digoxine
Samenstelling
Lanoxin Aspen Netherlands bv
- Toedieningsvorm
- Elixer 'Paediatric/Geriatric' (PG)
- Sterkte
- 0,05 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- 60 ml
- Toedieningsvorm
- Injectievloeistof
- Sterkte
- 0,25 mg/ml
- Verpakkingsvorm
- ampul 2 ml
- Toedieningsvorm
- Tablet 'Paediatric/Geriatric' (PG)
- Sterkte
- 0,0625 mg
- Toedieningsvorm
- Tablet
- Sterkte
- 0,125 mg, 0,25 mg
Uitleg symbolen
XGVS | Dit geneesmiddel is niet opgenomen in het geneesmiddelen vergoedings systeem (GVS). |
OTC | 'Over the counter', dit geneesmiddel is een zelfzorgmiddel. |
Bijlage 2 | Aan de vergoeding van dit geneesmiddel zijn bepaalde voorwaarden verbonden, die zijn vermeld op bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering. |
Aanvullende monitoring | Dit geneesmiddel is onderworpen aan aanvullende monitoring. Extra aandacht wordt gevraagd voor onverwachte bijwerkingen. Meldt u dit via het meldformulier van het Lareb. |
Advies
Start bij hartfalen met matige (‘midrange’) of verminderde (‘reduced’) ejectiefractie (HFmrEF of HFrEF) met een ACE-remmer en geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum. Voeg een selectieve bètablokker toe als de patiënt klinisch stabiel is (met name geen tekenen van overvulling). Overweeg bij persisterende klachten ondanks adequate instelling, toevoeging van een aldosteronantagonist. Een combinatie van deze middelen verlicht de klachten en kan een vroegtijdige mortaliteit en de kans op ziekenhuisopname door hartfalen verminderen. De behandeling van hartfalen met behouden ejectiefractie (HFpEF) is vooral symptomatisch; geef bij tekenen van overvulling een lisdiureticum en behandel eventuele cardiovasculaire en niet-cardiovasculaire comorbiditeit.
Overweeg digoxine in de tweedelijnszorg indien bij hartfalen met een verminderde ejectiefractie, de klachten aanhouden ondanks adequaat ingestelde therapie. En alleen indien overige behandelopties niet in aanmerking komen. Indien naast hartfalen tevens sprake is van atriumfibrilleren kan digoxine initieel worden toegepast om de ventrikelfrequentie te stabiliseren.
Bij een indicatie voor verlaging van de ventrikelvolgfrequentie bij atriumfibrilleren is metoprolol met vertraagde afgifte eerste keus. Bij een contra-indicatie voor een bètablokker overweeg een non-dihydropyridine calciumantagonist. Kies bij (instabiel) hartfalen voor digoxine. Bij stabiel hartfalen is ook metoprolol een optie. Overweeg een combinatie van de hierboven genoemde middelen indien een enkele middel in maximale dosering onvoldoende effect heeft.
De behandeling van ritmestoornissen is afhankelijk van de soort ritmestoornis, de prognose en het bestaan van objectieve klachten. Behandeling vindt voornamelijk plaats in de tweede- of derdelijnszorg. Deze is meestal medicamenteus met antiaritmica. Soms komen niet-medicamenteuze behandelopties in aanmerking, zoals elektrische cardioversie, katheterablatie, pacemaker of ICD. Zie voor meer informatie over de behandeling van een ventriculaire ritmestoornis de ESC-richtlijn: Ventricular arrhythmias and the prevention of sudden cardiac death en over de behandeling van een supraventriculaire stoornis de ESC-richtlijn: Supraventricular tachycardia.
Indicaties
- Chronisch hartfalen, m.n. wanneer dit gepaard gaat met atriumfibrilleren;
- Bepaalde supraventriculaire ritmestoornissen, m.n. atriumfibrilleren en atriumflutter.
Gerelateerde informatie
Doseringen
Bij dit geneesmiddel wordt (tevens) gedoseerd op geleide van de bloedspiegel; zie voor meer informatie hierover op Digoxine van tdm-monografie.org.
Onderstaande doseringen zijn slechts bedoeld als richtlijn. Pas de dosering individueel aan op basis van leeftijd, 'lean body mass' (vetvrij lichaamsgewicht) en nierfunctie.
Bij pasgeborenen en met name bij prematuren kan de renale klaring van digoxine verminderd zijn, waardoor de dosering kan afwijken van onderstaande richtlijn.
