare centrifugum. Systemische lupus erythematodes. Borstkanker. Vasculitis. Hepatitis. Androgene effecten zoals hirsutisme.
Verder zijn gemeld: lichte hypotensie. Duizeligheid. Ataxie. Reversibele hyperchloremische metabole acidose (bij gedecompenseerde levercirrose). Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse (TEN), geneesmiddeluitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS), pemfigoïd.
Bijwerkingen
Zeer vaak (> 10%): hyperkaliëmie (14%).
Vaak (1-10%): hypotensie. Jeuk. Hyponatriëmie, hyperurikemie. Daling van de eGFR.
Soms (0,1-1%): daling van het hemoglobinegehalte.
Interacties
Combinatie met kaliumsparende diuretica (o.a. eplerenon), kaliumsupplementen of dubbele RAAS-blokkade met ACE-remmers en ARB's is gecontra-indiceerd vanwege de kans op (levensgevaarlijke) hyperkaliëmie. Bij combinatie met een ACE-remmer de elektrolytenbalans extra controleren.
Niet combineren met ciclosporine vanwege de kans op (levensgevaarlijke) hyperkaliëmie.
Combinatie met heparine, LMWH's, NSAID's of cotrimoxazol kan een ernstige hyperkaliëmie veroorzaken.
Er is meer kans op orthostatische hypotensie bij combinatie met alcohol, barbituraten of narcotica.
Het vasoconstrictieve effect van noradrenaline neemt af.
De werking van antihypertensiva, met name van ganglionblokkeerders, wordt versterkt.
De renale uitscheiding van digoxine en van lithium kan afnemen.
Hyperchloremische metabole acidose is gemeld bij combinatie met ammoniumchloride (bv. drop).
Interacties
Finerenon is vooral een substraat voor CYP3A4 (90%) en in mindere mate voor CYP2C8 (10%).
Comedicatie met sterke CYP3A4-remmers (zoals itraconazol, ketoconazol, ritonavir, cobicistat, claritromycine) is gecontra-indiceerd vanwege een verwachte sterke toename van de blootstelling aan finerenon. Tijdens de behandeling dient de patiënt geen grapefruit-/pompelmoessap te drinken. Finerenon niet combineren met sterke of matige CYP3A4-inductoren (zoals carbamazepine, fenytoïne, fenobarbital, efavirenz, sint-janskruid) vanwege een verwachte sterke afname van de blootstelling aan finerenon.
Finerenon niet gelijktijdig geven met andere kaliumsparende diuretica of andere mineralocorticoïdreceptor-antagonisten (ook wel aldosteron-antagonisten, zoals eplerenon en spironolacton) vanwege een verwacht groter risico op hyperkaliëmie.
Overweeg bij comedicatie met matige of zwakke CYP3A4-remmers extra controle van het serumkalium, vooral bij het instellen van de behandeling of bij dosisverandering. Erytromycine (500 mg 3×/dag) verhoogt de AUC van finerenon met een factor 3,5 en de Cmax met een factor 1,9. Verapamil (240 mg mga 1×/dag) verhoogt de AUC van finerenon met een factor 2,7 en de Cmax met een factor 2,2. Fluvoxamine verhoogt de AUC van finerenon met een factor 1,6 en de Cmax met een factor 1,4.
Overweeg bij comedicatie met kaliumsupplementen of trimethoprim-bevattende middelen extra controle van het serumkalium. Bij gebruik van trimethoprim(/sulfamethoxazol) eventueel finerenon tijdelijk staken.
Bij gebruik van meerdere andere antihypertensiva de bloeddruk extra controleren vanwege meer kans op hypotensie.
Zwangerschap
Spironolacton passeert de placenta.
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren aanwijzingen voor schadelijkheid vanwege anti-androgene effecten bij gebruik van zeer hoge doses.
Farmacologisch effect: Feminisatie van mannelijke nakomelingen. Endocriene verstoring van het mannelijk en vrouwelijk nageslacht.