Snelle digitalisatie is geïndiceerd bij levensbedreigende ritmestoornissen, langzame digitalisatie kan bijvoorbeeld worden toegepast bij minder ernstige vormen van hartfalen.
Geef een lagere oplaaddosis wanneer in de twee voorafgaande weken hartglycosiden zijn gebruikt.
Chronisch hartfalen of supraventriculaire ritmestoornis
Volwassenen en kinderen ≥ 10 jaar
Snelle digitalisatie: oraal: 0,75–1,5 mg in één dosis; indien minder spoedeisend of bij meer kans op toxiciteit (ouderen, nierfunctiestoornis) de totale oplaaddosis verlagen met max. 50% en deze verdelen over meerdere giften (bv. 50%-25%-25%) met tussenpozen van 6 uur; na 24 uur gevolgd door een individuele onderhoudsdosis. Vóór toediening van ieder deel van de oplaaddosis de klinische respons op de vorige vaststellen. Volgens de NHG-Standaard Atriumfibrilleren (september 2024): bij volwassenen met atriumfibrilleren 0,75 mg eenmalig en bij een licht verhoogd risico op toxiciteit: bij leeftijd ≥ 70 jaar, óf bij een verminderde nierfunctie (eGFR < 50 ml/min) óf bij een laag lichaamsgewicht (< 55 kg) 0,125 mg 3× per dag gedurende 1 dag, gevolgd door onderhoudsdosering. De aangegeven grenzen voor leeftijd en gewicht zijn arbitrair.
Langzame digitalisatie: oraal: 0,25–0,75 mg per dag gedurende één week, vervolgens overgaan op onderhoudsdosering.
Oplaaddosering i.v.: 0,5–1 mg in verdeelde doses (50%–25%–25%), met tussenpozen van 4–8 uur toegediend, gevolgd door de onderhoudsdosering. Indien in de voorgaande 2 weken hartglycosiden zijn gebruikt geen i.v.-oplaaddosering toepassen. Vóór toediening van ieder deel van de oplaaddosis de klinische respons op de vorige vaststellen. Volgens de ESC-richtlijn Atriumfibrilleren (augustus 2024): bij volwassenen met atriumfibrilleren 0,5 mg als i.v.-bolus (0,75–1,5 mg per 24 uur in verdeelde doses).
Onderhoudsdosering: oraal (en i.v.): (voor berekening, zie hieronder) in het algemeen 0,125–0,25 mg per dag; soms een lagere dosis per dag (0,0625 mg of minder). Volgens de NHG-Standaard Atriumfibrilleren (september 2024): bij volwassenen met atriumfibrilleren 0,25 mg 1× per dag oraal, en bij een licht verhoogd risico op toxiciteit: bij leeftijd ≥ 70 jaar, óf bij een verminderde nierfunctie (eGFR < 50 ml/min) óf bij een laag lichaamsgewicht (< 55 kg): 0,125 mg 1× per dag. Bij een leeftijd ≥ 85 jaar of bij een combinatie van eerder genoemde risicofactoren (verminderde nierfunctie (eGFR < 50 ml/min) én een laag lichaamsgewicht (< 55 kg)): 0,0625 mg 1× per dag; titreer de onderhoudsdosering op geleide van ventrikelvolgfrequentie. De aangegeven grenzen voor leeftijd en gewicht zijn arbitrair. Volgens de ESC-richtlijn Atriumfibrilleren (augustus 2024): bij volwassenen met atriumfibrilleren gebruikelijk 0,0625-0,25 mg 1× per dag.
Kinderen < 10 jaar (incl. neonaten)
Oplaaddosering: oraal: kinderen 5–10 jaar: 0,025 mg/kg lichaamsgewicht, 2–5 jaar: 0,035 mg/kg lichaamsgewicht, kinderen en neonaten tot 2 jaar: 0,045 mg/kg lichaamsgewicht, prematuren 1,5–2,5 kg: 0,030 mg/kg lichaamsgewicht, prematuren lichter dan 1,5 kg: 0,025 mg/kg lichaamsgewicht per 24 uur in verdeelde doses (ca. de helft van de totale dosis als begindosis, de resterende hoeveelheid in gedeelten toedienen met tussenpozen van 4–8 uur), gevolgd door de onderhoudsdosering. i.v.-infuus: kinderen 5–10 jaar: 0,025 mg/kg lichaamsgewicht, 2–5 jaar: 0,035 mg/kg lichaamsgewicht, kinderen en neonaten tot 2 jaar: 0,035 mg/kg lichaamsgewicht, prematuren 1,5–2,5 kg: 0,030 mg/kg lichaamsgewicht, prematuren lichter dan 1,5 kg: 0,020 mg/kg lichaamsgewicht per 24 uur in verdeelde doses (ca. de helft van de totale dosis als begindosis, de resterende hoeveelheid in gedeelten toedienen met tussenpozen van 4–8 uur), gevolgd door de onderhoudsdosering. Elke dosis als intraveneus infuus toedienen met een inlooptijd van 10–20 min.
Onderhoudsdosering: oraal en i.v.: Dagelijkse dosis bij neonaten en kinderen tot 10 jaar: 25% van de 24–uurs oplaaddosis, bij prematuren: 20% van de 24–uurs oplaaddosis.
De onderhoudsdosering is gebaseerd op de hoeveelheid digoxine die per dag uit het lichaam wordt geëlimineerd; dit kan berekend worden met behulp van de volgende formule: onderhoudsdosis = gegeven oplaaddosis × (14 + 0,2 × creatinineklaring) × 0,01.
Verminderde nierfunctie: overweeg een lagere dosering voor zowel de oplaaddosis als onderhoudsdosering.
Verandering van toedieningsvorm: houd rekening met het verschil in biologische beschikbaarheid tussen de intraveneuze en orale toedieningsvormen. Bij overschakelen van orale op intraveneuze toediening de dosis met circa 33% verlagen.
Toediening
- Oraal: De tabletten na de maaltijd met water innemen. Het elixer alleen onverdund geven met de bijgeleverde maatpipet.
- Intraveneus: De injectievloeistof langzaam i.v. toedienen, elke dosis met een inlooptijd van 10–20 min. Een digoxine-injectie kan onverdund worden toegediend of verdund met een minimaal 4-voudig volume van 0,9% natriumchloride-injectie, 0,18% natriumchloride/4% glucose-injectie of 5% glucose-injectie (een kleiner volume kan leiden tot neerslagvorming).
- Intramusculaire toediening is pijnlijk en wordt afgeraden omdat het in verband is gebracht met spiernecrose.
Bijwerkingen
Vaak (1-10%): duizeligheid, zenuwstelselaandoening. Verminderd zicht, wazig/geel zien. Aritmie, geleidingsstoornis, bigeminie, trigeminie, verlenging van het PR–interval, sinusbradycardie. Misselijkheid, braken, diarree. Urticariële of scarlatineuze huiduitslag, soms in combinatie met duidelijke eosinofilie.
Soms (0,1-1%): depressie.
Zeer zelden (< 0,01%): trombocytopenie. Verminderde eetlust. Psychotische stoornis, apathie, verwardheid. Hoofdpijn. Supraventriculaire tachyaritmie, waaronder atriale tachycardie met of zonder AV–blok, supraventriculaire tachycardie, ventriculaire aritmie, ventriculaire extrasystolen, ST–segmentdepressie. Intestinale ischemie, maag-darmstelselnecrose. Gynaecomastie (bij langdurige toediening). Vermoeidheid, malaise, asthenie.
Interacties
Digoxine is een substraat voor P–glycoproteïne (Pgp). De digoxinespiegel kan verhoogd worden door Pgp–remmers.
Pgp–inductoren zoals rifampicine en sint–janskruid kunnen de digoxinespiegel verlagen. Metoclopramide (door een verminderde darmmotiliteit), colestyramine, sulfasalazine, bulkvormende laxantia en antacida verminderen de absorptie resulterend in verlaagde plasmaconcentraties. De volgende middelen kunnen de digoxinespiegel verlagen via een veelsoortig of onduidelijk mechanisme: acarbose, bepaalde cytostatica, fenytoïne, adrenaline, salbutamol, bupropion, enterale aanvullende voeding. Bupropion kan de digoxinespiegel verlagen door stimulatie van het OATP4C1-gemedieerde digoxinetransport (verhoogde uitscheiding via de nieren).