Advies: Gebruik ontraden.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, onvoldoende gegevens. Bij dieren (in zeer hoge dosering) schadelijk gebleken, zoals een verminderd gewicht van de placenta en toxiciteit bij de foetus (o.a. verminderd gewicht van de foetus, vertraagde ossificatie). In dieronderzoek met een lagere, maar nog steeds supratherapeutische blootstelling, werd naast een verlaagd lichaamsgewicht en vertraagd ontvouwen van de oorschelp, een enigszins toegenomen locomotrische activiteit waargenomen; dit laatste kan duiden op een potentieel risico voor de foetus.
Advies: Alleen op zeer strikte indicatie gebruiken.
Overig: Een vruchtbare vrouw dient adequate anticonceptieve maatregelen te nemen gedurende de therapie.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in kleine hoeveelheden (metabolieten).
Advies: Kan waarschijnlijk veilig in lage dosering worden gebruikt. Er is gedocumenteerde ervaring met het gebruik tot 100 mg tijdens lactatie.
Overig: Diuretica kunnen de lactatie remmen. Gebruik daarom zoveel mogelijk vermijden, vooral als de borstvoeding moeilijk op gang is gekomen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Onbekend bij de mens. Ja, bij dieren (finerenon en zijn metabolieten).
Farmacologisch effect: In onderzoek bij dieren tijdens de dracht en de lactatie werden een hogere mortaliteit, een lager gewicht van de jongen, vertraagd ontvouwen van de oorschelp en enigszins toegenomen locomotorische activiteit waargenomen. Een nadelig effect bij de zuigeling kan daarom niet worden uitgesloten.
Advies: Het gebruik van dit geneesmiddel óf het geven van borstvoeding ontraden.
Contra-indicaties
- acute of progressieve nierziekte, ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 30 ml/min/1,73 m²);
- hyperkaliëmie (serumkaliumconcentratie > 5 mmol/l bij start van de behandeling);
- hyponatriëmie.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Contra-indicaties
- ziekte van Addison.
Zie voor meer contra-indicaties de rubriek Interacties.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer regelmatig elektrolyten, vooral bij meer kans op hyperkaliëmie zoals bij ouderen, bij overmatig braken, diabetes mellitus, lever- of nierfunctiestoornissen en bij comedicatie met andere kaliumverhogende geneesmiddelen (zie spironolacton#interacties). Vermijd gebruik van kaliumhoudende voedingsmiddelen (kunstzout) wegens de kans op hyperkaliëmie. In verband met de kans op hyperkaliëmie bij diabetes mellitus eerst de nierfunctie controleren alvorens met de behandeling te beginnen.
Wees voorzichtig bij lichte nierinsufficiëntie vanwege meer kans op hyperkaliëmie.
Wees tevens voorzichtig bij kinderen vanwege meer kans op hyperkaliëmie. Controleer bij kinderen met een creatinineklaring van 10-50 ml/min regelmatig de kaliumspiegel en de nierfunctie, de eerste keer binnen 1 week. Bij een creatinineklaring < 10 ml/min kan geen algemeen advies worden gegeven.
Instellen van de therapie bij levercirrose met ascites dient bij voorkeur langzaam en onder zorgvuldige controle plaats te vinden, omdat coma hepaticum kan optreden.
Na langdurige toediening van hoge doses is in dierproeven carcinogeniteit gebleken.
De fluorometrische bepaling van cortisol kan worden gestoord.
De drank is onverenigbaar met (sondes van) PVC. De doseerspuit van de drank niet met water spoelen, maar met warm sop.
Waarschuwingen en voorzorgen
Instellen van de behandeling: Meet voor het begin van de behandeling de eGFR en de serumkaliumconcentratie. Bij een serumkalium ≤ 4,8 mmol/l kan de behandeling ingesteld worden. Bij een serumkalium > 4,8 tot 5,0 mmol/l kan overwogen worden de behandeling te starten met aanvullende monitoring van het kaliumgehalte gedurende de eerste 4 weken. Stel de behandeling niet in bij een serumkalium > 5,0 mmol/l. Meet opnieuw het serumkalium en de eGFR 4 weken na het instelllen, opnieuw starten of verhogen van de dosering en pas zo nodig de dosering aan (zie rubriek Dosering). Controleer daarna de serumkaliumconcentratie regelmatig op basis van de serumkaliumwaarden en patiëntkenmerken. Er is een groter risico op hyperkaliëmie bij een verminderde nierfunctie, een hoger serumkalium, eerdere episoden van hyperkaliëmie en bij gebruik van andere serumkaliumverhogende middelen (zie rubriek Interacties); overweeg dan frequentere controle.