Wees voorzichtig bij combinatie met middelen die de effecten van digoxine kunnen versterken, zoals amiodaron, canagliflozine, verapamil, felodipine, nifedipine, diltiazem, flecaïnide, propafenon, kinidine, spironolacton, macroliden (bv, erytromycine, claritromycine), tetracycline, gentamicine, isavuconazol, itraconazol, posaconazol, ivacaftor, kinine, trimethoprim, alprazolam, indometacine, mirabegron, atorvastatine, ciclosporine, epoprostenol, tolvaptan, carvedilol, ritonavir, velpatasvir, ranolazine, telmisartan, lapatinib, vandetanib, venetoclax, osimertinib, vemurafenib, ticagrelor en bij protonpompremmers (vooral bij omeprazol, in mindere mate bij pantoprazol en rabeprazol).
Stoffen die hypokaliëmie of intracellulaire kaliumdeficiëntie veroorzaken zoals bepaalde laxantia en diuretica, lithiumzouten en corticosteroïden kunnen het optreden van digoxine-intoxicatie bespoedigen. Combinatie met dit soort middelen alleen onder controle van nierfunctie en serumelektrolyten.
Combinatie met sympathicomimetica of suxamethonium vergroot eveneens de kans op hartaritmieën.
Middelen met een nadelig effect op de nierfunctie, zoals NSAID's en ACE-remmers kunnen secundair daaraan eveneens de digoxine-spiegel verhogen.
Wees voorzichtig bij combinatie met sennosiden vanwege meer kans op een digoxine-intoxicatie bij patiënten met hartfalen.
Door gelijktijdige toediening met middelen die de AV–geleiding vertragen, zoals β–blokkers en bepaalde calciumantagonisten (vnl. verapamil en diltiazem) kan een additief effect op de geleiding optreden.
Parenterale calciumtoediening, met name een snelle i.v.–toediening, kan ernstige aritmieën geven bij gedigitaliseerde patiënten.
Let op, mogelijke interactie met kruidengeneesmiddelen.
Zwangerschap
Teratogenese: Bij de mens, geen aanwijzingen voor schadelijkheid indien de maternale bloedwaarden van digoxine binnen de normale waarden blijven (weinig gegevens).
Farmacologisch effect: Mogelijk een relatieve vroeggeboorte of een laag geboortegewicht door een direct effect van digoxine op het myometrium; dit kan echter ook veroorzaakt worden door de onderliggende hartziekte.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt tijdens zwangerschap. Stel de dosering digoxine nauwgezet vast en controleer deze met bloedspiegelbepalingen.
Overige: Digoxinespiegels kunnen sterk veranderen tijdens de zwangerschap. Door een toename in de renale uitscheiding kunnen de spiegels sterk dalen.
Lactatie
Overgang in de moedermelk: Ja, in zeer geringe mate. De hoeveelheid digoxine die de zuigeling dagelijks via de borstvoeding binnenkrijgt, ligt ver beneden de therapeutische kinddosis.
Advies: Kan waarschijnlijk veilig worden gebruikt.
Contra-indicaties
- tweede- of derdegraads AV-blok (vooral bij Adams-Stokesaanvallen in de voorgeschiedenis);
- supraventriculaire aritmieën bij een niet onderzochte atrioventriculaire nevenverbinding, zoals bij het Wolff-Parkinson-Whitesyndroom;
- ventriculaire tachycardie of ventrikelfibrilleren;
- hypertrofische obstructieve cardiomyopathie (behalve bij gelijktijdig atriumfibrilleren en hartfalen);
- ritmestoornissen door intoxicatie met hartglycosiden.
Waarschuwingen en voorzorgen
Controleer regelmatig serumelektrolyten en nierfunctie.
De gevoeligheid van het hart voor hartglycosiden wordt vergroot door hypokaliëmie, ernstige respiratoire aandoeningen (hypoxie), hypomagnesiëmie en een sterke mate van hypercalciëmie.
Een lagere begin- en onderhoudsdosering moet worden overwogen bij ouderen, bij verminderde nierfunctie en verminderde schildklierfunctie.
Pas bij patiënten met een schildklieraandoening de dosering aan. Patiënten met hypothyroïdie zijn gevoeliger, patiënten met hyperthyroïdie zijn minder gevoelig voor digoxine. Verlaag tijdens de behandeling van thyrotoxicose de dosering naarmate de thyrotoxicose onder controle gebracht wordt.
Aritmieën kunnen worden versneld door een digoxine-intoxicatie en deze kunnen soms gelijkenis vertonen met de aritmieën waarvoor digoxine gebruikt wordt (bv. atriale tachycardie met variërend AV-blok wat op atriumfibrilleren kan lijken),
Direct na een myocardinfarct rekening houden met het optreden van aritmie bij gebruik van digoxine, met name bij aanwezigheid van hypokaliëmie en/of hemodynamische instabiliteit,
Bij sicksinussyndroom kan digoxine een sinusbradycardie veroorzaken of verergeren, of een sinoatriaal blok veroorzaken.
Grote voorzichtigheid is geboden bij elektrische cardioversie: staak bij voorkeur 24 uur van tevoren de toediening van digoxine. De kans op gevaarlijke aritmieën met gelijkstroom cardioversie is aanzienlijk verhoogd bij digitalis-intoxicatie en is evenredig met de gebruikte energie bij cardioversie; pas de laagst werkzame hoeveelheid energie toe.
Snelle intraveneuze injectie kan vasoconstrictie veroorzaken wat tot hypertensie en/of verminderde coronaire doorstroming leidt. Daarom is een langzame injectie extra belangrijk bij hypertensief hartfalen of na een acuut myocardinfarct.
Vermijd bij voorkeur behandeling van hartfalen ten gevolge van cardiale amyloïdose; indien alternatieve behandelingen onmogelijk zijn, kan digoxine toegepast worden om bij amyloïdose van het hart en atriumfibrilleren de ventrikelsnelheid te beheersen.
Pas digoxine niet toe bij myocarditis vanwege het risico op vasoconstrictie.
Pas digoxine niet toe bij constrictieve pericarditis, tenzij om de ventrikelsnelheid gedurende atriumfibrilleren te reguleren of om de systolische disfunctie te verbeteren.
Bij behandeling van beriberi hartziekte tevens de onderliggende thiaminedeficiëntie behandelen.
Bepaling van de serumspiegel met digoxine kan met een immunoassay; minimaal 6 uur na inname bloed afnemen.
Therapeutische doses digoxine kunnen op het ECG leiden tot verlenging van het PQ-interval en verlaging van het ST-segment. Digoxine kan fout-positieve ST-T-veranderingen veroorzaken bij inspanningstesten. Deze veranderingen zijn te verwachten effecten van het middel en hoeven geen indicatie voor digoxine-intoxicatie te zijn.
Hulpstoffen
- Wees voorzichtig met propyleenglycol, in de drank en injectievloeistof, bij zuigelingen < 4 weken, zeker in combinatie met anderen middelen die een substraat van alcoholdehydrogenase, zoals ethanol of propyleenglycol, bevatten.
Overdosering
Symptomen
De meeste symptomen van overdosering zijn vergelijkbaar met de bijwerkingen. Cardiale symptomen kunnen tot acute hartdood leiden en bestaan uit vrijwel alle vormen van aritmie (ventriculaire en supraventriculaire). Cardiale effecten bereiken meestal een maximum 3–6 uur na inname en kunnen 24 uur of langer aanhouden. Daarnaast, hoewel minder frequent, kunnen voorkomen: slaperigheid, verwardheid, opwinding, hallucinatie, psychose, hoofdpijn en visusstoornissen. Gegeneraliseerde convulsies treden alleen bij zeer ernstige intoxicaties op. Gastro–intestinale symptomen treden meestal sneller op na inname dan cardiale symptomen. Neurologische symptomen en visusstoornissen kunnen voortduren nadat andere tekenen van de intoxicatie zijn verdwenen. Bij chronische intoxicatie kunnen aspecifieke, extracardiale symptomen (malaise, zwakte) overheersen. De meeste symptomen van intoxicatie bij kinderen traden tijdens of kort na de oplaadfase op; bij kinderen die digoxine gebruiken dient iedere nieuwe aritmie of verandering in hartgeleiding te worden toegeschreven aan digoxine totdat het tegendeel is bewezen. Bij kinderen zijn bij een overdosering naast de bijwerkingen die gezien zijn bij de aanbevolen doseringen tevens de volgende symptomen gezien: gewichtsafname bij oudere leeftijdsgroepen, niet–voorspoedig opgroeien van baby's, buikpijn, slaperigheid, gedragsstoornissen (incl. psychotische symptomen). Bij een ernstige overdosering kan door remming van de natrium–kaliumpomp milde tot ernstige hyperkaliëmie ontstaan, waarvan de ernst bepalend is voor de prognose. Spiegelbepaling is een hulpmiddel; toxische digoxineconcentratie meer dan 2 nanog/ml. Ook serumelektrolytconcentraties (kalium) en de schildklierfunctie zijn van belang.