Onderzoeksgegevens: Er zijn beperkte gegevens bij een eGFR < 25 ml/min/1,73 m2 vóór het starten van de behandeling en bij een eGFR die afneemt tot < 15 ml/min/1,73 m2 tijdens de behandeling. Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid en veiligheid bij:
- een ernstige leverfunctiestoornis;
- hartfalen NYHA klasse II-IV;
- kinderen (< 18 jaar).
Overdosering
Symptomen
Misselijkheid, braken en meer zeldzaam slaperigheid, verwardheid, huiduitslag, diarree. Verstoring van de elektrolytenbalans, dehydratie.
Zie voor meer symptomen en behandeling de monografie van spironolacton via vergiftigingen.info.
Overdosering
Neem voor informatie over een vergiftiging met finerenon contact op met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum.
Eigenschappen
Spironolacton is een kaliumsparend diureticum, dat zijn werking voornamelijk in de distale tubulus uitoefent door een competitief antagonisme met aldosteron. Remt de uitwisseling van natriumionen in de tubulusvloeistof tegen kaliumionen uit de tubuluscellen.
Werking: na 2–3 dagen. Werkingsduur: tot enige dagen na staken.
Kinetische gegevens
Resorptie | ca. 70%; bevorderd door inname met voedsel (klinische relevantie onbekend). |
T max | 2,6 uur (spironolacton), 3,2 uur (7α-thiomethylspironolacton), 4,3 uur (canrenon). |
Eiwitbinding | > 90% (spironolacton, canrenon). |
Metabolisering | grotendeels tot actieve metabolieten (o.a. canrenon, 7α-thiomethylspironolacton). |
Eliminatie | vnl. met urine en in mindere mate met de gal en feces als metabolieten. |
T 1/2el | ca. 1½ uur (spironolacton), 9–12 uur (7α-thiomethylspironolacton), 10–35 uur (canrenon). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Eigenschappen
Finerenon is een non-steroïdale, selectieve, mineralocorticoïdreceptor-antagonist (MRA) (ook wel aldosteron-antagonist). De mineralocorticoïdreceptor (MR) wordt geactiveerd door cortisol en aldosteron, en is betrokken bij de gentranscriptie. Overactivatie van de MR speelt een rol in de orgaanschade die wordt gevonden bij chronische nierschade (CNS), hartfalen en hypertensie, veroorzaakt door pro-inflammatoire en profibrotische effecten, zoutretentie en endotheliale disfunctie. Binding van finerenon aan de MR leidt tot een specifiek receptor-ligand complex; dit complex verhindert de rekrutering van transcriptionele co-activatoren die een rol spelen in de genexpressie van pro-inflammatoire en profibrotische mediatoren.
Kinetische gegevens
Resorptie | vrijwel volledig. |
F | ca. 44% vanwege 'first pass'-metabolisme in de darmwand en de lever. |
T max | 0,5-1,25 uur (nuchter). |
Overig | inname met vetrijk, calorierijk voedsel leidt tot een klinisch niet relevante stijging van de AUC, daling van de Cmax en verlenging van de Tmax. |
V d | 0,75 l/kg. |
Eiwitbinding | ca. 92%, vnl. aan albumine. |
Metabolisering | ca. 90% door CYP3A4 en 10% door CYP2C8 tot 4 inactieve metabolieten. |
Eliminatie | vrijwel uitsluitend als metabolieten, ca. 80% via de urine, ca. 20% via de feces. Minder dan 1% onveranderd via de urine, < 0,2% onveranderd via de feces. Finerenon wordt waarschijnlijk niet geëlimineerd door hemodialyse. |
T 1/2el | 2-3 uur. |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
spironolacton hoort bij de groep diuretica, kaliumsparende.
Groepsinformatie
finerenon hoort bij de groep diuretica, kaliumsparende.