Therapie
Bij een ernstige intoxicatie kunnen i.v. digoxinespecifieke antilichamen (Fab-fragmenten) levensreddend zijn. Elektrische cardioversie is niet geschikt voor de behandeling van aritmieën door een digoxine-intoxicatie; de kans op gevaarlijke aritmieën met gelijkstroom cardioversie is aanzienlijk verhoogd bij digitalis-intoxicatie en is evenredig met de gebruikte energie bij cardioversie.
Zie voor meer symptomen en behandeling van een intoxicatie met digoxine de monografie op toxicologie.org/digoxine en/of vergiftigingen.info.
Eigenschappen
Hartglycoside. Digoxine vergroot de contractiekracht van het hart (positief-inotroop), verlaagt de hartfrequentie (negatief-chronotroop) en vertraagt de AV-geleiding (negatief-dromotroop).
De positief-inotrope werking wordt veroorzaakt door remming van adenosinetrifosfatase waardoor de natrium-kalium-uitwisseling geremd wordt. Inactivering van deze natriumkaliumpomp verhoogt de concentratie intracellulaire natriumionen en verlaagt de concentratie intracellulaire kaliumionen; deze effecten liggen waarschijnlijk ten grondslag aan de directe elektrofysiologische en toxische werking van digoxine. Remming van het Na-K-transportsysteem gaat samen met een stijging van de cellulaire influx van calciumionen (door de natrium-calciumuitwisselaar), wat de beschikbaarheid van calcium verhoogt op het tijdstip van de excitatie-contractie koppeling waardoor de contractiekracht en contractiesnelheid van het hart toenemen.
De negatief chronotrope en dromotrope effecten berusten op versterking van de werking van de nervus vagus op het hart. Vanwege deze eigenschappen wordt digoxine toegepast bij atriumfibrilleren of atriumflutter met een hoge ventrikelfrequentie. Verder versterkt het de contractiekracht van het hart (positief-inotroop effect), waardoor het slagvolume en het hartminuutvolume worden vergroot en de hartfrequentie afneemt, de verhoogde centraal-veneuze druk daalt en het vergrote hart kleiner wordt; van deze effecten wordt gebruik gemaakt bij hartfalen.
Werking: i.v. : treedt in na 5–30 min, is maximaal na 1–5 uur; oraal: na 0,5-2 uur, is maximaal na 6–8 uur.
Kinetische gegevens
F | tablet: ca. 63%, drank: 75%. Voedsel vertraagt de absorptie, maar beïnvloedt de hoeveelheid die wordt geabsorbeerd niet. Een vezelrijke maaltijd kan de geabsorbeerde hoeveelheid wél verminderen. |
T max | oraal 2–6 uur; i.v. 1–5 uur. |
V d | 7,3 l/kg, waarvan de concentratie in het hart ca. 30× hoger is dan die in de systemische circulatie. |
Metabolisering | Nauwelijks; een klein gedeelte wordt gemetaboliseerd tot dihydrodigoxine en digoxygenine (voornamelijk door bacteriën in het maag-darmkanaal); bij een klein percentage personen wordt > 40% gemetaboliseerd. |
Eliminatie | vnl. onveranderd met de urine (via glomerulaire filtratie en actieve tubulaire secretie). Digoxine is door zijn grote verdelingsvolume nauwelijks door middel van dialyse uit het lichaam te verwijderen. |
Overig | De digoxineklaring is 12–14% lager bij vrouwen dan bij mannen. |
T 1/2el | ca. 30–40 uur, verlengd bij neonaten (m.n. prematuren), hypothyroïdie en gestoorde nierfunctie (tot 100 uur bij anurie). |
Uitleg afkortingen
F | biologische beschikbaarheid (fractie van de dosis die in de systemische circulatie verschijnt) |
T max | tijdsduur tot maximale bloedspiegel na toediening |
V d | verdelingsvolume (fictief volume waarin een geneesmiddel zich verdeelt over het lichaam) |
T 1/2 | plasmahalfwaardetijd (tijd die nodig is om een bepaalde plasmaconcentratie te halveren) |
T 1/2el | plasmahalfwaardetijd in de eliminatiefase, terminale halfwaardetijd |
Groepsinformatie
digoxine hoort bij de groep glycosiden.